2.6.4.2 Jan en Joke: deel van Jezus plan mensen te redden uit verwardheid en materialisme
De verwardheid van Carla van Zoelen Moet je toch horen, wat er vandaag door de bus lag: Jan Donker, Joke Willems: twee zijn beter dan één en een drievoudig snoer wordt niet spoedig gebroken (Pr. 4:12). Wat was dat toch allemaal. Nee zeg: gaan ze nog trouwen ook. En al gauw. Woensdag 3 februari. En het is al woensdag 27 januari; dus over net een week!
Ik stond met die kaart in mijn hand na te denken; jas nog aan, boodschappennetje naast me, zo van kantoor. Zij gingen trouwen en ik was alleen. Kees weer weg, omdat ik over Jezus bezig bleef (2.5.8.2). Kan ik het helpen, dat het me zo boeit. Dat is overigens een trekje van mij. Ik was eens een keer erg in voor de Soefi-beweging. Ik wist er niets van, ik had er alleen een paar enthousiasten over gehoord. Toch was ik er propaganda voor aan het maken van jewelste. Tot het opeens weer verveelde en toen praatte ik er nooit meer over. Zo bezien, was het weer één van mijn grillen, die mij warm deed lopen, nu door het enthousiasme van Jan en Joke. En wie raakte ik kwijt: Kees. En dat juist, nu ik ga bemerken, dat ik hem liefheb!
En wat doet Jezus, nu ik voor Hem onbedoeld dat offer bracht? Niets; helemaal niets: net zo min als de Soefi-beweging per saldo iets voor me deed. Ik ben ook nog steeds bang in het donker. Kees pakte Hij mij af, maar mijn angst mocht ik houden! Hij is licht, er is helemaal geen donkerte in Hem, zei Joke. Hoe kan Hij dan toestaan, dat een in Hem geïnteresseerd iemand geplaagd wordt door duisternis? Dat klopt toch niet! Hij is zo geduldig, zei Jan: Hij wacht, tot iedereen, die maar komen wil, ook gekomen is! Klopt ook niet. Ik wil dolgraag naar Hem toe. Maar Hij doet niets om de moed erin te houden. Hij brengt het offer van het lange wachten op ons (Jan). Ook niet waar! Ik breng het offer van het lange wachten op Hem. Ach wat; ik laat het gewoon weer gaan.
Heer, ik blijf doorgaan met wachten, ook al zegt U niets. Ik kan het al niet meer missen om tegen U te praten, ook al praat U nooit en nooit terug.
Nadat ik zo even had gestaan, heb ik mijn jas uitgedaan, mijn boodschappen opgeborgen; zo moe, zo moe tot ik er opeens erg in kreeg: Hé, ik heb geen zin in een borreltje; al dagen lang niet. O gunst; ik ben eraf. Hij laat me toch niet helemaal in de kou staan. En opeens was daar het durven weer, dat deze bevlieging zo anders maakte dan alle eerdere: wat; niet helemaal? Helemaal niet zal je bedoelen. En ik wist het heel zeker: vanavond slaap ik met de grote lamp uit; alleen het heel kleine nachtlampje aan. En alle stemmen, die zeggen, dat ik niets van mijn leven gemaakt heb: stil. Ik wil jullie praatjes niet meer horen, dat God en Jezus daarom niets met mij te maken zouden willen hebben.
Wat gebeurt er? God heeft iets tegen mij gezegd. Het grote zwijgen is voorbij! Hij sprak tegen mij door mijn moeten drinken weg te nemen. Hij sprak tegen mij, door mijn angst voor het donker bijna helemaal weg te doen. Nu alleen Kees nog terug. Ik ga dit allemaal aan hem vertellen. Het hóórt toch ook eigenlijk. Als God mij zo blij wil maken, kan Hij hem toch ook blij maken? Je mag toch eigenlijk niemand onkundig laten (1 Cor. 12:1) dan Kees ook niet! Weet je wat; ik bel hem op. De kaart is immers aan mij en aan hem geadresseerd. Ik doe heel neutraal. Als God zijn houding aan het veranderen, is, merk ik het wel. Hallo Kees, hier Carla. Zeg, er is nog wat post hoor, van Jan en Joke aan ons beiden aan mijn adres. Ze wisten natuurlijk niet, dat je was weggegaan. Ze trouwen op 3 februari, twee uur stadhuis, drie uur in de kapel, vijf tot zeven is de receptie in hotel Havenzicht. Heb je het? Nou daaaag.
Zo zo koud als een steen. Dat komt hard aan. Misschien had ik dat ook niet moeten denken over God en de veranderende houding van Kees. Sorry Heer; het moet nog zo wennen. Wilt U het allemaal maar goed maken Heer met Kees, Heer. Ik heb hem lief. Ik geloof, dat U ook naar hem omkijkt.
Het materialisme van Kees Ruitenbeek Nou, jullie hebben het al gehoord hè? Weer weg bij Carla. Het was niet om te harden. Had het er maar over, dat Jan en Joke haar de weg gewezen hadden, dat ze mij nu ook moest gidsen, dat ze anders God teleurstelde. Die meid is direct zo fel hè en het is altijd maar een strovuurtje: zo aan, zo uit. Ik ben niet onwillig om naar iets redelijks te luisteren, heus niet. Maar hier werd ik gewoon ibbel van. Te denken, dat ik meer van deze dingen weet dan zij. Ik mag dan een boertje van bûten zijn, zoals zij me soms wel eens plaagt, maar dat boertje van bûten weet wel wat. Ik had in dat dorpskerkje van mij vroeger best mijn oortjes open. Ook heb ik toen heel duidelijk gehoord, dat christenen een brief zijn van God aan de andere mensen. Die brief, moet je dan echter ook wel kunnen lezen. Nou, Carla is absoluut onleesbaar. Ze ving iets op bij Jan en Joke en bracht dat in verband met een jeugdherinnering. Toen begon ze zich weer eens op te winden. Weer zon bui van de klok horen luiden, maar totaal niet weten, waar de klepel hangt. Ik zelf weet heel best van de hoed en de rand, maar ik heb doelbewust gekozen. Mijn lijfspreuk is al jaren lang: ik heb liever het vlees dan de benen. Joke met haar ernstige overtuiging bracht mij even van mijn stuk, maar om Carla lach ik. Zij weet immers in de verste verte niet, waarover zij praat.
Ze ging na haar kennismaking met het geloof gewoon door met schelden op mij. Dat deed ze vroeger al, maar nu met dat christelijke gedoe erbij was het niet meer om aan te horen. Daarom ben ik weer weggegaan, hoewel het afgezien van de streken een heel geschikte meid is. Ze moet dit nog leren, dat het niet allereerst zit in praten, maar in je houding. Je moet een ander net zo behandelen, als je zelf zou willen worden behandeld (Matth. 7:12). Ik zeg dit als bewust buitenstaander, maar ik weet tenminste, waar ik het over heb. Aan dat inzicht schort het nu die gekke griet. Al haar zenuwen reageerde ze af, door rot tegen mij te doen. En dan: opeens weer zeggen, dat ze geloofde, dat God haar van al haar wonden en beschadigingen zou herstellen. Is het een wonder, dat je dan je koffer pakt? Blij, dat ik mijn eigen kamer had aangehouden!
Zo net belde ze op. Ik kwam juist van mijn werk. Zij vertelde, dat Jan en Joke gaan trouwen en dat ik volgende week woensdag in de kerk of op de receptie wordt verwacht. Ze was heel kalm, geen poespas, zakelijk.
En nu is het al weer donderdagavond. Veel, veel gebeurd. Ik belde haar op met een smoesje, waar het precies was weet ik natuurlijk wel maar ik wou ze weer even horen. Weet je, wat ze zei?
Kees; ik heb zoiets fijns meegemaakt met Jezus Daar ging ze weer! Ik vertrouwde, dat ik door Hem alleen met een klein lichtje aan zou kunnen slapen en weet je, wat er gebeurde? Ik durfde het helemaal donker te hebben!
En ik: Nou, dan heb je me helemaal niet meer nodig hè? Is dat even leuk!
En zij weer: Luister lieverd; ik heb vandaag Joke opgebeld op kantoor, zij zit in en kamertje apart; heeft promotie gemaakt, kon even ongestoord naar me luisteren. Ze zei, dat ik jou helemaal verkeerd had aangepakt. Ik mocht niet denken, dat jij alles wel kon hebben. Het was fout, om jou zonder enige rem te gebruiken als wrijfpaal voor al mijn humeurtjes. En over het geloof: het zou veel beter voor me zijn om echt de bijbel te gaan lezen en van iemand les te krijgen dan maar wat te kakelen als een kip zonder kop. O Kees! Wat ben ik een sufferd; je bent toch niet boos op mij?
Och nee; boos niet, heb ik gezegd. Maar weet je, wat je doet: probeer het nu eens voorlopig tot woensdag allemaal een beetje op een rijtje te krijgen voor jezelf. Ik bedoel, wat je zonet zei: je houding tegenover mij, je aanpak van dat geloof.
Dus je komt vannacht niet hier slapen?, zei ze kleintjes.
Nee, heb ik teruggezegd: Ik denk, dat het beter is dat we in ieder geval zeker nog minstens een week vakantie van elkaar hebben.
Toen heb ik maar opgehangen. Heel gek; ik verlangde naar haar, maar ik kon het niet opbrengen om nu gelijk weer in die zenuwensfeer, die om haar hangt, te duiken. Laat haar nu eerst maar eens een weekje betijen.