Jan: zal ik je eens wat vertellen? Ik werk weer! Nee, niet op kantoor, dat mag nu eenmaal niet van de dokter. Maar mijn overspanning is zo aan het wegtrekken, dat ik van hem in ieder geval in het buurthuis als vrijwilliger wat mag werken. En daar ben ik nu de hele dag zo wat doende; echt goed om onder de mensen te komen. En wat je allemaal hoort: bij de cursus kleien twee dames in gesprek: Nee, mijn dochter had helemaal geen baat bij die kuur, ze maakte hem ten eerste niet af en bovendien volgde zij de regels niet; het moest op de nuchtere maag en ze at eerst. Ik zeg tegen haar Terwijl ik de stoelen klaarzette voor de engelse les dacht ik over deze gespreksflard na. Er zit een preek in, zei ik tegen mezelf. Ik was ook ziek, slaperig-suf, met dove oren en blinde ogen. Nu neem ik de medicijn van het geloof in. Ik slank geestelijk af. Vetkwabben van geestelijke luiheid verdwijnen. De vuilproppen gaan mijn oren uit. Mijn ogen zien het licht van God. Nu zegt Hij tegen mij: Doorgaan, kuur afmaken, wat de omstandigheden ook zijn. Regels volgen: niet alles lezen, niet naar alles kijken, niet naar alles luisteren; ook niet luisteren naar die medewerker van de gemeente, die laatst zuinigjes zei: Zo, jullie hebben al bezoek gehad. Ja, voor de jonkies lopen ze hard genoeg! laat je ook daardoor niet in de war brengen!
Dank U Heer; door de toevallige opmerkingen van anderen sprak U tot mij. Ik zie Uw wonderen nu overal, zelfs in zon onbetekenend voorval. Dwars door de meest verwarrende omstandigheden ga ik verder.
Ja, over verwarrende omstandigheden gesproken: laatste kwam ik Karel tegen. Juichend vertelde ik, dat ik in de kapel Jezus had gevonden. Hij was blij, zei toch: De Heer zal je verder leiden. De kapel is goed om te beginnen, maar om verder te komen, is meer nodig. Maar dat ontdek je zelf wel. We praatten nog gezellig door, nu als broeders, maar in mijn hart was een klein, ijskoud plekje gekomen. Ik belde een oudste op, die zei: Laat je vreugde niet roven, Jan (Joh. 16:22). Je bent een rekruut in het leger van Jezus: Hij heeft jou nodig als zijn werktuig; Hij houdt je in conditie; Hij leidt je naar de toekomst; Hij laat je zien, of en hoe lang je bij ons gaat blijven; Hij zal je heus van binnenuit wel een seintje geven, als verkassen nodig is. Daar is je vriend Karel niet voor nodig. Je voelt je een beetje bedreigd, misschien omdat je denkt, niet in de goede gemeente te zijn; je vindt alles een beetje opgerijmd. Zal ik je eens wat zeggen: het hoort allemaal bij de training. Overigens, ik train al twintig jaar bij deze ploeg en bevind met er nog wel bij.
Kijk, toen was ik weer blij en ik voelde me weer sterk, zo sterk, dat ik ook eens met Lien wilde contacten. Ik belde haar op en bood haar mijn verontschuldigingen aan voor dat gebeuren van de zomer (2.2.8.7). Ze reageerde afschuwelijk, zei toen opeens: Wel ja, nog Jehovagetuige worden ook! Maar Lien O nee, het is nog anders, nu begrijp ik het: je bent een moonie met een gele pij en een vlechtje (ze haalde alles door elkaar). Rot op peng tu tu. Ik zat even verdwaasd met de hoorn in mijn hand, legde toen neer, zei tegen Jezus: Wilt U tegen haar spreken Heer, onze verbinding is gestoord!
Haal nieuwe avonturen in mijn leven, al word je wel eens vernederd. Eén van mijn nieuwe vrienden zei, dat zon ervaring als in dit telefoongesprek een soort vuurdoop was, die je moest ondergaan, wanneer je anderen wilde helpen (1 Cor. 15:29).
Joke: ik ben van die infectie af. De dokter zei, dat ik niet meer terug behoefde te komen. Medicijn wel opgebruiken, zei hij ook nog. Precies volgens de regels, netjes gedoseerd en op de goede tijden. Ik ging lachende weg, want ik dacht eraan, dat het zo ook met mijn hele geloofsleven is. Ik gebruik Gods medicijn, maar zou ik de kuur stopen of niet goed toepassen, dan kwam alles weer terug. Al die dingen, waar ik mijn gedachteleven mee volpropte, al die watten, die ik zelf in mijn oren stopte, ze zouden er subiet weer zijn. Heel die reutemeteut, die me paddig- en vadsigvet maakte, zodat ik altijd moe was: hij zou me weer aanvliegen. Hoera voor Gods vermageringskuur: ik voel me zo fit. Ik wil alles wel voor Hem doen. Mijn hoofd is vol blijde gedachten óver Hem en ván Hem. Juist daarom blijf ik nu beter met mijn voeten op de grond dan ooit. Vroeger was ik vaak zo onbepaald, maar nu: weet je, wat Hendriks van de week zei: Zeg Jo, Pien gaat twee maanden naar de Canarische eilanden, jij vervangt als cheffin. Zie je wel, als je eerst het koninkrijk van God zoekt, loopt het werk ook beter (Matth. 6:33). Ik weet het van nu aan heel goed: ik kijk alleen maar naar Jezus, wil nog leger worden van alle ballast. God zal mij mensen op mijn pad sturen, die mij helpen om nog beter stand te houden. O, wat heb ik een verwachting in mijn hart! Ik geloof, dat ik van nu aan ook in tegenspoed kan volhouden. En wonderen ! Van de week ging ik naar kantoor. Onverwacht hagel op mijn blote hoofd en handen. Niks geen verkoudheid (2.2.8.5). En mijn bloeddruk: ook onderzocht, toen ik afzwaaide voor die infectie: prima (2.2.8.5).
Er is soms verwarring. Deze week alles aan Lotty gebeld. Vertelde van Jezus en van de kapel, van bekering, bevrijding en handoplegging. Ze was zo blij, zei toch wat strak: Zeg, het waren toch wel reine handen, die op je zijn gelegd? Bij ons weet je dat zeker, maar in de kapel Afijn, wees jij maar blij, je moet ergens beginnen. Zo vervelend, die opmerking, al praatten we nog een hele tijd vrolijk door. Ik belde direct zuster Van Dalen op, die met haar man bij ons was geweest. Ze stelde me zo fijn gerust: Die enge dingen, zoals zon onzeker makend telefoongesprek, kun je niet ontlopen, lieverd. Ik ken Lotty wel, ze houdt echt van Jezus, maar dit had ze niet moeten zeggen. Je voelt je nu gekrenkt, gefrustreerd, onzeker. Maar: dat is het vuur, waarmee je leven verduurzaamd, gehard, gezouten wordt (Mark. 9:49). Ga maar rustig met ons door. Als je voor de kapel te groot gegroeid bent, geeft de Heer je in je hart wel een wenk. Maar ik groei al tien jaar in dit deel van de wijngaard (Matth. 20:1) en rondom mij groeien de andere gemeenteleden net zo hard, soms harder.
Ik was al weer blij. Maar nog blijer was ik, toen Corry (2.2.8.5), nadat we in de tuin om het hardst gelopen hadden, riep: Je lijkt wel achttien en daarna, heel klein beetje verdrietig: En ik wel achtentwintig. Ook vroeg ze: Wat is er toch met je; zo vrolijk; niet meer zo een beetje zuur, zoals de laatste tijd. Zo levenslustig heb ik je eigenlijk nooit gekend. Toen, bij de vijver heb ik haar verteld, wat er met ons was gebeurd. Ze luisterde verslonden, zei: Wat is dat mooi, maar ik wil niet langs de huizen colporteren. Ik heb haar toen ook maar weer uitgelegd, dat onze aanpak anders was, dat ze in de war was met heel andere groepen. Fijn toch allemaal, die helemaal nieuwe gesprekken. Alleen dit: ik mag niet te hard van stapel lopen, ik zie Corry elke werkdag. Wanneer ze niet voor dit type gedachten voelt, zou er een soort verlegenheid ontstaan. En dan wordt dat steeds samenzijn een vervelende situatie. Blij, dat ik ook daarvoor oog kreeg.