2.6.4.9 Jan en Joke; deel van Jezus plan om mensen te redden uit allerlei gevaarlijke situaties
Jan: het is voorbij. Het splinternieuwe trouwboekje ligt op tafel. De bezoekers zijn weg...Wat een dag; vanmorgen, we waren nog druk bezig met de voorbereidingen: Paul en Ina met aanhang (2.5.8.1) uit Dordrecht.
Jongens, wat zijn jullie vroeg! Ik sta net klaar om naar het station te gaan om pa en ma en Margot te halen. Nu ja, zeiden de meisjes: Ze wilden wat helpen. Lief wel, en het kwam goed uit. Lien had opeens wat, kon niet. Ik praatte nog even met Paul. Zo gek, zei hij: Helemaal geen cadeaulijstje. Ach natuurlijk; jullie hebben alles al. Ik kan er maar niet aan wennen, dat jullie zo opeens gingen trouwen. Marian begint nou ook al. Koos kwam er ook bij, zei: Ik vind het maar link, ik hoorde laatst van een stel, dat al jarenlang samenwoonde. Toen ze een boterbriefje haalden, ging het mis. Ik vond het maar een rare opmerking van een jonge snuiter, die ik net voor het eerst zag. Ik wou iets gaan zeggen, had er net uit: Zeg, doe me een lol..., maar Paul riep alweer: Denk er om Jan, geen preek. Wij voelen alleen maar voor koffie en tulband. Nou, die kwamen er al aan en ik naar het station. Ik dacht wel bij mezelf, tijdens de tocht: als het zo doorgaat, wordt het wel een mooi gekkenhuis vandaag. Maar daarna liep alles weer fijn; die warme handdruk van pa, die klapzoen van ma, jaren van vervreemding vielen weg. Onderweg werd er niet veel gepraat. Thuis echter was er wel gelegenheid voor een babbeltje met ma. Je bent bij Jezus, zei ze: Maar dit soort kerken is nogal wild, eigenlijk zijn het meer sekten. Vind je dat nu niet eng? En telkens is er bij dit soort geloven een splitsing. Zul je dat kunnen verdragen? Ik stelde haar gerust. Het begon druk te worden, maar ik kon nog net zeggen: dat een levende kerk nu eenmaal als bijproduct kon hebben, dat het er wel eens wild aan toeging; dat sekte al een oud woord was (Hand. 28:22). Als er toen een goede zaak mee bedoeld werd, was er toch geen reden om nu aan een slechte zaak te denken; dat scheuringen soms ook wel toonden, wie de volhouders waren (1 Cor. 11:19).
En daar golfde de Willems-clan al naar binnen. Een moeilijk ogenblik. Ik kende er niemand van, maar ook hier hartelijke ouders, die gerustgesteld keken, want ik zag er in mijn grijze smoking best uit. Maar dat zal het toch wel niet alleen geweest zijn. Ook hier een gesprek, met mevrouw Willems. Ze zei: Jullie hebben een goede keus gedaan. Overigens stelt een levende gemeenschap van christenen wel hoge eisen. Vrijblijvendheid is er niet bij. Jullie zullen wel eens naar adem snakken bij alles, wat op jullie afkomt. Maar jullie zullen kunnen dragen, wat je zult moeten dragen. God, Die zo goed met jullie is begonnen, zal het werk ook afmaken (Philipp. 1:6). De broodmaaltijd was áf, maar ik zit hier niet om over eten en drinken te schrijven. Het babbeltje van de ambtenaar op het stadhuis was een beetje sneu. Hij had het over prille echtelieden, nieuwe vreugden, alsof we nog helemaal moesten beginnen. Maar Joke zag er ook zo jong en onschuldig uit in het wit, dat die man vast het verkeerde toespraakpapiertje heeft genomen.
Daarna naar de kerk. Zoals die Gert preekte! Over de tekst: Indien uw aangezicht niet met ons is, doe ons van hier niet optrekken. Er was een volk, dat een lange weg, door duisternis, onwetendheid en onderdrukking achter zich had. Maar nu stonden ze aan het begin van een lichte weg, waarop onwetendheid en onderdrukking weg zouden blijven. Zonder God echter gingen ze niet op stap. Hij alleen was er garant voor, dat zonneschijn, kennis en vrijheid hen blijvend zouden vergezellen. En daarna de toepassing op ons, maar laat Jo dat maar vertellen.
Ze zongen ons allemaal een zegenlied toe. Ik zag Nancy zo voor het oog onaangedaan meezingen. Heel kies had ze Dick maar op school gelaten. Zuster van der Kaa stond haast triomfantelijk te jubelen, zo van: ik heb de kogel door de kerk gejaagd. Broeder Vonk bewaarde zorgvuldig zijn geheim, of hij iets gezegd had of niet, maar ach; alles was toch al opgelost in glorie.
Daarna de receptie; ik gisteren maar denken, dat ik zou moeten regelen en sussen en nuttig zijn... het liep zó gemakkelijk. Ons hele gezin stond op een gegeven ogenblik schaterend van het lachen bij elkaar, familie anekdotes ophalend, zo van: Weet je nog, dat Margot een keer zei: als ik moest kiezen tussen de bijbel en honderd gulden, dan koos ik toch de bijbel en dat Jan toen zei, dat hij de honderd gulden zou nemen, omdat hij dan altijd nog wel een bijbel van dat geld kon kopen... Ach; jullie kennen dat wel: gezinseigenaardigheidjes. En gespreksgelegenheden; ze kwamen vanzelf: Gijs, nog een beetje stroef: Alles lost zich wel op, hè? Gijs; ik heb je slecht behandeld, maar ik ben anders en beter geworden, neem je me dat van vroeger niet meer kwalijk? (2.5.8.6) Nee kerel, beslist niet; wat moet ik overigens anders zeggen tegen een bruidegom.
Ina: Jullie zijn gelukkig zeg; laatst las ik een verhaal van iemand, die geregeld dronk van een toverbron en altijd jong en blij bleef. Hebben jullie ook zon toverbron gevonden? (Ps. 36:10). Luister, mooie zus van mij. Het is geen toverbron, maar je drinkt er je wel gelukkig aan (Spr. 14:27).
Carla: Zeg; kun je hierover nu voortdurend enthousiast blijven. Ik zelf sta zo in lichte laaie en zo is het ook weer over (Mark. 4:17). Ja! Met dit soort ervaringen ga je door van kracht tot kracht (Ps. 84:4). Ik kan me niet voorstellen, dat het blijvend zou doven... misschien even; maar het vlamt weer op (Jes. 42:3).
Margot: En hoe voel je je nu? Heb ik je teveel gezegd van Jezus? Nog niet genoeg. Ik heb het idee, dat er nog veel en veel meer is (1 Kon. 10:7).
Helma: Gaat zo echt alle somberheid over? Ja; de naam van God is eigenlijk een soort veilige vesting. Wanneer dat donkere komt, behoef je maar in geloof de naam te noemen en het licht komt terug.
Ik weet niet, waar ik het allemaal vandaan haalde. De Heilige Geest zei het mij voor.
Soms hoefde ik geen bijzondere dingen te zeggen. Gerard, een broer van Joke, kwam een praatje maken. Het werd een luchtige babbel over zijn studie en zijn sport. Hij wou verder op sommige zaken ingaan, maar heel opmerkelijk: het zat er niet in en het kwam er niet uit. Met Ab ook een gesprekje over niemendal, maar het was wel goed zo. Even Frans de hand geschud en geroepen: Kerel, neem nog een bitterbal. Ook niet dieper afgestoken. Maar ook dat was oké.
Daarna het diner: enig, voortreffelijke speeches. Vervolgens leegstromende kamers, geloop op trappen, dichtklappende portieren.
Lien toch nog gekomen, Corry en Nancy dapper helpend met allerlei opruimwerk. Daarna ook zij weg. Wij doodop; arm in arm zitten wij zwijgend op de bank.
Wat hadden jullie nu nog: Een beetje een laf verhaaltje Jan: allemaal altijd alleen maar lief... anticlimax... niets geen spanning. Luister: na een spannende zeiltocht meren de jachten af in de haven. De rust in die haven is nodig. Beschouw dit gedeelte nu als een haven. Het verhaal van Lien wordt afgemeerd met die zinnetjes: ze had wat, kon niet komen, en toch nog gekomen. Die saaie haven is echter ook een vertrekpunt. Dadelijk gooit Frans de tros weer los, uitgaande van: Neem nog een bitterbal, kerel...! Dat is dan wel in het volgende deel.
En overigens: de wind steekt op, de golven klotsen. Ook voor Joke en mij komt er een nieuw avontuur aan. Joke heeft het sleutelwoord gefluisterd, het verbindingswoord met het volgende deel: Jan, ik wou iets vertellen van mijn giropas.
Joke: wat een dag, wat een gouden dag! Aan het begin Jos en Diana van Daalen nog even aan de lijn. Ze konden vandaag beslist niet. Maar zoals ze ons nog even sterkte toewensten, baden voor de mooie, moeilijke uren, die ons wachtten; daarna konden we er gewoon tegen. Dat was nodig ook, want moet je rekenen ik ging pa en ma Donker ontmoeten. Ik had ze wel eens ooit gezien, maar toen ging het zo moeizaam. En Jan had paps en mams nog nooit gezien. Wanneer ik zo nu en dan naar huis ging, was het altijd alleen. Maar toen pa en ma Donker op me toekwamen ik had wel even een schietgebedje gedaan was alles direct goed. Ik had even een gesprekje met pa: Kind, wat een dapper idee: in het wit. En heel juist; het oude is voorbij, en alles is nieuw (2 Cor. 5:17). Ook tussen ons; die woorden, die wij toen hadden. Wij zullen best iets teveel gezegd hebben. Bij dezen onze verontschuldigingen. En ik: Ook mijn excuses voor mijn aandeel in het mislopen van dat gesprek. God heeft zoveel van ons achter Zich geworpen (Jes. 38:17). Dan werpen wij ook dat van vroeger nu weg, vulde hij aan.
Nu ja; dergelijke gelegenheden; iedereen is vriendelijk, soms wel eens op het bloemzoete af, maar dit was toch een open en eerlijk gesprek. Toen mijn eigen lieve papa: Jopie, mijn Jopie, zei hij met tranen in de ogen: Ik vind voor deze vreugde geen woorden meer (1 Petr. 1:. Blijf je de Here vasthouden, wat er ook gebeurt? Blijf je op Hem vertrouwen? (Jes. 26:4), ook al probeert alles en alles je van Hem te scheiden? (Rom. 8:39).
Bij de broodmaaltijd de hele familie bij elkaar. Ik keek de kring rond. Marian en Koos waren door de Donkers op staande voet aanvaard. Eigenlijk wat zuur; toen Jan en ik gingen samenwonen, was het huis te klein; deze jongelui wonen samen met Paul en Ina en er wordt eigenlijk geen drukte van gemaakt. Nou ja; ik had al een verleden .
De plechtigheid op het stadhuis was een beetje een kale bedoening, maar in de kerk was Gert toch goed op dreef. Hij vergeleek ons met het volk Israël, dat aan het begin van een nieuwe weg met God stond. Ook wij lieten duisternis, onwetendheid en onderdrukking door de duivel achter ons. Als wij werkelijk volhielden om met God te gaan, zouden al die donkerten het licht nooit meer kunnen overweldigen.
In de ontmoetingsruimte was er een geroezemoes van jewelste. Meneer en mevrouw De Waal maakten nog even een praatje: Wij hebben kinderen, klein- en achterkleinkinderen, zei mevrouw: Maar wij zien ze nooit. Jullie ouders hebben ons echter zo fijn getroost: het was feest, zeiden ze: hun kinderen waren verloren en gevonden (Luk. 15:24). Als wij zouden volharden om gelovig te bidden (Col. 4:2), zou het ook voor ons feest worden! Dat was gemakkelijk voor mij. Ik hoefde daaraan niets toe te voegen. Dat was even anders, toen Marian bij me kwam staan. Wat zei die dominee dat fijn hè?, begon ze aarzelend: van het donkere dal, dat achter jullie lag (Ps. 23:4). Toch beviel mij iets niet. Ik leef gewoon; wel fijn. Maar toen hij zo sprak, dacht ik opeens: zit ik misschien in zon dal vol slagschaduwen... En daarna: kan het ook zijn, dat dit soort mensen je wat aanpraat om je daarna te manipuleren? Wat me zo heel voorzichtig maakt, is iets, dat ik bij een andere gelegenheid heb ervaren. Ik merkte toen, dat dit mensentype toch iets verstards, iets zelfgenoegzaams heeft. Ze hebben zich tot hun eigen schade afgeschermd tegen kritiek. Ze komen zo buiten het leven te staan. Moet ik me dan in hun straatje wagen? Ik heb voorzichtig gezegd: Marian, bij dat manipuleren, daar ben je toch zelf bij. In de komende weken komen er weer duizenden indrukken op je af. Als dit van vanmiddag je bijblijft, als het niet weggepikt wordt, alsof er vogels aan de gang waren (Mark. 4:4), dan is het geen manipulatie, maar dan heeft het iets te betekenen. In mijn idee is het trouwens nooit indoctrinatie, maar altijd gewoon simpele waarheid. Laat dat laatste overigens maar, voor wat het is. En verstarren en al die andere dingen... deze man heeft daar voor zover ik weet helemaal geen last van.
Monica kwam ook bij me: Goed wel, zei ze: Maar ik weiger om mij in een bepaalde richting te laten duwen. Ik wilde wat zeggen, maar het kwam er niet van. Lotty omarmde mij en vertrouwde mij toe: Wat ben je mooi; een roos van Saron, een lelie der dalen (Hoogl. 2:1). Nu ja; elk vogeltje zingt, zoals het gebekt is. Zij, noch jullie, noch ik, hebben ooit een lelie-der-dalen gezien. Laten we maar zeggen narcis: Ik heb veel nagedacht over ons laatste gesprek; dat vertel ik je nog wel. En weg was ze weer, haast wat verlegen. Er was iets aan haar veranderd: ze leek jonger, haar magerheid was verzacht tot iets soepels, iets slanks.
Maar toen was er de receptie met een gewemel van bezoekers. Obers met dienbladen. Vrolijke mensen. Kees, die riep: Ik heb altijd gezegd, dat ik liever nu genoot dan later. Maar jullie hebben nu schik en jullie hebt het idee, dat later ook te hebben. Toch eigenlijk niet gek zeg. En daar ging hij alweer. En Henk: Zo burgerwijfie; ja, ik ben toch gekomen voor de algemene oriëntatie... wat een toestand hè... ik dacht, dat dit soort bourgeois alleen nog in reservaten voorkwam. Ik kwam ze hier echter gewoon in het wild tegen... (hij had het over een paar statige oudsten) Maar even zo goed; proficiat... en denk erom: wanneer je het bestel tot stikkens toe hebt ingeademd, kom dan terug... juist dan kunnen we jullie prima gebruiken. En vort was ook hij.
Ik zag Gert en Ilona. Ik werd er warm van. Ze liepen hand in hand en leken alles en iedereen vergeten. Naast mij zei Jeroen grinnikend: Ik heb aan de toespraak van die knul een goed ideetje overgehouden. Zo te zien evenwel, houdt hij aan het hele gedoe nog iets veel beters over. Ilona; dat is me nog eens een haas om te strikken! Er zal echter nog wel heel wat water door het IJ stromen, voor van een bruiloft een bruiloft komt: even later stonden ze als twee kemphanen weer heel vinnig tegen elkaar te praten.
Karel Jans vriend zag ik druk in gesprek met Leontien. Ik gaf Corry en Nans wat instructies mee voor het diner ze gingen wat eerder weg en stond juist wat te babbelen met Nel, toen Michiel mijn aandacht vroeg. Nel ging weg met een haastig: Dus je weet het; de Van Daalens komen bij ons speciaal met het oog op Kim en ik kon mijn aandacht aan hem wijden. Mijn kleine broertje van twaalf; wat zijn ze leuk op die leeftijd. Al helemaal mens en toch nog met die onbedorven blik in hun ogen. Hij sloeg zijn armen om mij heen. Mijn zus, zei hij: Wat heb ik je lang niet gezien. Maar het is weer net als vroeger, toen je meer thuiskwam. Zeg, jullie zijn nu echt van Jezus hè? Zou ik ook niet van Hem kunnen zijn? Ik keek hem aan en schrok. Zijn ogen waren nog overwegend licht en open. Toch was er een klein beetje donkerheid in. Opeens zag ik heel gek is dat zijn innerlijk: een frisse, jonge tuin. Maar; vlakbij de vijverpartij in het midden: een mestvaalt. Tegelijk zag ik, dat ik mij vergiste bij het idealiseren van twaalfjarigen. De stralende blik was er nog, maar het donker was al bezig erin te kruipen. Daarachter was al een grotere bedreiging (Matth. 6:23). Ik sloeg mijn arm om hem heen... rondom ons was het stil... niemand lette op ons: Wat is er gebeurd? Waarom ligt er midden in jouw gedachten een vuilnisbelt? vroeg ik. Weet je al iets, zei hij: Dan vertel ik het je allemaal. Ik kon altijd zo fijn verlangen naar iets heel moois. Dan hoorde ik prachtige muziek en was ik zo gelukkig. Toen nam een veel grotere vriend me mee, en het waren zulke rare dingen, die hij wilde. Die jongen zie ik nooit meer, maar het verlangen... en het mooie... en die muziek... weg... allemaal. Toen heb ik aan Jezus gevraagd om hem weer schoon te maken. Hij heeft ook zelf iets tegen de Heer gezegd. Daarna brokkelde de stilte rondom ons af. Dat had ook geen seconde eerder gemogen. Mams kwam er aan, vertederd: Mijn oudste en mijn jongste hebben een onderonsje. Hij keek me aan, zo blij, zo zonder duisternis... en toen holde hij weg. Die Michiel, zei mams: een schat van een jong. Wat maken ze nog gelukkig en wat zijn ze nog gelukkig op deze leeftijd.
En nu is alles voorbij. Niemand heeft iets gezegd van dat. En toch: mams heeft het gemerkt. Zulke dingen weet je als dochter. Ze heeft echter niets gezegd.
Stil zitten we hand in hand op de bank. En toch moet ik nog even iets zeggen: Jan, ik wou iets vertellen over mijn giropas. Ik heb hem al jaren en hij is nog schoon en heel en toonbaar... door dat beschermende laagje erover. Jan; luister: wij zijn brieven van Jezus. Maar zullen wij schoon en heel en toonbaar blijven? Ik zoek naar het beschermende laagje.
Hij kuste me: Gekke meid, wie zegt nu zo iets. Maar t is waar; er is meer, maar dat vinden we ook.