Deze ochtend was het om 09.00 uur verzamelen geblazen voor Chiro Leieland aan het station in Kortrijk.
Met de trein van 9:43u uit Kortrijk begon het avontuur. De laatste twee wagons werden gevuld met de Chiro van Beveren-Leie. Ze spoorden richting Retie. Jammer dat de wuivende ouders de vertrekkende trein niet konden zien door een andere trein die plots in de weg stond. Maar wees gerust; de trein is goed en wel vertrokken, zie de bewegende beelden.
Ondertussen zijn ze goed en wel aangekomen. Zo rond 13:00u kon de reeds aanwezige kookploeg de meute verwelkomen. Ook de fietsers, die reeds terplaatse waren sinds maandag om 14:00u heetten de bende welkom.
Deze namiddag richtte elkeen zijn plaatsje in en werd het kamp verkend. En terwijl het hier water giet, is het in Retie mooi weer, doch men verwacht er nog regen.
Het vieruurtje (een suikerwafel en fruitsapje) en het avondmaal (groentensoep, vol-au-vent, puree, yoghurt) zijn reeds verorberd. De avond wordt nog gevuld met wat spelletjes en een slotmoment, daarna kan iedereen zijn eerste nacht op kamp in Retie ingaan Morgen begint het echt, op kamp met als thema The Flintstones.
Beverse Retiese Weetjes: - de tiptiens hebben er de beschikking van een luxieus zwembad - de toppers hebben een vijver met echte goudvissen - de 3 chiro-kippen hebben ook al de kampplaats verkend
Deze ochtend 21 juli vertrok een dol enthousiaste kookploeg richting kampplaats. Gisteren waren ze al druk in de weer geweest met het laden van de voorraad en het materiaal dat ondertussen al vertrokken is. Maar ondanks dat, hadden de meesten onder hen ofwel niet goed geslapen, of waren ze al vroeg uit de veren om hun thuisblijvende kroost nog enkele laatste richtlijnen te geven.
Gepakt en gezakt zette de karavaan zich iets over acht in beweging. De jarige Tommy (40 jaar vandaag) sloot de rangen. Zonder tegenslagen zouden ze tegen de middag op de bestemming moeten zijn.
Daar zullen ze eerst hun privé camping, ondertussen gekend als Camping Casablanca opzetten. Daarna zal de keuken ingerichte worden zodat ze morgen aan de slag kunnen om de groep te verwelkomen en te voorzien van een heerlijk avondmaal.
De kookploeg: Els en Piet, Annick en Hans, Nathalie en Jan, Greet en Bert en Hilde en Tommy. Nancy en Yves (die ontbreken op de foto) zullen de ploeg binnen enkele dagen vervoegen
Het Koninklijk Bevers Harmonieorkest die als eerste de titel 'Cultuureel Ambasadeur Waregem' mag dragen nam op zondag 19 juli deel aan het WMC te Kerkrade en zette er een prachtig resultaat neer.
"Gisteren leverde het Bevers Harmonieorkest op het WereldMuziekConcours te Kerkrade in de Concertreeks Harmonie (=hoogste afdeling) een schitterende muzikale prestatie af . Met 93,57 % staan wij momenteel aan kop ( reeds 6 muziekverenigingen werkten hun wedstrijd af)... Maar 10 harmoniekorpsen moeten in de twee komende weekends nog concerteren. Gespannen afwachten dus waar wij ons op 2 augustus uiteindelijk geklasseerd weten". (Met dank aan Germain)
In de periode tussen 13 en 18 juli werd ingebroken in de ziekenwagen van Rode Kruis Waregem. Het raam achteraan onze ziekenwagen werd ingeslagen. Er is eveneens schade aan het zijraam, kant chauffeur. Na controle bleek de GPS gestolen te zijn. PZ Mira werd op de hoogte gebracht van de feiten en kwam ter plaatse om een proces verbaal op te stellen. Voorgaande is gebeurd in de Boulezlaan in een parkeergarage aan het begin van de straat (kant Vijfseweg).
Wij betreuren het ten zeerste dat een dergelijk voertuig getroffen wordt door vandalisme. Hiermee wordt afbreuk gedaan aan de inzet en motivatie van onze vrijwilligers, die zich dagelijks inzetten voor de werking van de plaatselijke afdeling.
Wie getuige was van dit voorval of iets heeft opgemerkt in de periode tussen 13 en 18 juli, mag steeds contact met ons opnemen op het nummer 0475/361239
Frans Bouckaert / Afdelingsvoorzitter Isabelle Bouckaert / Afdelingssecretaris
Op zondagochtend 19 juli omstreeks 08.00 uur stonden 8 dapperen gepakt en gezakt klaar om hun stalen ros te bestijgen en zo'n 160 à 180 km af te haspelen Retie-waarts. De tocht zou vooral langs de Leie, Schelde, Albertkanaal... voeren. Het achttal hoopte in de vooravond Lier te bereiken. Op goed geluk is het dan nog een slaapplaats zoeken. Vandaag maandag zullen ze de overige kilometers bijeen trappen en verwachten ze rond 15.00 uur op de kampplaats in Retie aan te komen. Daar wacht hen de klus om alles in gereedheid te brengen om de bivakkers van Chiro Leieland op 22 juli te ontvangen voor een super 10-daagse.
Ik geloof dat meester Leon Lecluyse bij allen die ooit voor hem op de klas banken zaten, bekend zal blijven als de man van de wiskunde. Wiskunde? Ach wat! Daaraan deden we nog niet in die tijd. Een van die geleerde woorden waarmee we later pas vertrouwd geraakten. Toen hielden we het bij rekenen. En als je twee jaar bij meester Leon gezeten had, dan kon je rekenen. Tenzij er aan jou helemaal geen zalf te strijken was natuurlijk.
Zeggen dat we helemaal op ons gemak zaten bij meester Leon, ware overdreven. Schromelijk overdreven zelfs. Hij was een man die verbluffend snel en fel uit zijn krammen kon schieten. Voortdurend moest je op je hoede zijn. Nooit mocht je hem uit het oog verliezen. En dan nog! Zijn regeltje kwam als de bliksem aangezwierd als je zat te dromen of te babbelen. Had hij dat niet bij de hand, dan kon hij ook handig zijn plan trekken met het stoffige borsteltje waarmee hij de borden schoon veegde.
Ik heb zelden troef gekregen van hem, hoewel ik er zeer veel verdiend heb. Ik droeg toen reeds een bril zie je en dat hield hem een beetje tegen. Eén keer toch was ik erbij en voor die ene keer dan nog buiten mijn schuld. Nou ja, zo ongeveer buiten mijn schuld. Want waar begint schuld en eindigt onschuld bij een schamel scholier. Om die kwestie op te lossen zou je bijna God zelf moeten wezen. Meester Leon was echter God niet en derhalve was ik erbij.
In die dagen deed de thans achtenswaardige Prof Dr. Med. Gerard Buyse zijn geleerdheid op in de bank achter mij. Op een keer gaf hij mij een stootje in de rug. Het teken dat hij iets te vertellen had. Voorzichtig draaide ik me een paar graden om, maar het was net niet voorzichtig genoeg om de meester te verschalken. Kom naar voor en ga op mijn lessenaar zitten! Het helmde door de klas alsof de Engel des Oordeels een dreigende notendans uit zijn bazuin gestoten had. De anderen zaten zich reeds te verkneukelen. Dat was hun goed recht. Ze zaten ook dikwijls genoeg op dat schavot en dan was ik bij de lachers. Zet je bril af! Ik deed het werktuigelijk. Meester Leon nam zijn haal en even later luidde het in mijn hoofd met alle klokken. Net als voor de hoogmis.
Jaja, zo was meester Leon. Als hij iets deed, dan deed hij het grondig. Pedagogen zouden thans hun zwaargeleerd hoofd schudden. Een kind zo een opdoffer geven. Waar blijf je met de menselijke waardigheid? Moet je er met alle geweld een agressief minderwaardigheidskompleks in hameren? Och arme, die pedagogen! Voor ons was zo een rammeling bijzaak. Iets wat nu eenmaal onvermijdelijk bij de stiel hoorde. Ten andere, vallen er nu geen klappen meer? De haantjes-vooruit die ze van hun onderwijzers niet gekregen hebben, gaan ze thans zoeken bij klabakken van divers pluimage. En ze beroemen er zich nog op als ze troef gekregen hebben!
Behalve voor rekenen, had meester Leon ook een zwak voor land- en tuinbouw. Dat zat hem in het bloed. Hij zou geen Lecluyse geweest zijn anders. Die lessen gaf hij met smaak en hij zou uren kunnen vertellen hebben uit eigen ervaring. Soms had hij van zijn eigen tuinprodukten bij om ons een en ander aanschouwelijk voor te stellen. Toen ik een paar jaar later dik bevriend werd met zijn zoon Henri, heb ik de kwaliteit van zijn kweek meer dan eens volmondig kunnen prijzen. Vooral als het kersen, peren en druiven gold. Die strooptochten in zijn tuin en zijn serre waren echter levensgevaarlijke waagstukken. Altijd kon hij op het meest ongelegen moment komen opdagen, of verbolgen rekenschap vragen over een achteloos weggeworpen klokhuis of een halfkaalgeplukte druiventros. Ook moedertaal had ik graag bij meester Leon. En dit vooral omdat we zeker drie keer per jaar een opstel te maken hadden over: De liefhebberij.
Iedereen snapt natuurlijk dat hiermee niet het hippe gedoe bedoeld was tussen jongens en meisjes. Dat speciale onderwerp was voor ons net zo taboe als dronkenschap voor een trappistenpater. Alhoewel we allemaal wel een leringlief zitten hadden. Neenee, die liefhebberij was iets wat je deed als je helemaal niets te doen had.
Bij meester Leon was dat het handboogschieten. Dat wisten we drommels goed. En laat me nu in dat soort vrijetijdsbesteding van kindsbeen af een halve ekspert geweest zijn. Niet voor niets immers was ik geboren en getogen aan de Persemeers. In mijn opstellen schreef ik dus steevast over het edele bedrijf met pijl en boog. Gevolg? Even steevast rijfde ik massas punten binnen. Heel wat meer in alle geval dan knapen die bladzijden volzeurden over kool- en radijzenteelt. Soms maakten die ook wel eens een goede beurt, maar zelden of nooit haalden ze de hoofdvogel neer.
Bij meester Leon heb ik ooit eens lelijk in de knoei gezeten vanwege houtsnijden. Schud je ongelovig het hoofd? Nou, toch is het de waarheid. In die tijd was een behoorlijk zakmes een weelde die alleen zoons van rijke boeren en van de onmisbare dorpsnotabelen zich konden veroorloven. Behalve de vindingrijkheid, scherpt nood ook het hardste metaal. We zochten een sleutel waarmee men gemeenlijk sardieneblikjes pleegt te openen. Die legden we op de spoorstaven en wachtten geduldig tot een of andere trein erover gedonderd was. Als we geluk hadden vonden we die sleutel terug. En als we nog meer geluk hadden, was hij mooi platgewalst. Zo plat als het lemmet van een mes. We moesten hem nu enkel nog wat aanslijpen tegen een of andere muur en we hadden een mes.
Met dergelijk alaam zat ik eens op kunstige wijze halfverheven beeldhouwwerk te kerven in mijn bank. Ik was zo verdiept in mijn werk dat ik enkel opkeek toen ik de dreiging van meester Leons robuuste gestalte naast me voelde. Tegen alle verwachting in hield hij zijn handen thuis. Misschien weer vanwege die bril. Tijdens de speeltijd echter haalde hij er de oppermeester bij en dat was erger. Meester Algoet keek eens van mij naar mijn kunstwerk en hield zich dan sekondenlang bezig met de sigaret die hij net aan het rollen was. De spanning drupte van het hoge plafond in mijn nek en liet koude rillingen over mijn rug krijzelen. Wat zou het worden? Reken schrijven? Een rammeling? Kereltje! De stem van de oppermeester kwam zacht maar koud. Kereltje, ik moet de burgemeester waarschuwen. Je hebt opzettelijke schade toegebracht aan meubelen die aan de gemeente behoren. Over een paar dagen hoort je vader wel hoeveel vergoeding hij betalen moet op het gemeentehuis! Heer in de hemel, heb ik ze dan genepen! Telkens ik van school kwam keek ik angstig toe of de fiets van Victor de garde (Victor Goussaert, nvdr)) niet tegen onze gevel stond. Van dat gemeentehuis is nooit iets terechtgekomen. Het gemeentehuis heeft er bij ons trouwens nooit veel van terechtgebracht. Maar van mijn houtsnijmanie was ik genezen. Algoetje, die psycholoog! Hij kon hard slaan zonder dat je het voelde aan je wangen of je achterwerk.
Iemand die in die tijd ook bij onze klas behoorde, was Staf Deroose. Staf, die nu een florissante weverij uitbaat op de Tomberg. Hij was de knuist (troetelkind, nvdr) van meester Leon. Ontegenzeggelijk. Hij mocht nog zo hard zijn best doen om ook eens een rammeling te krijgen, ze ontging hem altijd. Ik herinner me nog goed een les in aardrijkskunde. Vol ijver had de meester gepoogd ons vol te pompen met wetenswaardigheden allerhand over oceanen en zeeën. Daarna wilde hij nagaan wat er van die woordenstroom in onze hersens was blijven hangen. Wie kan me vertellen waarom het zeewater zo zout is? Vorsend keken zijn donkere ogen de klas rond. Voor iemand anders tijd had om te reageren, zat Staf reeds met zijn vinger in de lucht te zwaaien. Ja Staf? De meester lachte welwillend. Dat komt door al die pekelharing, meester! Even stond meester Leon verpaft dit radde antwoord te verwerken. Toen draaide hij zich met verdacht rood aangelopen gezicht om naar het bord.
Had iemand anders dergelijke wijsheid moeten verkondigen, hij zou zoveel als de dood met de kogel gekregen hebben. Staf mocht dat. Blijkbaar was het zijn goed recht. Zoals die keer toen de meester vroeg hoe de sardientjes gevangen worden en Staf met stalen aangezicht beweerde dat ze in blikjes bovengehaald worden. Of die andere keer toen hij van de Saharawoestijn de Sarma-woestijn maakte. We waren trots op Staf. Trots dat we iemand in onze klas hadden die zoiets aandurfde, zonder zich om mogelijke aansuizende regels of bordvegers te bekommeren.
Eén keer echter heb ik hem zichtbaar verlegen geweten. Zelfs een beetje bang voor de gevolgen van iets wat eigenlijk buiten zijn schuld gebeurd was. 's Winters moest Staf de kachel aanmaken. Een gunst waar je niet zo makkelijk aankwam. Niemand van ons die enige kans had als Staf in de buurt was. Dat karweitje was hem wel toevertrouwd ten andere. Hij knapte het op met heilige ernst. Op een morgen was hij zo weer de klas binnengekomen om zijn taak te vervullen. Hij droeg bruine pantoffels met rubberzolen, zoals nogal dikwijls het geval was. Buiten smuikte (smuiken = motregenen, nvdr) het een beetje en de speelplaats lag nat en erg morsig. Stafs pantoffelzolen waren derhalve niet van de properste. Ondertussen was ikzelf ook de klas binnengekomen, samen met nog een paar anderen. We hadden daar niets te zoeken eigenlijk, maar Staf bood ons grootmoedig onderdak. Blijkbaar verkeerde hij in een gekke bui. Hij stootte plots een soort onkristelijk gejodel uit en wierp armen en benen in de lucht. Een van zijn pantoffels dacht blijkbaar dat het toegestaan was mee te spelen. Hij liet in alle geval Stafs voet los en ging in dolle vaart zijn morsige zool tegen het witte plafond aankwakken. Nooit heeft iemand mooier fresko gezien. Zo scherp omlijnd stond de afdruk van die zool daar en zo duidelijk. Net alsof een akrobaat op vuile pantoffels erin geslaagd was met één been aan het plafond te hangen. Van uitvegen was geen sprake. Nergens konden we een borstel vinden waarmee we hoog genoeg konden reiken.
Staf heeft toen in de penarie gezeten. Dagenlang. Voor de zoveelste keer echter had hij geluk. Hoezeer we ook ons best deden om bij het geven van een antwoord peinzend naar het plafond te staren, meester Leon volgde nooit onze blik. Hij dacht blijkbaar dat hij daar niets verloren had.
Eén was er in onze klas die het op dat verblijf bij Leon Lecluyse helemaal niet begrepen had. Dat was meesters bloedeigen zoon Henri. Denk je dat zoons van onderwijzers een voetje voor hebben in hun vaders klas? Ocharme! Ook Hubert Algoet heeft het later voor geen liedje zingen gehad (het niet gemakkelijk hebben, nvdr) in de klas van de oppermeester. Henri Lecluyse had echter nog dit tegen dat hij zo spaansdonker van huid was. Een erfenis van zijn vader. Natuurlijk. Maar die had er blijkbaar geen erg in. Zo kon een oppervlakkig waarnemer nogal vlug denken dat hij zich in een paar weken niet gewassen had. Ook meester Leon heeft zich een paar keer misvat op die basis. Toen hij zich dan realiseerde dat het een zuivere huidkwestie betrof waaraan water noch zeep iets verhelpen konden, zat zoon Henri reeds met een ongelukkig gezicht over zijn zere wang te wrijven. Ach, Henri! Hoelang is het nu geleden reeds dat we je in Deerlijk ten grave gedragen hebben. Het was te vroeg. Jaren en jaren te vroeg.
Meester Leon had het echt niet begrepen op vuile halzen en dito handen. Zo heeft hij eens een hard- en zwartnekkig zondaar een publieke schrobbing gegeven op de koer. Ik steek je met je kop voor in een emmer water als je morgen niet gewassen bent had hij reeds een paar keer gedreigd. Vergeefs echter. Iedere morgen was de nek een tikje zwarter en liep meester Leon een beetje roder aan. De bom moest barsten. Onvermijdelijk. Een emmer water, een spartelend slachtoffer en een onverzettelijke meester Leon werden derhalve de ingrediënten van een toneelvoorstelling die ons dagenlang aan het gnuiven hield. Jaja, als hij iets deed, dan deed hij het grondig. Meester Leon had een stem om kolen te kloppen. Hij kon er niets aan doen. Hij was ermee geboren.
Derhalve kwam meester Stevens ons iedere week een uurtje zangles geven. Een oude kennis dus die we hier terugzagen. Mens, hebben we toen mooie liederen geleerd! Ik herinner me er nog een paar van: Gondellied en Avondlied. Vooral het meerstemmig zingen was iets waar we met hart en ziel in opgingen. Telkens als meester Leon na zo een zangles opnieuw zijn klas overnam, moesten we even laten horen wat we geleerd hadden. Hij zat daar dan achter zijn lessenaar. Gelukkig glimlachend en stilletjes de maat meewiegend. Het was zijn klas die zong, zie je. Zijn klas. En dat betekende iets voor hem. ...
Verkaverling Roestraat en Schoolstraat in Beveren-Leie
Eind volgend jaar biedt Stad Waregem twintig kavels te koop aan voor de bouw van koppelwoningen op de hoek van de Schoolstraat en Roestraat in Beveren-Leie. Het autonoom gemeentebedrijf Wagso koopt daarvoor een stuk grond van 1 ha van het OCMW Kortrijk.
Schepen Rik Soens en Freddy François
De stad betaalt zowat 550.000 euro aan het OCMW Kortrijk voor het stuk grond van 1 ha. Volgens Rik Soens, CD&V-schepen van Woonbeleid en voorzitter van het Wagso, wordt de akte in september 2009 verleden.
"In de Roestraat komen acht tot tien woongelegenheden voor de lagere inkomensklassen van maximum twee bouwlagen. De sociale huisvestingsmaatschappij Mijn Huis zal instaan voor de realisatie en de verhuur. We mikken op de lagere inkomensklassen, maar de bovengrens wordt ietwat opgetrokken in vergelijking met andere sociale bouwprojecten", aldus voorzitter Rik Soens en directielid Freddy François (SP.A) van het Wagso.
Aan de kant van de Schoolstraat en het stuk daarachter zullen 20 kavels komen voor koppelwoningen. Enkel diegenen die geen eigendom bezitten komen in aanmerking voor de aankoop van een kavel waarop een bouwverplichting zal rusten. Hoeveel de prijs per vierkante meter zal bedragen kan pas na de aankoop van de grond en de uitrustingswerken worden bepaald. Het is wel zeker dat die een stuk onder de prijs op de privémarkt zal liggen, want ook in Beveren-Leie is 200 euro per vierkante meter lang geen uitzondering meer.
Extra isolatie Noem me eens een ander project in de buurt met minstens twintig kavels dat niet gebonden is aan een bouwmaatschappij, zegt Rik Soens. Het staat de bouwer vrij zelf een aannemer te kiezen, er kan meegeholpen worden . Wat we nu doen is een van de hoofddoelstellingen van het Wagso. Dergelijke projecten met sociale inslag zijn er nooit teveel, voegt Freddy François, tweede aanspreekpunt voor het project eraan toe. Het minst aangename aan een tweewoonst is niet dat je naast elkaar woont, maar wel dat je elkaar hoort, gaat schepen Soens verder. Daarvoor zal aan de bouwlustigen worden gevraagd te investeren in extra isolatie. De eerste bouwer zal namelijk een nog nader te bepalen bedrag aan stad moeten overmaken. Deze borg zal doorgegeven worden aan de tweede bouwer om te investeren in degelijke isolatie, wat de kwaliteit van wonen verhoogt. Verder is het ook zo dat in de Schoolstraat gebouwd zal moeten worden in twee bouwlagen. Op het achterliggende deel zullen dat woningen moeten zijn in één bouwlaag, wisten beiden er nog aan toe te voegen. Naast het aanleggen van een pijpenkop en de uitrustingswerken is het terrein zo goed als bouwrijp. Eind volgend jaar zullen de kavels wellicht in verkoop gaan.
Bouwprojecten nauwelijks een steenworp van elkaar Samen met deze verkaveling, de inplanting van de nieuwe woonwijk op de Interlinsite (Schoolstraat Koning Albertstraat- Kleine Heerweg) waar 120 huizen en 27 appartementen zullen verrijzen en de verkaveling in de Kleine Heerweg met tien woningen staat het als een paal boven water dat Beveren-Leie de komende jaren heel wat nieuwe inwoners welkom zal mogen heten. Tom Van Houtte en Rita Sabbe
... dat Dieter en Bert vrijdag de laatste party organiseerden in KAJ De Snaere en het eventjes wat rustiger aandoen na een schitterend jaar ... dat ze er begin september terug invliegen
**********
... dat Chiro Leieland volgende week vertrekt voor hun jaarlijks spetterend 10-daagse bivak ... dat Retie er zo'n 100 Beverse tijdelijke inwoners bij krijgt ... dat hun belevenissen terug te volgen zullen zijn op Beverse Weetjes ... dat we proberen een zicht te geven van hun verblijfplaats **********
... dat ook de voorzijde van VBS stilaan vaste vorm krijgt
**********
... dat de aannemer Koch-Ockier op maandag 10 augustus met de weg- en rioleringswerken van start gaan in Spijkerlaan in Beveren-Leie (project :"Collector Beverenbeek") ... dat vanaf dan de Spijkerlaan volledig afgesloten wordt voor alle verkeer ter hoogte van de Kortrijkseweg ... dat de wegomlegging van en naar Deerlijk voorzien is via de N36 in Harelbeke ... dat deze werken (vanaf Kortrijkseweg tot aan de brug over de spoorweg) ongeveer twee maanden zullen duren ... dat daarna de Spijkerlaan zal dicht gaan ter hoogte van de firma Detremmerie ... dat de wegomlegging voor het verkeer van en naar Deerlijk ongeveer tot het einde van het jaar zijn ... dat u wegenniswerken kunt volgen op de site van stad Waregem klik hier.
Bij meester Berton voor het derde en vierde leerjaar
We hadden gedacht dat we twee jaar bij meester Stevens zouden blijven. Kleine kant en daarna grote kant. De normale gang van zaken toen. Het liep echter anders. Toen we na de grote vakantie van het jaar 1931 naar school terugkeerden, hadden de meesters een en ander bedisseld, in het raam van een noodzakelijk geworden hergroepering der klassen. Met enkelen van onze groep mochten we doodgewoon het tweede leerjaar overslaan. We moesten gaan postvatten in het derde, bij meester Berton.
In dat derde leerjaar kwamen we terecht bij een stel knapen als Henri Lecluyse, Marcel Ostijn, André Steelandt, Georges Denoulet, Roger Deprez, Jozef Vereecke, Rafael Vanhove en Richard Kerkhove, om maar dezen te noemen die me direct te binnen schieten. Onze klas was dus een gemengd iets geworden. Sommigen waren geboren in 1924, anderen in 1923 en een paar zelfs in 1922. Jozef Lavens, Robert Cnudde, Germain Declerck en Etienne Vandekerckhove kwamen ons hier gezelschap houden. Ze hadden hun eerste kennis opgedaan in het wijkschooltje van Ma Mère op Spriete.
We waren dus opnieuw bij meester Berton terechtgekomen. Bij meester Marcel zoals we toen zeiden. We zaten er op lange zwarte banken. Oude meubelstukken al, die vier of vijf leerlingen van ons kaliber konden herbergen. Wat ik van meester Marcel het meest onthouden heb, is zijn manier van vertellen in de lessen van geschiedenis. Of het nu gewijde geschiedenis was of de geschiedenis des dierbaren vaderlands. We zaten hem letterlijk de woorden uit de mond te kijken. Bijzonderlijk als hij het had over avontuurlijke episodes, zoals die der Noormannen. Het docht ons dan dat we het klapperen der zeilen hoorden, of het plonzen der zware roeiriemen in het water en daarna het angstig hulpgeschreeuw der landlieden die bij hun vreedzame arbeid overvallen werden.
Eens was de meester aan het vertellen over Jozef, de zoon van Jacob. Hoe hij door zijn jaloerse broers in een diepe put geworpen werd. Hoe hij daarna aan rondreizende kooplui als slaaf verkocht werd. De meester moet hartverscheurende taferelen opgehangen hebben. Op een bepaald ogenblik hoorden we luid gesnik opklinken op een der achterste banken. Rafael Vanhove had zijn hoofd in beide armen gelegd en schreide hete tranen. De kompassie was hem iets te machtig geworden.
Ook de tekenlessen van meester Berton waren iets aparts. Bij die lessen was Lavens onbetwistbaar de uitblinker. Eens was er in de Beverse Gemeenteschool konferentie voor de onderwijzers uit het omliggende, en meester Berton was het slachtoffer. Hij moest met zijn klas een demonstratie van rekenles geven. Omstreeks die tijd hadden we de spreuk Willen is kunnen leren tekenen. Geen braafjes neerzetten van letter na letter. Nee-nee! Er kwam heel wat fantasie bij kijken. Vloeiende letters moesten het zijn, omkranst met ranken en met als sluitstuk een kanjer van een paddestoel. Die tekening zou ons konferentieproefstuk worden. Ik herinner me nog hoe meester Berton aan het einde van de les de tekening van Jozef Lavens aan de vreemde meesters ging tonen. Ze schudden in stomme verbazing hun geleerde onderwijzershoofd en vroegen zich blijkbaar af wat er uit dat knaapje wel zou groeien. Hadden ze het geweten!
Die kleine Lavens had trouwens nog vis zitten op andere putten. Toen de punten opgeteld werden bij het einde van het schooljaar, bleek dat hij nieuwe primus geworden was. Gerard Buyse had ei moeten leggen (het moeten afleggen, nvdr). De toekomstige trappistenpater die het haalde op de toekomstige universiteitsprofessor! Zo is het verder steeds gebleven. Al de jaren die we nog samen waren in de Gemeenteschool. Achter die twee kampten Julien Decavel en ikzelf met wisselend succes om de derde plaats. Ook dàt werd traditie.
We zaten met twee leerjaren samen in de klas van meester Berton. De kleine kant en de grote kant. Ieder van die twee moest dus beurtelings de aangepaste kost voorgeschoteld krijgen. Vreemd is dat ik me niet precies meer herinner hoe de meester dat klaarspeelde. Waarschijnlijk zal hij aan ene kant theorie verkocht hebben, terwijl de andere kant vraagstukken aan het oplossen was, of een opstel maakte, of zich aan het bekwamen was in de hoge kunst van het schoonschrijven. Ik kan me niet herinneren dat we ooit door het gebabbel van de meester aan de andere kant afgeleid werden. Gewoonlijk ging het om zaken die ons slechts matig interesseerden. Meester Berton was een goede onderwijzer. Niet overdreven streng, maar toch ook geen kat om zonder handschoenen aan te pakken. Vooral de leerlingen die langs de Gentse Baan naar school kwamen, moesten voor hem uit de doppen kijken.
Zelden was ons gedrag helemaal zuiver op de graat en de meester dook gewoonlijk op als we hem het minst verwachten ten. In die dagen beleefde de handel in gezwingeld vlas een hoge bloei. In heel wat magazijnen langs de Gentse Baan stonden botenmakers over hun hekel gebogen, om door kammen en snuiten de boten gezwingeld vlas wat koopziender te maken. Dat vlas werd dan, in zware balen verpakt, naar de verzendhuizen in Kortrijk gevoerd. Dat transport was werk voor Oktaaf Mehuys en Georges Decraene. Daarvoor hadden ze grote logge huifwagens die met een stel sterke paarden bespannen waren. Onder aan die wagens, vastgemaakt met kettingen, hing een lage houten bak te wiebelen. Daarin laadden de boevers het voer voor hun paarden en ook al eens wat lege baalzakken. Voor ons waren die schommelende rennen een ware tentatie. Als de boevers ons ook maar een ogenblikje de rug toekeerden, zaten we erin. We schrokken er zelfs niet voor terug om daarvoor tussen de rijdende wielen door te glippen. Levensgevaarlijk natuurlijk. Maar maak dit maar eens aan schoolbengels wijs. Meester Berton was zo gebeten op dat spelletje, dat hij iedereen die hij daarop betrapte, naderhand in klas ongenadig afroste met het regeltje.
Dat afrossen met het regeltje gebeurde volgens een vast ritueel. Het leek bijna een liturgische plechtigheid, beheerst door normen waaraan niet te tornen viel. Kom eens hier manneke! De stem van de meester klonk bars. Het manneke ging. Schoorvoetend. Wanhopig zijn best doende om zo onverschillig mogelijk te kijken voor die arena van hoopvol glunderende kameraden. Buigen! Weer die barse stem. Het manneke boog. Dan nam de meester het bibberende bovenlijf tussen zijn benen, trok de broek goed aan, en liet het speelse regeltje een roffel dansen op het strak gespannen achterwerk.
Arsène Casteele heeft zich eens van tussen die nijpende onderwijzersbenen losgewrongen. Vliegensvlug schoot hij de klas in en zocht heul en schutse achter de banken. De meester er achteraan natuurlijk en wij aan het gieren van uitbundige pret. Arsène kreeg toen een dubbele portie te slikken.
Er was nog een ander spelletje van de Gentse-Baanscholieren waar de meester niet zo gelukkig mee was. Dat was ons spelen met buskruit. Een erfenis eigenlijk van leerlingengeneraties die de Eerste Wereldoorlog meegemaakt hadden en hun ontspanning hadden moeten puren uit de middels die toen voorhanden waren. Meester Berton zelf behoorde tot die legendarische oorlogsscholieren. Hij had het meegemaakt dat een paar van zijn kameraden het spelen met poer (buskruit, nvdr) duur hadden moeten bekopen. Zijn afkeer voor dat soort vermaak was dus begrijpelijk.
De Paardenput bij Brabanders hof was onze grote buskruitleverancier. Het was een braakliggende hoek, genepen tussen de Gentse baan en het noordelijk deel van de toenmalige Paanderstraat. Vooraan op die hoek lag een grote zompige plas. Bij heet zomerweer dreven de boevers hun paarden daar al eens in ter verfrissing. Verderop was het één opeenhoping van halfvergaan vuil, lis en lang gras. Na de Eerste Wereldoorlog werden daar obussen ontladen en de draadjes buskruit waren blijven liggen. Als je geluk had en het juiste gat aanboorde in de morsige grond, kon je ze nog bij handsvollen vinden. Met die draadjes konden we dan prachtige vuurspelletjes spelen. Zoveel te opwindender omdat poer nu eenmaal de naam heeft zeer gevaarlijk te zijn.
Enigszins verwant aan dat gevaarlijke buskruitspel, was het schieten met karbure. Ook deze vermakelijkheid beoefende je het best op veilige afstand van spiedende onderwijzersogen. Voor dit soort spel moest je een ronde metalen doos hebben, met een gaatje in de bodem gepriemd en met een deksel dat je stevig vast kon drukken. In die doos stopte je nu een paar stukjes karbure en speekte er een paar stevige kladden op. Dan drukte je het deksel goed vast en legde het geval netjes op zijn kant. Na enkele ogenblikken begon het speeksel op de karbure in te werken en weldra hoorde je het daarbinnen borrelen en koken als in een heksenketel. Als je van oordeel was dat er genoeg karburegas vrijgekomen was, begon het gevaarlijkste deel van de operatie. Je streek een stekje af, hield het voorzichtig tegen het gaatje in de bodem en vlam! Met een scherpe knal ontplofte het gas en het deksel werd metersver weggeslingerd. Soms kon je de terugschokkende doos tegen je vingers krijgen. Dat kon de pret grondig bederven. Een schooljongen troost zich echter nogal gemakkelijk met de eeuwenoude wijsheid dat een kermis een geseling waard is.
Toen ik aan de grote kant zat bij meester Berton, zorgde het vuur voor een spelletje dat een echte geseling was en waaraan met de beste wil van de wereld geen greintje kermis te beleven viel. Op een voormiddag in november brandde de Reke af. Ik had reeds geruchten opgevangen tijdens de speeltijd, maar ik wilde het niet geloven. Toen we weer in klas waren, wenkte de meester me bij zich. Hij moet de angst in mijn ogen gelezen hebben. Een klein brandje maar zei hij geruststellend. Kijk, het is al gedaan! Hij stak me in de hoogte en liet me door het raam naar buiten kijken. Het was al gedaan. Inderdaad. Boven de velden naar het oosten toe dreef nog slechts wat vuile grauwe rook. Die middag werden we aan school opgevangen door tante Madeleine. Onze Raf en ikzelf We moesten bij haar blijven eten omdat thuis alles in asterbantie stond vanwege dat beginnend brandje. Ze bekeek ons medelijdend en schepte extra grote porties op ons bord. Toen we 's avonds bij moeders ouders arriveerden die vlak naast de Reke woonden, zagen we eerst goed hoe groot die asterbantie wel geweest was. De vijf huizen waren volledig uitgebrand. Enkel de muren stonden nog overeind.
Vijf jaar geleden werd de herinnering aan die brand nog eens opgerakeld in het tijdschrift ABC. Het blad drukte foto's en berichten af die veertig jaar voordien gepubliceerd waren in zijn eerste jaargang. Bij het artikeltje De groote brand te Beveren-aan de Leie stonden twee foto's van de uitgebrande Reke. Ik ben Donald Desmet en Yvonne Defoort- Deneve zeer dankbaar dat ze bij het zien van dit bericht in ABC direkt aan mij gedacht hebben. Nu bezit ik toch foto's van de oude Reke. Triestige foto's evenwel.
Davidsfonds organiseerde: Een verhaal doet de ronde
Het Davidsfonds slaagde erin om de derde Ronde van Beveren een nieuw pakje aan te meten op maat van groot en klein. Het parcours was bezaaid met tal van gedichten eigen aan de plaats.
Daarnaast moesten er op verschillende plaatsen opdrachten uitgevoerd worden. En op een aantal specifieke plaatsen konden de deelnemers luisteren en kijken naar passende jeugdverhalen zoals: Derk Das blijft altijd bij ons, Bertje Big.
Op de hoeve van boer Joris was Annie Verstraete de vertelster, onder de schuilhut langs de Leie vertelde Hilde Laevens haar verhaal, in de rouwkapel op het kerkhof was er een samenspel tussen Christ Baert, die voor de beelden instond en Annick Dhont voor een passend verhaal. De vierde locatie bevond zich in de duiventil van t Bouwke, waar Greet Meersman haar verhaal bracht.
Aan het waterzuiveringstation was er bovendien al een tussendoortje geweest waar de deelnemers konden genieten van een verfrissend watertje en een appel. Op een paar na, genoten 100 deelnemers van een rustige familiale wandeling en kuierden ze voor of na de wandeling nog even rond in de uitgebreid opgezette kinder- en jeugdboekenbeurs.
20 Jaar Speelberg Op vrijdag 10 juli vierde de speelpleinwerking De Speelberg hun 20ste verjaardag. Een dag vol spel, animatie, barbecue .. Kortom Het grote Speelplein Festijn. En ja, u zult het misschien niet geloven maar zelfs Michael Jackson was er te spotten.
Alles begon met de pioniers Lieven Valcke, Veronique Debacker en Christophe Toye. Op vraag van de gemeente ging het trio in 1989 aan de slag met de voorbereidingen van de Beverse speelpleinwerking. Zo kon Desselgem wat ontlast worden. Daar waren er op piekmomenten namelijk een kleine 600 kinderen die naar het speelplein trokken. Na de nodige voorbereidingen en wat reclame aan de scholen gingen de poorten van de Speelberg in de zomervakantie van 1990 voor t eerst open. En met succes!. Na een paar dagen telden we een dikke 290 aanwezigen, we wisten niet waar we het hadden, herinneren ze zich. Als we terugblikken hoe het er 20 jaar geleden aan toeging dan is er veel veranderd. vertelde het trio nog. Hetgeen we toen allemaal deden zou nu waarschijnlijk niet meer mogen (verzekering en zo). t Was toen sjouwen met balken en planken, kommels om een kamp te bouwen, speeltuigen waren er niet , maar het was een heel leuke tijd, besluiten ze. Het trio is echter heel blij dat de speelpleinwerking na 20 jaar nog altijd goed draait en dat er nog steeds jongeren zijn die zich ervoor willen inzetten.
Er was ook heel wat oud-leiding aanwezig op het Speelplein Festijn. Ze werden allen in de watten gelegd en kregen elk een badhanddoek met het logo van de Speelberg erop. De afmetingen mochten er wezen want t was een XXXL. Voortaan zal iedere afscheidnemer er zo een krijgen, wist huidig verantwoordelijke Davy Baetens mee te delen. Maar ook hij werd omhuld met zo,n XXXL want dit is zijn laatste vakantie op de Speelberg.
Nadat ieder in de bloemetjes werd gezet was het tijd om naar de fantastische goochelshow te kijken van Magic Yvo. Enkele aanwezigen mochten zelfs meewerken in de acts en dat lokte heel wat jolijt uit bij de overig toeschouwers. Al bij al was het een zeer geslaagd porseleinen jubileum. De Speelberg is goed op weg naar zilver en dat is hen van harte gegund!!!!!
In het gezin van Jo De Meur-Bostoen kreeg Tiffany er op 20 maart een boertje bij. Het wiegje van Bruce staat in de Pontstraat 77. Hij is tevens de jongste telg van dit viergeslacht. Daarbij horen nog grootvader Christian (57) uit Lendelede en overgrootvader Marcel (86) uit Eeklo.
IN DE GEMEENTESCHOOL. Bij meester Berton en meester Stevens
We werden zes jaar. In de loop van 1930 werden we allemaal zes jaar. Tijd om de kleuterschool te ruilen voor de Gemeentelijke Jongensschool. Sinds maanden droomden we van die Jongensschool. We keken met opperste minachting neer op het kleine grut dat grienend aan Zuster Rozas rokken hing. Wat voor de drommel deden wij daar nog langer? Na de grote vakantie trok ik voor het laatst langs Kleine Heerweg en Kerkewegeltje naar het Klooster. Naar de Meisjesschool. Niemand die me nog bij het handje hield om me te behoeden voor korenpeeties en andere kwalijke tegenkomsten. Samen met enkele andere bengels van de hoek, legde ik de weg in een drafje af.
Op de speelkoer riep Zuster Julie ons voor de laatste keer samen met haar bruine houten klapper. Geduldig schikte ze ons in een rij. Twee en twee. Toen bekeek ze ons nog eens allemaal met trieste ogen en gaf ons dan over aan meester Berton, die gekomen was om ons af te halen. Zuster Julie! Aan de schoolpoort keek ze ons na. Diep in haar zwarte kap gedoken. Dan draaide ze zich om en slofte naar haar klasje terug. Andere gezichten tegemoet.
Wie er allemaal meeliep in dat rangetje dat onder de hoede van de toen nog jonge onderwijzer Marcel Berton naar de gemeenteschool trok, weet ik zo precies niet meer. De jongens die in het jaar 1924 geboren waren natuurlijk. Maar sommigen ervan zijn later weggevallen, terwijl anderen van elders bijgekomen zijn. Julien Decavel was er bij in alle geval en Marcel Verkaemer, Gerard Buyse, Remi Verstraete, Henri Velghe, Lucien Vancraeynest, Arsène Casteele, George Degroote, Julien Depaepe, Hubert Algoet, Marcel Verhamme, Albert Deroose, Andrê Debrouwere, Marcel Vanhove ... Maar verder? Hoe ik mijn hersens ook pijnig, ik weet het niet meer.
De gebouwen van de Gemeenteschool waren nog nagelnieuw toen. In de klassen rook alles prettig naar nieuw hout en verf. Eigenlijk waren ze maar net op tijd klaar gekomen om het nieuwe schooljaar te beginnen. Noodgedwongen hadden de meesters ons zelfs een week langer vakantie moeten geven. Die eigenste voormiddag trouwens is pastoor Lebbe nog gekomen om de nieuwe school plechtig in te wijden.
Echt imposant waren die nieuwe gebouwen echt niet. Tenminste niet wanneer we ze met huidige maatstaven meten. Vier klassen in een rij, met een bovenzaal, een kleine overdekte en een grote niet overdekte speelplaats, een klein kantoortje voor de oppermeester en verder de onmisbare plasplaatsjes. Voor ons, kleine hummels, was die Gemeenteschool echter een heel vreemde wereld.
We hadden er naar verlangd. Zeker. Maar in de veilige geborgenheid van de kleuterklasjes konden we niet vermoeden wat de Gemeenteschool eigenlijk was. Neem alleen maar eens de opgeschoten straatrakkers uit de hoogste klassen. Die keken ons minachtend aan en maakten ons algauw diets dat we ze maar niet te veel voor de voeten moesten lopen. En dan waren er ook nog de vier onderwijzers. Die leken in genen dele zo zachtzinnig als Zuster Roza en Zuster Julie. Niet eens zo zachtzinnig als de toch wel bazige Zuster Stanislas, de overste van het Klooster.
Eerst en vooral was daar oppermeester Algoet met zijn snorretje en zijn neusbrilletje. Eigenlijk zag hij er niet zo kwaad uit, maar hij keek altijd een beetje over ons heen. Net alsof we er gewoon niet stonden. En meester Leon Lecluyse dan. Ach, die meester Leon. Toen wij op de Gemeenteschool arriveerden, was hij reeds zoveel als een levende legende geworden. We beefden als een riet voor zijn felle donkere ogen en zijn imposante gestalte. Dan had je daar ook nog meester Smulders, de Limburger. Tapmeesterke, zeiden we. Tot dan toe had hij immers les gegeven in de Tap (eerste bevers dorpsschooltje, nvdr), op de Plaats. Tapmeesterke zou geen vlieg kwaad gedaan hebben. Dat hebben we later wel gehoord. Maar toen wisten we nog niet beter dan dat iedere meester direct met muilperen en rekenschrijven klaarstaat. De ongevaarlijkste van de vier leek ons nog meester Berton. Als onderwijzer was hij even nieuw op de Gemeenteschool als wij als leerling. En had hij ons niet reeds begeleid door een stuk Beveren? We kregen onze klas in het lokaal vlak naast de trap naar de bovenzaal.
Meester Berton was onze onderwijzer. Van de eerste paar maanden daar kan ik me niet zoveel meer herinneren. Te lang geleden reeds en er zal ook wel niet zoveel gebeurd zijn. Op een dag echter zei meester Lambert Smulders Beveren vaarwel. Hij ging les geven in Deerlijk. Er werd niet zo gauw een nieuwe onderwijzer benoemd en meester Berton moest voorlopig Tapmeesterkes beide leerjaren overnemen. Een paar maanden lang zaten we toen met vier leerjaren samengeperst in één lokaal. We konden ons roeren noch keren bijna. Meester Berton zal toen zijn vrije tijd ook wel opgekund hebben. Maar eindelijk kwam het gemeentebestuur toch klaar met zijn bedisselingen. Jozef Stevens uit Semmerzake werd als onderwijzer aangesteld.
Jozef Stevens! Kijk, terwijl ik dit schrijf voel ik nog een beetje ontroering in me opkomen. Al is het dan reeds meer dan twintig jaar geleden dat we hem ten grave hebben gedragen (Meester Stevens overleed in 1956, nvdr). Hij is mijn onderwijzer geweest en later werd hij mijn goede vriend. Met hem heb ik uren en uren doorgebracht in zorgeloze vrolijkheid, maar ook soms in een stemming die tussen bitterheid en cynisme in lag. Hij was een wonderlijk mens. Een kunstenaar eigenlijk. Maar dan een die dicht, zeer dicht bij het volk stond. En dat niet met woorden en grote gebaren alleen.
Uit mijn schooltijd in de eerste graad (het lager onderwijs omvatte vier graden van elk twee leerjaren, nvdr) herinner ik me alleen zijn vertellen. Maar welk vertellen dan! Het was doodstil in de klas als hij bezig was. Scharmanteka. De Witte. Sterke Jan. We voelden ons letterlijk bij avonturen betrokken. Aan hun zijde vochten wij en versloegen we draken, of haalden kattekwaad uit. Soms waren de andere leerlingen reeds aan het rumoeren op de speelplaats, klaar om naar huis te gaan. Het deerde ons niet. Ons niet en de meester niet. Eerst moest een episode van het verhaal af zijn. Eerst moesten we weten waar onze helden aan toe waren.
Jozef Stevens was een begrijpend mens. Hij wist dat we broekventjes waren die in die grote schoolgemeenschap nog een beetje verloren liepen. Daarom behandelde hij zijn diertjes met zachtheid. Ik heb slechts één keer straf gekregen van hem. Eén keer slechts. Het is van het verste van mijn onthouden. In onze bank zat een open wit-stenen inktpot en we hadden griffels die in een metalen buisje gevat zaten. Juist die kombinatie van open inktpot en buisje bracht me eens in bekoring. Ik stak het buisje in de inkt, blies erdoor, en kreeg natuurlijk mijn hele facie vol inktspatten. Het schouwspel moet zo koddig geweest zijn dat Gerard Buyse, mijn bankgenoot, in een luide lach schoot. De meester keek op. Verstoord. Even staarde hij in opperste verbazing naar mijn getatoueerde tronie. Toen beet hij verdacht grijnzend zijn tanden op elkaar en verwees ons beiden naar de hoek.
Op het einde van dat eerste schooljaar trok ik naar huis met twee prijsboeken onder de arm. Dwerg Neuze en Het Oude Boek en andere Verhalen. Het ene voor mijn prestaties van algemene aard en het andere voor mijn kennis in godsdienstzaken. Die prijs voor godsdienst is mijn eerste en tevens mijn laatste geweest. Later heb ik die hoge graad van heiligheid nooit meer kunnen bereiken. Gerard Buyse was onze primus dat jaar. Een goed begin voor de latere universiteitsprofessor.
Fototentoonstelling Gekroonde Hoofden Was je ook zo verheugd op het koninklijk bezoek aan onze stad? Er zijn natuurlijk heel wat foto's gemaakt en die willen we delen met alle inwoners.
Van 22 juli tot en met 7 augustus is de inkomhal van het stadhuis gewijd aan die heuglijke dag. Niet alleen het koningspaar staat centraal, maar ook alle kinderen, oudstrijders, sympathisanten, ... die zijn komen kijken. Misschien spot je jezelf op één van de foto's.
Of je bent misschien benieuwd naar de voorbereidingen die er aan te pas zijn gekomen. Want zo'n dag organiseer je natuurlijk niet zomaar. Je kan als het ware een glimp opvangen van wat er zich allemaal heeft afgespeeld achter de schermen.
Volg het traject van de koning en de koningin - van aankomst tot vertrek - via foto's en herbeleef de dag dat Waregem een beetje adellijk werd. De toegang is gratis gedurende de openingsuren van het stadhuis, Gemeenteplein 2, 8790 Waregem Tel: 056 62 12 11
Openingstijden maandag: van 9.00u. tot 11.45u. en van 14.00u. tot 16.00u. dinsdag: van 9.00u. tot 11.45u. en van 14.00u. tot 18.15u. woensdag: van 9.00u. tot 11.45u. en van 14.00u. tot 16.00u. donderdag: van 9.00u. tot 11.45u. en van 14.00u. tot 16.00u. vrijdag: van 9.00u. tot 11.45u zaterdag (elke eerste zaterdag van de maand): van 9.00u. tot 11.30u. gesloten op zondag
De Post zoekt PostPunten PostPunten vinden gaandeweg hun plaats in het netwerk van De Post. Zij worden erg geapprecieerd door de klanten. Vooral de ruime openingsuren en de gemakkelijke bereikbaarheid spelen hierin een rol. In een PostPunt kan je terecht voor basisdiensten zoals o.a. het versturen en afhalen van aangetekende zendingen en pakjes, frankering, enz...
In Waregem is er reeds 1 PostPunt in de GB Contact-winkel in Desselgem, maar De Post is nu ook op zoek naar andere geïnteresseerde handelaars om een PostPunt te integreren in hun winkel.
Dit kan een krantenwinkel of supermarkt zijn, maar evenzeer een verkooppunt bij een benzinestation of een bankkantoor.
Geïnteresseerde handelaars Ben je als handelaar geïnteresseerd? Dan kan je je kandidatuur stellen via www.depost.be/postpunt schriftelijk naar De Post, RSS Selectie PostPunten, Muntcentrum 06 A8 in 1000 Brussel. De selectie gebeurt volgens een strikt vastgelegde procedure van publieke aanbesteding.
De kandidaten moeten zich aanmelden voor 7 augustus 2009; slechts dan kom je in aanmerking voor de verdere selectie- en toewijzingsprocedure. Meer inlichtingen Op het nummer 02 276 32 41 (De heer Walter Van Wolputte / Public Affairs van De Post)
Het Grabbelpasboekje met alle activiteiten voor augustus is klaar, zie bijlagen en ontdek wat er te beleven valt. Bron Waregem
Nog zo'n gezellig ding was de voutekamer. Je bereikte ze langs een trapje van een trede of drie. Eigenlijk was die trap tevens de toegangsdeur tot de kelder eronder. Je lichtte hem op en je zag de vier of vijf gemetselde keldertreden. In zo een voutekamer was het lekker slapen. Warm in de winter vanwege de planken vloer en de planken zoldering laag erboven. Koel in de zomer, omdat ze vlak op het noorden uitgaf.
Vader was spoorwegarbeider. Hij moest vaak 's nachts werken. In de namiddag ging hij dan slapen in ons bed op de rustige voutekamer en als hij dan tegen de avond opstond, lag zijn warme polk op ons te wachten. Hoe ik het draai of keer nu, vader heeft altijd geborgenheid betekend voor ons. Warme geborgenheid. Waarom moeten we zelf vader of grootvader zijn vooraleer we dat tenvolle beseffen? De zolder was iets waar ik me, als kind, nooit op gewaagd heb. Te donker. Te geheimzinnig. Ik was een vervloekt bange wezel. Overal zag ik schaduwen verraderlijk bewegen, of hoorde ik dreigend gekraak of geritsel. In het stro dat open en bloot op het dakhout lag, kon van alles huizen en uit elke bak of pot konden gevaarlijke beesten opspringen. Nee, mijn herinneringen aan onze zolder zijn vaag. Erg vaag. Alles wat ik ervan onthouden heb, is dat zijn geheimzinnigheid op me woog.
Bij elk huis hoort een vertrek. Een WC of toilet, zeggen we nu. Maar in de Reke was er geen mens toen die zulke woorden ooit gehoord had. Laat staan dan dat wij ze gebruikt zouden hebben! We hadden dus een vertrek. Het stond achter aan ons huis gebouwd. Naar het noorden toe. Een deur? Die was er niet aan. Waarom ook? Daarachter was het vrij eenzaam en wat dan nog als iemand je zag zitten? Ieder mens moet toch minstens eens per dag naar het vertrek? Geen deur dus. En ook geen komfort. Helemaal geen komfort. Wie verwachtte dat toen trouwens? Ons vertrek was een gebouwtje dat met wat oude stenen, wat ruw gesneden stokken en wat oude dakpannen in elkaar geknutseld was. De bril was al even ruwen wormstekig als de kepers van het dak. Binnen in de gapende ronde zag je niets dan oud spinneweb en vieze donkerte.
Voor mij was een bezoek aan het huisje alleszins geen bezigheid waarnaar ik mijn band lostrok. Voor ik ging zitten inspecteerde ik het zolderinkje van stokken en dakpannen. Geen spinnen die ergens te loeren zaten? Geen spinneweb dat straks viezig in mijn nek zou waaien? Ik bleef er trouwens nooit langer zitten dan hoogst nodig was. Vooral 's winters niet. Dan was er immers de ijzige wind die ongehinderd het huisje binnenwoei.
Ook tegen de voorgevel van ons huis was een dergelijk vertrek gebouwd. Al even schurftig als het andere. Geen reservestation voor ons echter. Het was het domein waarheen onze naaste buur en zijn gezin kwamen om een en ander kwijt te raken. Vlak daarnaast, en ook tegen onze woning aan, lag trouwens ook zijn geitenstal. Het zat allemaal ingewikkeld in elkaar in de Reke en op een geurtje min of meer kwam het niet aan.
Onze buren in die dagen? Ik zie ze nog voor me staan, al zijn we dan bijna vijftig jaar verder. Vlak naast ons, in het tweede huisje van de Reke, woonden Rieten Decavel en Marie Waghebaert met hun gezin. Beste buren. Altijd geweest. Rieten had iets aan zijn been. Hij mankte erg. Jarenlang was hij boever geweest op Handelgem, maar toen had hij het op moeten geven. Toen ging Marie naar Frankrijk werken. Ergens in een spinnerij in Roubaix of Tourcoing. Iedere dag op en neer met de speciale arbeidersbus van Flipot. Naderhand ging Rieten ook nog sukkelen met zijn ogen en ik heb het geweten dat hij helemaal blind geworden is.
In het middelste van de vijf huizen woonde de weduwnaar Wies Haerinck met zijn vier volwassen kinderen. Daarvan was Florent verre de populairste bij ons, alhoewel ik van Maurice ooit nog eens een lam geblazen mondmuziek (mondharmonika, nvdr) gekregen heb. Ook Wies was gebrekkig. Maar erger dan Rieten. We hebben hem zo ongeveer altijd in een wissen zetel weten zitten. Als hij ergens zijn moest, stak hij een kruk onder ieder oksel en sleepte zich grommend en spekend daarmee voort.
De volgende buur was Mentie Lambrecht. Mentie, die gehuwd was met Marie Deleersnijder en een heel nest kinderen had. We waren een beetje bevreesd voor hem eigenlijk. Niet dat hij iemand kwaad zou gedaan hebben. Och nee! Maar zijn gezicht lag altijd in een stuurse plooi en van onder zijn rosse wenkbrauwen konden zijn ogen je strak en stekend aankijken. Als hij zijn geweer onder de arm had, waren we helemaal de kluts kwijt. Ja, Mentie had een geweer. Vaak liep hij ermee op en neer langs de beek naar de Reke en schoot op de waterratten die daar een soort paradijs uitgebouwd hadden. Of hij er ooit één geraakt heeft, weet ik niet. Het maakte veel lawaai in alle geval.
Er waren echter ook momenten dat we Menties gezelschap zochten. De keren bijvoorbeeld dat hij zijn trekzak bovenhaalde en op het plankier (stoep, nvdr) ging zitten spelen. Dat gebeurde nogal eens op zomerse avonden. Waar hij die trekzak vandaan had, mag Joost je weten. Er was niet veel meer aan wat blonk in alle geval en de tonen die hij eruit wrong gilden en piepten amechtig door de wijde avondstilte. Maar Mentie was onze man. De enige muzikant van de Reke. Maurice Haerinck en zijn mondmuziek immers telden we niet mee.
In het laatste huis woonden Rieten Speybrouck en zijn Mart je. Jonge mensen nog. We zagen ze echter niet zoveel. Beiden gingen ze in Frankrijk werken, als ik het goed voorheb. Na hen zijn Maurice Vroman en Maria Verstraete daar komen wonen. Jonge trouwers. In de loop der jaren zijn ook zij nog elders gaan wonen maar, net als mijn moeder, zijn ze naar de herbouwde Reke teruggekeerd.
Al bij al was het een gezellige buurt om er als kind te leven. Speelkameraadjes te over. En ruimte? Naar alle kanten lag ze voor ons open. De straten en wegeltjes in de omtrek. De beken met vuil water waarin we ploeteren konden en de beken met helder water waarin we vissels (vissen, nvdr) konden vangen. En dan de Persemeers met de gaaipers (staande wip bij het boogschieten, nvdr) die duizend-en-één spelletjes mogelijk maakten. En de bogaard van de Rode Poort, waarin we strooptochten ondernamen van zodra het fruit naar het rijpen toeging.
Soms loop ik nu nog eens langs de beek en kijk in het stille donkere water, waarin nu geen kinders meer spelen. De knoestige vlierstruik, die doorheen de mestvaalt naast ons huis overlommerde, is verdwenen. Hij was overbodig en hinderlijk geworden. Wie heeft nu nog een messing naast zijn deur liggen en wie neemt nog vliendersiroop in om zijn hoestbuien te kalmeren? Ook de pompen zijn weg. De twee pompen die buiten stonden en waaronder we zo dikwijls onze bemodderde benen schoongespoeld hebben. Och, in ieder huis is nu een waterkraantje gekomen. Ook die pompen waren overbodig geworden dus.
De Reke zelf is trouwens veranderd. Onherkenbaar veranderd. De grootste stoot ertoe werd gegeven door de brand van einde 1932. In een paar uur tijds was de oude Reke toen veranderd in een nasmeulende hoop viezigheid, waaruit enkel nog de topgevels naar boven staken. Net opgeheven armstompen die om erbarmen smeekten. De huizen werden herbouwd, maar enigszins anders. De twee eerste kregen een pannendak en bleven verder nagenoeg ongewijzigd. Op de drie verste werd een bovenverdieping gebouwd. Die behielden echter hun strobedekking aan de achterkant, omwille van de pijlen die er vanuit de Persemeers konden op neerkomen.
Ook het leven in de Reke is hetzelfde niet meer. Hoe zou het ook anders kunnen. Vroeger waren de dagen doordrenkt van echt volkse roerselen en gedragingen. Mooi soms in kinderlijke eenvoud, maar soms ook rauw en hard. Het is anders nu. De mensen leven er niet meer zoveel buitenskamers. De voortschrijdende welvaart heeft radio's gebracht en televisies en gemakkelijke zetels. Dat houdt de mensen binnen. Elk heeft nu ook zijn eigen afgeschut koert je of bloemenperkje voor de deur. Het oude gemeenschapsleven wordt daardoor belemmerd. Maar de geest van de oude Rekebewoners is gebleven. Onaangetast in al die jaren. Wat er gebeure, ze helpen mekaar.
OP TOCHT NAAR GELEERDHEID. In de Bewaarschool Als een mens naar zijn verste kinderjaren peilt, is het net of hij op een lentemorgen uitkijkt over een landschap dat in zware nevelslierten versluierd ligt. Slechts hier en daar ziet hij iets opglinsteren, als zonnestralen vechtend de witte mistbanken doorpriemen en gensters slaan uit dauwdruppen en waterplassen. Zo is het ook gesteld met mijn herinneringen aan de bewaarschool.
Wat toen gebeurd is, ligt onder pakken nevel begraven. Hier en daar slechts is er een feitje dat krachtig genoeg was om er zich telkens opnieuw doorheen te boren. Op die bewaarschool kwam ik terecht bij Zuster Rosa. Zuster? Nu noem ik haar zo voor het gemak, maar er was geen mens toen die dat woord gebruikte voor een nonnetje. Zuster Rosa heette Masoeur Rosa in die dagen. Ze was van Harelbeke. Maar dat heb ik veel later pas geweten.
Voor ons was een masoeur iets wat bij de inboedel van het Klooster behoorde en kwestie heiligheid een paar treden onder pastoors en de onderpastoors stond. Iets persoonlijks zochten we er niet achter. Wat we in het kleuterklasje van Zuster Rosa moesten doen, weet ik niet meer. Spelen vermoedelijk. Tot iets anders waren we immers nog niet in staat. Ook op de speelplaats hield ze zich met ons bezig. Dat is feitelijk het enige wat ik nog afweet van haar. Altijd had ze een paar kleuters aan haar zware wijde rokken hangen. Ik zie haar nog lopen met een stok die ze als staf gebruikte om met ons een spelletje te spelen dat begon met de woorden: Peetje, ga je naar de markt? In die verste herinneringen vind ik de gezichten niet terug van mijn schoolmakkers. Vreemd? Och nee! Ik was niet veel ouder dan drie jaar toen en het is reeds een halve eeuw geleden.
Die gezichten duiken wel op als ik mijn herinneringen aan de klas van zuster Julie bij elkaar leg. Niet alle echter. Remi Verstraete zie ik en Julien Decavel en Gerard Buyse. Maar verder? Nevel en nog eens nevel. Zuster Julie was een lange magere masoeur. Haar gegroefd gezicht lag altijd in een strenge plooi. Misschien leek dat maar zo omdat het onder de zwarte kap in het smetteloos wit van haar gesteven hoofddoek gekneld zat. Ze was koekegoed in alle geval. Hoeveel kinderverdriet zou ze niet weggewist hebben met haar witbebolde rode zakdoek? Maar ze hield van orde. Hoe klein we ook waren, we moesten op onze tellen passen.
Als de klas begon klepte ze met haar klapper. Dat was een soort platte houten doos die ze beurtelings open en dicht klakte. Als je daarna nog te roerig was naar haar mening, kreeg je een tik van dat ding op je kop. Ik denk dat we twee jaar bij Zuster Julie gezeten hebben. Spelen in de klas? Er kwam niet veel meer van in huis. Met gekruiste armen moesten we stijf rechtop in de bank zitten en luisteren naar haar eentonig vertellen. Naar het einde toe leerde ze ons letters schrijven. We kregen een potlood en een stuk papier en mochten onze kunsten proberen.
De eerste stap naar de geleerdheid! Eens kwam Zuster Stanislas me uit klas halen. Dat weet ik nog goed. Misschien is het me zo klaar bijgebleven omdat ze de strenge en voor ons ongenaakbare overste van het Klooster was. Ze nam me mee naar haar klas. De hoogste. Half volwassen meisjes zaten me daar nieuwsgierig aan te gapen. Zuster Stanislas nam mijn arm en wees op een lap die moeder keurig in de mouw van mijn schortje gezet had. Zie je die lap aan de elleboog? Ze keek haar leerlingen streng aan. Dat heeft de moeder van die kleine hier gedaan.' Dat heb ik haar geleerd toen ze bij mij in klas zat. Zie maar dat je het later ook kunt en dat je mij geen schande aandoet met gescheurde mouwen en zo.
Ons huis in de Reke lag tamelijk ver van het Klooster verwijderd. Zeker een half uur gaan voor korte kinderbeentjes. De eerste die me meenam naar school was tante Yvonne, mijn moeders jongste zuster. Ze was slechts tien jaar ouder dan ikzelf en zat in de hoogste klas. We trokken langs de zandige of modderige Kleine Heerweg en namen dan het oude Kerkwegeltje dat dwars door de velden liep. Behalve de Barakke op de Tomberg, kwam je daar huis noch staak tegen. 's Zomers kon het drukkend heet zijn op dat wegeltje. De zon zat dan te bliksemen boven de korenvelden die ons insloten en goot alles vol spetterend licht. Tante Yvonne wees me op de platgetrapte gangen die hier en daar door het koren liepen. Zie je dat? Daar heeft de Korenpeetie gelopen. Nooit alleen komen hier. Hij zou je pakken en dan zien we je nooit meer terug. Zelfs bij de grootste hitte voelde ik dan iets kouds over mijn rug krijzelen. Later heeft Marie Verstraete me meegenomen naar school. Marie, die nu Zuster Vincentia heet en ergens in een kliniek in Rwanda werkt.
's Middags moest ik gaan eten op de Plaats, bij mijn vaders ouders. Grootvader was schoenmaker en ze hadden een schoenwinkel. Rijke mensen in de ogen van een knaap die in de Reke thuishoorde. Het eten was er dan ook naar. Bij ons thuis aten we gewoonlijk gezouten varkensvlees, dat voor de verandering al eens in de pan gebakken werd. Bij mijn grootouders aten ze elke dag vlees dat vers van de slager kwam. Ik trok er echter mijn band niet naar los. Vooral niet als grootmoeder koteletten klaargemaakt had. Er zaten stukjes vet aan en al eens een krakebeentje. Bij mij stond het als een paal boven water dan dat ik kattevlees aan het kauwen was en ik voelde mijn keel wurgen en wringen.
Ik keek daarom afgunstig naar grootvaders bord. Hij had een zwakke maag en at nooit anders dan lichte kost. Aardappelen met wat boter in een geutje melk gesmeierd. Daar ik schier niets at aan tafel 's middags, gaf grootmoeder Romanie me een boterham mee naar school. Ze smeerde de snee dik in met boter en stopte ze in het blikken trommeltje dat bewaarschoolkleuters toen aan een touwtje over hun schouder droegen. Het ongeluk was echter dat grootmoeders boter nooit vers was. Ze kocht altijd Diksmuidse boter. De beste van het land. Maar ze kocht er teveel ineens. Vijf kilo! Vijf kilo boter, ingemaakt in potten. Daar moest wel ranzigheid van komen. En die kwam er ook! De boter was soms zo sterk dat mijn boterham helemaal niet meer te eten was. Moeder begreep me als ze hem 's avonds uit mijn trommeltje viste. Maar vader niet. Ranzig of niet, ook voor hem was Diksmuidse boter de beste van het land.
Dat Klooster waar we drie jaar school gelopen hebben, was toen bijlange nog niet wat het nu is. Het oude woongebouw der Zusters stond er nog. Natuurlijk. Dat is enkele jaren geleden pas afgebroken. Aan de westzijde ervan stonden twee klassen. De kleuterklasjes. Aan de andere kant de drie klassen van het lagere. Dat was alles. Geen overdekte speelplaats, geen feestzaal nog. Niets. De eigenlijke groeiperiode van het Klooster moest nog beginnen, (ondertussen is het klooster helemaal afgebroken) . ........
Vanavond om 19.00u gaat de laatste gemeenteraad voor de vakantie door in de raadzaal van het stadhuis te Waregem. In bijlagen is de voorbereidende tekst te lezen van de verschillende agendapunten. De volgende gemeenteraad zal plaatsvinden op 2 september.
'Dit boekje', zo lezen we op de eerste bladzijde, 'is een verzameling van overdrukken die verschenen zijn in de Jaarboeken 1993, 1994, 1995 en 1996 van de Gaverstreke Waregem. Het gebeuren speelt zich af in Beveren-Leie. Auteur is Michel Debrouwere en de tekeningen zijn van Etienne Ducateeuw'.
Etienne Ducatteeuw en Michel Debrouwere Dankzij hen kan en mag Beverse Weetjes dit verhaal brengen, waarvoor van harte dank aan beiden. Het verhaal, dat in verschillende delen zal verschijnen, zal integraal gelezen kunnen worden. In de rechter marge zullen alle delen te vinden zijn onder de categorie: 'Kroniek van zeven zonnige jaren'
INLEIDING door G. Algoet Op Sint-Hubertusdag 1979 zette Michel Debrouwere een punt achter het werkstuk dat nu voor ligt. Intussen zijn al meerdere jaren voorbijgegaan. Veel van wat toen nog bestond, is verdwenen of veranderd. Toch vonden we het meer dan de moeite waard, die bijdragen die al eerder verschenen in het Beverse tijdschrift De Missiepost, hier over enkele jaargangen van De Gaverstreke uit te spreiden. Ze brengen ons het leven te Beveren voor ogen zoals hij het meegemaakt heeft heel wat jaren terug. Oudere lezers zullen daarbij -wellicht met een stukje nostalgie- hun eigen jeugd herkennen. Jongere lezers krijgen dan weer een kijk op het leven en de mentaliteit waarin de jeugd vroeger opgroeide. Het geheel werd pittig versierd met tekeningen uit de geest en van de hand van zijn onafscheidelijke compagnon Etienne Ducatteeuw. Niet alleen wie zich voor de geschiedenis van de Gaverstreek interesseert zal hierin zijn gading vinden. Ook al wie belangstelling heeft voor volkskunde in het algemeen, kan ermee zijn hart ophalen. We verplaatsen ons naar de jaren 1930 ...
BIJ HET RAAM Ik sta hier voor het raam. Boven, aan de achterkant van het huis. Een boogscheut van me af reikt de witte toren van de nieuwe parochiekerk naar de grauwe regenwolken. Het gemeentehuis staat als een enorme steenhoop langs de Pastoor Lebbelaan (thans de Kerkdreef, nvdr) en verbergt hele huizenrijen langs de Kortrijksestraat (thans de Kortrijkseweg, nvdr). Vlak voor me ligt de grote kouter van het duizendjarige Goed te Handelgem. Daar doorheen werden verleden jaar zwarte asfaltwegen getrokken. Naar het oosten toe weeft de regen sluiers over 't Hof van 't Sioen en de huizen van de Reke achter de Rode Poort. Een paar sombere knotwilgen houden grimmig en dreigend de wacht aan de rand van kouterland dat stilaan vol nieuwbouw raakt.
Het onherkenbaar verminkte paradijs van mijn kinderjaren! Het ligt verzopen te treuren onder de jagende voorjaarswind. Ik zie het slechts wazig meer nu. Maar dat hindert niet zoveel. In mij leven scherpe beelden van wit en groen en blauw onder stralend zonnelicht. Ik hoor weer het gejoel van spelende kinderen omheen de hofgrachten van Handelgem. Ik trek weer naar school langs de grintwegen en mulle zandpaadjes, of langs de met eikeboompjes beplante graskanten van de Gentse Baan. Doorheen het gedwarrel van sneeuwvlokken kijk ik uit over een witte vlakte waar slechts boerderijen staan en enkele laaghurkende kortwoonsten.
Hoe het ook wordt hier in het dorp, die beelden kan niemand me ontnemen. Net als vele anderen heb ik ze veilig opgeborgen in mijn herinnering. Jarenlang. Maar nu wil ik ze uithalen. Eén voor één. Nu wil ik ze open en bloot te kijk leggen. Velen zullen ze in een verrast herkennen bekijken. Jonge mensen echter zullen zich wellicht verwonderd afvragen wat paradijselijks daar aan is. Het hindert niet. Ook de jonge mensen van vandaag zullen eenmaal fluisteren: Adieu, oude speeltuin! Dat zal dan een groet zijn aan hun verloren paradijs.
DE REKE Ik ben geboren in het eerste huis van de Reke achter de Rode Poort (herberg op de hoek Deken De Bostraat - Kortrijkseweg, nvdr, thans de Vleeshove geworden.
De Reke voor 1932
Ach, die Reke! Een rij van vijf huisjes, die opgetrokken werden op het erf van een sinds lang verdwenen boerderij. Voor een foto van de Reke, zoals ze er toen bijstond, zouden we thans geld willen geven. Maar wie van ons was toen rijk genoeg om die foto te laten nemen? Als ik graaf in mijn verste herinneringen, zie ik dat die huisjes allemaal een strodak hadden. Eigenlijk was het één groot dak dat over gans de Reke doorliep. Het stro lag erop in dikke lagen en stak donkergrauw af tegen het verweerde rood van de euziepannen (euzie: dakoversteek, nvdr). Links en rechts stond wat koterij.
Oude halfverzakte optrekjes, die vroeger wellicht zwingelkot geweest waren en waarin nu kolen, lemen, aardappelen en stro geborgen werden. Er waren twee pompen voor de vijf woningen. Die stonden buiten: natuurlijk. Tegen de voorgevel van de huizenrij. Twist over het gebruik van die pompen heb ik nooit geweten. Niet zover ik mij herinneren kan tenminste. Soms kregen de kinderen wel eens een draai om de oren als ze teveel aan de zwengel trokken, maar dat hoorde erbij. Niemand die er graten in vond. Het water uit de pomp was best. Heel wat beter dan het water dat we nu uit onze kraantjes halen.
Het water van de beek die vlak langs de Reke voorbijliep, was niet zo best. Voor het grootste gedeelte was het afkomstig uit de rootput van Mielke Victor, een eind verder op naar het westen. Vooral bij mistig weer kon je het ruiken. Een uur in de wind. Op de bodem van de beek lag een dikke laag grauwe brij. Geen mens ter wereld immers die het ooit nodig gevonden had ze uit te baggeren.
Toch waren we beste maatjes met die gracht. Urenlang hebben we erin rondgeploeterd en gespeeld. Als moeder het niet zag tenminste. Vooral als Mielke Victor een rootput loste, waren we er met geen stokken weg te slaan. Het rosse sop kwam dan gorgelend van onder de straatduiker aangespoeld en stoeide speels en lauw om onze benen.
Het scherpste beeld dat me van de oude Reke overblijft, is dat van de vlierstruik aan de mestvaalt bij de gevel van ons huis. Het was een oude knoestige groenverweerde boom. Met zijn dicht bladerdak goot hij de messing vol schaduwen mocht als beloning zijn wortels laten zuigen in de veie messingbodem.
De geur die om de vlier waarde als hij aan het bloeien ging was verrukkelijk. Geen parfum ter wereld dat het daarbij halen kon. Van de donkerpaarse vlienderbezies maakte moeder siroop. Niets beter dan vliendersiroop om een hardnekkige hoestbui te verzachten tijdens de wintermaanden. Een lepel ervan met een teerling suiker in een tas heet water! En we moesten helemaal niet gepraamd worden om het middeltje in te nemen. Voor het slapengaan begonnen we soms opzettelijk te hoesten, om er een kommetje van los te krijgen.
Ons huis zelf was niet groot. Links de woonkamer, rechts een slaapkamer, dan het washuis met het trapje naar de voutekamer en de kelder, en dan de trap naar de zolder. Dat was alles. Een voordeur hadden we, maar een achterdeur hoorde er niet bij. Door die voordeur viel je direct de woonkamer binnen. Woonkamer? Och, er was geen mens die dat woord gebruikte toen. Te deftig en te onwerkelijk. In die vrij benepen ruimte werd immers alles gedaan. Koken. Eten. Werken. Bij elkaar zitten omheen de buizestoof met onze voeten op de trommel en desnoods een handdoek over onze benen om ze tegen de warmte van de gloeiende pot te beschermen.
Ach, die avonden omheen de buizestoof! De regen kon roffelend tegen de gesloten blaffeturen (vensterluiken, nvdr) slaan. De wind kon huilend over het dak rijden. Het deerde ons niet. We zaten veilig geborgen en luisterden naar het trage vertellen van grootvader, of van Stonkie (Gaston Debaere, nvdr) uit de Rode Poort die soms bij ons buurten kwam. Geef de mensen weer een buizestoof, neem ze hun televisie af, en ze zullen 's avonds weer tijd vinden voor elkaar! ......
Secretaris Willy Delhaye, voorzitter Koen Lavens en bestuurslid Steven Craenhals aan een van de verrassende locaties Op zondag 12 juli organiseert het Davidsfonds de derde Ronde van Beveren. Een namiddagwandeling onder begeleiding en ongeveer 4 km telt. Onderweg zullen een aantal gekende en minder gekende, verrassende locaties aangedaan worden. De verhalen die tijdens de halten verteld zullen worden zijn op maat van kinderen en de jeugd, maar ook de volwassenen zullen zeker een graantje kunnen meepikken.
Inschrijven kan vanaf 14.00 uur in de Kernelle, de eerste wandeling gaat van start om 14.30u. Verder kan eveneens gestart worden om 15.00u, 15.30u en 16.00u. De deelname bedraagt 1, daarin is ook één consumptie en een bezoek aan de kinder- en jeugdboekenbeurs inbegrepen.