IETS TE ROYAAL ?
Sinds eind 2021 werkt archiefmedewerker Luc Dobbelaere aan de uitgave van de 17de-eeuwse stadsrekeningen, de interessantste bron om het reilen en zeilen van toen te leren kennen. Dit leverde o.a. tot nu toe onopgemerkte informatie over het stadsbestuur op. Om die te begrijpen is wel enige voorafgaande uitleg noodzakelijk.
Om de stadsdiensten goed te laten functioneren beschikte het stadsbestuur over een aantal min of meer vaste inkomsten: heffingen op het drankverbruik, het op de markt verkocht graan en linnen, het gebruik van de stadsweegschaal, het tolgeld op de Raverschoot- brug en de aansluitende steenweg naar de Markt, plus nog enkele kleinere posten. Daarnaast werden er belastingheffingen, ommestellingen, georganiseerd telkens als er een beven daartoe uit het Brugse Vrije kwam: doorgaans éénmaal per jaar, iets vaker in tijden van oorlog.
Ruim vier eeuwen lang werd er volgens dit systeem gewerkt, maar in de jaren 1670, toen de oorlogslasten overal zwaar gingen doorwegen, kwam er kritiek. De schepenen werd verweten dat zij in deze ommestellingen een hoger bedrag lieten ophalen dan het Vrije vroeg, om hun comfort te financieren, o.a. de drie maaltijden die zij zichzelf jaarlijks “schonken”.
Wellicht daarom werd hogerop beslist dat vanaf 1682 van de ommestellingen een volledig aparte boekhouding moest worden gevoerd. Voor het stadsbestuur betekende dit dat alle uitgaven moesten gedekt worden met de inkomsten uit de al genoemde stadsrechten. In principe moesten die daarvoor volstaan, maar vanaf datzelfde jaar 1682 liet het centrale gezag de drankbelasting ophalen voor eigen rekening, en toen militaire bendes steeds vaker de markten kwamen afschuimen, werden de graanmarkten beperkt tot de versterkte grote steden.
Hiermee vielen niet alleen de twee grootste inkomstenbronnen weg, maar het verminderde marktbezoek woog ook zwaar op de inkomsten uit de tolgelden en de stedelijke weegschaal. Concreet betekende dit dat in die jaren 1680-1700 het jaarlijks te besteden budget van zowat 450 pond groot terugviel op zo’n 260. Maar merkwaardige vaststelling: de schepenbank wist ook met dit bedrag alle diensten te verzekeren, en hield zelfs een bescheiden budget over voor herstellingen aan wegen en (vooral) het stadhuis. Opvallend: van de drie ere-maaltijden was geen spoor meer te bekennen.
Wij komen dus niet onder de conclusie uit dat de stadsbesturen vóór 1680 wel degelijk iets te enthousiast in de stadskas hadden gegraaid …
Door Freddy Pille, Eeklose Stadsarchivaris
|