mijn kinderen lezen
wat ik geschreven heb
ze lachen in gedachten als ik ongeschoren in mijn onderlijfje
met tranende ogen een blad papier op de keukentafel leg
en vraag: wat vind je ervan
ik kijk naar hun
gezicht terwijl ze het lezen, tel de tijd der begrijpbaarheid
herkenbaarheid kan ik niet verwachten
het is een huislijk
ritueel
nog iemand anders is
een zielsgenoot die samen met mij op een schalie met een griffel leerde schrijven
: de melkboer brengt melk
zo gaat dat
mekaar een half
mensenleven vergeten om dan bij toeval verbaasd te zeggen:
ben jij het?
die oude zat daar
elke zondag net voor het middaguur aan de keukentafel op zijn toegeëigende
plaats
de keuken zelf lag
achterin en diende tegelijk als waskot en bergplaats
waar de keukentafel
stond was het benepen klein
ik herinner me vaag
een ruimte van vier meter op twee
toen niet zo klein
vanuit kinderogen gezien
als vrijgezel kwam
hij recht vanuit het café
bobonne kon er niet
om lachen
hij deed het nochtans
alleen op zondag
hij zat daar in
zondagskostuum met gebogen rug voor zich uit te staren
alsof hij naar iets
keek dat wij niet konden zien
uit zijn neusgaten
stulpten witte haartjes van ouderdom
bobonne knipte die af
en toe met haar kleermakersschaar weg
als kinderen vonden
we die oude tof
we konden hem van
dichtbij onder tafel besluipen
en bijna hardop
zeggen: nonkel pie is ne vrouwenzot
hij bleef daarbij
onverstoord zitten want hij was meer dan halfdoof
bij klokslag twaalf
uur in de klokkentoren was het nog even wachten op de koekoeksroep uit het
houten kooitje
dan werd de
kippensoep gloeiend heet opgediend
dampende groengele
soep met drijvende vetplasjes
terwijl wij de soep
in ons bord blazend verkoelden
lepelde hij met
bevende hand het deugddoend voedsel naar zijn lippen
om het dan slurpend
over de tong door het keelgat te slokken
dat slurpen, zo
schaterde hij, was om zijn tong niet te verbranden
kippensoep slurp je
op zen heetst tot het vet van de kin druipt
meer dan vijftig jaar
later spookt die tafel redenloos door mijn gedachten
alsof het verleden me
in klaarlichte dag wenkt
ze diende ook het
naaigerief en schaar
want bobonne was een
kleermaakster toenertijd
als de mensen hun
kleren in aanmaak kwamen passen
gebeurde het niet
zelden
dat patronen en
kleermakersschaar werden geruild voor koffie en gebak op die tafel van zondagse
kippensoep
terwijl de dames het
wereldnieuws van buiten de dorpsgrenzen vertelden
slopen wij onder de
koffietafel
en keken onder de
rokken
soms durfden we al
eens in een stoutmoedige bui aan een chartel te trekken
niet om seksistische
redenen
het was ons om de
verrassing te doen
naar die verschrikte
kreet luisteren
en dan als muizen
schaterlachend
vanonder die tafel
naar buiten stuiven
ik bedoel: alleen
mijn broer en ik
aan die tafel werden
bij feestdagen avondlijke elexiers gedronken
tenminste, als de
oude erbij was
dan vertelde hij over
amerika waar hij geweest was
en over weerwolven
uit zijn kindertijd
hij had nog echte
indianen gezien
en achter
dwaallichten gezeten
zever niet man, zei
bobonne
ge hebt al uw geld
vanuit amerika aan de wijven verkwanselt
nietwaar, schreeuwde
hij dan aangedaan
ik heb er landgoed,
koeien en een varken mee gekocht
zonder reden denk ik
aan de tafel, nonkel pie en bobonne
ze zijn allang
vergaan
maar ze blijven in
mijn gedachten bestaan
zou er dan toch iets
onsterfelijk zijn?
die oude,
ja, echt waar
had zeven koeien, een
os en een varken
de kippen waren er
vanzelf bijgekomen zomaar vanuit het niets
een kraaiende haan op
het aanrecht
ik kan het weten want
bobonne ging er elke woensdag kuisen
mijn broer en ik
mochten mee
in het huis waren
drie kamers
de leefkamer, de
slaapkamer en het salon
naast de leefkamer
was een koeienstal met een houten deur
telkens als bobonne
ging kuisen
slopen we naar de
stal om naar de koeien te kijken
we slopen want
toenertijd mocht niks
ik herinner me nog de
waterput met zijn oneindige diepte
en die kleine
varkensstal
dat varken zat daar
niet voor het plezier ook al heette het Jhonny
het was zich om het
vlees te doen
de oude maakte de
varkensbrij uit patatten en selderij
een maand voor het
slachten goot hij er in goede tijden wat bier bij
om het varken goede
manieren te leren, zo zei hij
want het was bijna
slachtrijp
in het salon stond
een stoel met geklakkereerd leer en een eiken tafel
met op de kast een
stenen geneverkruik
die plaats mochten we
niet betreden
daar lagen de
sacramenten van de oude
om gods vloek met een
vierkante te verbannen
ik heb hem nooit in
dat huis gezien
we zagen hem alleen
op zondag bij bobonne vanaf het middaguur
op een dag hebben ze
hem met een glimlach in de kruiwagen gevonden
morsdood
de pie is gestorven
heette het dan
pas dan is bobonne te
weten gekomen
dat hij de wijven
niet kon laten
ze heeft de erfenis
met zijn drie vriendinnen moeten delen
volgens mij is ze dat
nooit te boven gekomen
|