De Sint (slot) Een verhaal van Simon Carmiggelt over Sinterklaas
"Toen ik nog klein was, zag je de Sint niet zo gemakkelijk," zei de oude man. "Nou hebben kinderen de intocht. En hij verschijnt elk ogenblik op tv. Maar toen...Wanneer was het?" Hij dacht even na. "De winter van 1915," vervolgde hij. "Ja, ik was toen zes. En m'n broertjes waren tien en vier. We woonden in de indische buurt, hier in Amsterdam. En we hadden 't niet breed. Maar Sinterklaas werd gevierd. Ik was toen op de grens van geloven en niet geloven. Tegen mijn vriendjes riep ik "Sinterklaas bestaat niet. Dat is een verklede vent." Maar toch was ik diep onder de indruk toen ik hem in persoon zag. Hij zat in de manufacturenwinkel van Nooy in de Eerste Van Swindenstraat. Kent u die winkel? Hij is er nog geloof ik. Mijn moeder heeft me later verteld hoe we daar binnenkwamen. Als je voor minstens 'n gulden kocht, mocht één van de kinderen op vertoon van de kassabon Sinterklaas een handje geven. En dan kreeg zo'n kind een presentje."
Hij keek me van opzij aan. "Een presentje," zei hij. "Een afgestorven woord. Net als versnapering. Mijn moeder kocht drie theedoeken aan één stuk. Zelf doorknippen en zomen. Dat koste net genoeg voor zo'n heilige kassabon. Mijn broertje van vier was de uitverkorene. Want die geloofde nog helemaal. Ik was alleen maar zenuwachtig in de winkel. Het duurde een hele tijd eer mijn broertje aan de beurt was. Vanuit de verte zagen wij dat hij een handje kreeg. En zo'n kleurboekje van één cent . -iets van één cent. Helemaal stralend kwam hij bij ons terug. Hij had een wonder meegemaakt. 'En,' vroeg mijn moeder, 'heeft Sinterklaas nog iets gezegd?' Hij knikte en op een eerbiedige toon antwoordde hij. 'Ja, moe. Hij zei, Verdorie, wat een rij nog." uit: Verhalen Almanak
|