Speculaas
Speculaas wordt ook wel 'offerbrood' genoemd. Die benaming is principeel onjuist, want in het woord 'brood' zit dezelfde stam als in 'brouwen'. Dat duidt dus op gisting, en zowel speculaas als taaitaai worden nu eenmaal zonder gisting gebakken. Dat duidt op een hoge ouderdom van dit soort koeken, want men neemt aan dat de toepassing van gist ongeveer vierduizend jaar geleden werd uitgevonden door de Egyptenaren, en al in de vroegste eeuwen van onze jaartelling zijn weg door Europa vond. De naam 'speculaas' gaat waarschijnlijk terug op het Latijnse speculatio (weerspiegeling), en gaat terug op het aloude gebruik om met het deeg van deze koeksoort figuren af te beelden. Speculaas wordt al eeuwenlang in tal van variaties gebakken. De speciale smaak ervan is te danken aan de speculaaskruiden, die bestaan uit een mengvorm van onder meer gember,kaneel, cardemom, kruidnagel, foelie en koriander. Anders dan de met amandelspijs gevulde speculaas, is de oorspronkelijke vorm hard, en dus niet bedoeld voor kinderen die hun volledige gebit nog niet hadden of ouderen (in de middeleeuwen dus: dertigers) die hun gebit niet meer hadden. De speculaaspoppen waren namelijk voor de rijpere jeugd. Het deeg voor met name de speculaasvrijers werd daarom niet met boter, maar met vet gemaakt. Dat de koek daardoor soms 'zo droog als het achterste van Sinterklaas' werd, zoals de spottende uitdrukking luidde, nam men graag voor lief. Aan de vele verschillende soorten koekplanken valt de geschiedenis van niet alleen de ontwikkeling van speculaas af te lezen. De voorstellingen op de 'klaasjes' zoals de handzaamste speculaasvormen wel worden genoemd, geven een aardig beeld van de pronkerige weelde die in de zeventiende eeuw werd uitgedrukt in kleding en voorwerpen. uit: Wie de koek krijgt, en wie de gard Ed Van Eeden
|