Een (oud) Sint Niklaaslied (slot)
IV En Sint Niklaas kwam binnen: "Mijn vriend de slachter, zeg, 'k zou nog wat willen eten, Eer ik ter rust mij leg." -"'k Heb ossenhart en schenkel Wat kiest gij, heilige man?" -"Ge weet, dat Sint Niklaas niet Heel goed meer bijten kan! Doch, diep in uwen kelder, Ligt in het pekelnat, Een vleesch, versterkend voedsel, Sinds zeven jaar in 't vat.
V "Ga, haal mij." Doch de slachter Verschrikt de deur uitschoot. Geslagen als van de bliksem, En viel te buiten dood. En in den diepen kelder Bij 't akelig pekelvat, Daar stond de groote heilige, Hij knielde neer en bad. "Staat op, geliefde kleinen! zegt, sliept gij goed van nacht? 'k Heb uit den rijken hemel Wat lekkers meegebracht."
VI En de eerste vreef zijn oogjes: "Wat heb ik goe gerust!" De tweede geeuwde en lachte: "Wie heeft mij wakker gekust?" De derde schreide een traantje, Een traan van kristallijn: "Daar droomde ik, weer bij moeder in 't Paradijs te zijn!" O sprookjes lief van moeder, Gij perels in het stof, Die 'k, arme reiziger, op zoek Op weg naar 's Hemels hof! (Lod. Merceus - Alf. Moortgat) uit: Tijdingen van het Sint-Nicolaasgenootschap
|