Kenmerken van het sinterklaasgedicht (1)
De inhoud Inhoudelijk zijn enkele zaken van belang bij het maken van een sinterklaasgedicht. Het vers wordt bepaald door zijn licht spottende toon. De schrijver leest de ontvanger van het gedicht op een eigenschap of een schijnbaar onbelangrijke gebeurtenis de les. Dat betreft onderwerpen als: (te) lang slapen, niet tegen verlies kunnen, opruimen, etensvoorkeuren, verliefdheid, enzovoort.
Het is niet de bedoeling te verwijten Het gaat hier om wat blote feiten.
De bedoeling is een onderwerp aan te snijden dat direct betrekking heeft op de ontvanger. De toon is plagerig, kietelend. Het is een geintje met een serieuze (doch milde) ondertoon. Het gedicht oogt als een correctie op iemands houding of gedrag, een opwelling van de schrijver die zijn ergernis wel eens een keertje kwijt wil! Een tikkeltje afrekening. Maar het mag nooit leiden tot schade in de onderlinge relatie. Sint is een man die veel vergeven kan. Daarom valt er ook wat prijzenswaardig te lezen. De ontvanger krijgt lof toegezwaaid, in de trant van:
De Sint wil jou eens prijzen En doet dat op volgende wijze
In veel sinterklaasversjes is ook nog iets te vinden van een 'aansporing' om op de ingeslagen weg door te gaan.
Ga zo door, mijn zoon Sint schenkt hier je loon
Het gedichtje heeft iets belerends. Sint is de onaantastbare gezaghebbende in wiens naam de schrijver zich deze toon kan veroorloven. Zo kan een kind zijn ouders aanspreken op wat irriterende onderwerpen, zo kan een leerling de meester of de juf eens de waarheid zeggen. Het is gebruikelijk in het gedichtje iets te suggereren over de inhoud van het pakje. Het verraadt de inhoud nooit, het wekt een vermoeden op.
Je houdt zoveel van tuinieren, Sint zal je hiermee dus plezieren. (wordt vervolgd) uit: Sinterklaas op school, Jos Beke, Peter van Hasselt
|