De Jood die christen wordt (1) (mirakelspel, 12e eeuw)
Een christen heeft veel schulden gemaakt en krijgt het gedaan dat een joodse vriend hem een bedrag leent. Wegens gebrek aan onderpand zweert hij bij de ikoon van Sint-Nicolaas dat hij de geleende som zal terugbetalen op de afgesproken datum. De bewuste dag breekt aan, maar de christen heeft geen lust het geld aan de schuldeiser af te dragen. Als de joodse geldschieter om betaling vraagt, zweert de christen dat hij hem niets schuldig is. Klaarblijkelijk rekend hij op de delicate positie van de joden in een christelijke gemeenschap. Hij brengt zelfs zijn zaak voor het gerecht, in het vertrouwen dat hij de rechter kan overtuigen van zijn onschuld.
De intrige van het verhaal is dat de sluwe christen zijn schuldeiser éven het geld ter hand heeft gesteld en wel op de volgende manier: de wandelstok die hij altijd bij zich droeg had hij netjes uitgehold, het geld erin gedaan en hem, voordat hij de eed moest afleggen voor de rechter, vlug zijn crediteur in handen had gespeeld. Als de jood in het ongelijk wordt gesteld is hij natuurlijk woedend. Hij verlaat de rechtszaal met een smalende opmerking over de heilige Nicolaas, in wiens naam de christen had beloofd het geld tijdig terug te betalen. Maar Sint-Nicolaas laat niet met zich spotten. (wordt vervolgd) uit: Sinterklaas legenden
|