Een (oud) Sint Niklaaslied (1) Lod. Mercelis Alf. Moortgat
Er gingen eens drie kinderen, drie broerkens langs de baan. De nacht begon te vallen: Ze wisten niet waar gaan. Daar stond het huis des slachters: "Zeg; slachterken 't wordt zo laat. Ge moest ons binnen laten we zijn zo bang op straat" "Wel zeker lieve kleinen. Ik heb een beddeken zacht. Waarin gij goed zult slapen. En dromen deze nacht."
't Was middernacht en donker Daar kwam de slachter wreed, Die d' arme slapende broerkens Als vee aan stukken sneed. Hij hield hun bloedige lijkjes, Gesloten in een vat, Zeer diep in zijne kelder, Te week in pekelnat. Doch bij hun kille lijkjes, Daar hield een engel de wacht, Die wakker hen moest kussen, Na lengen doodennacht. (wordt vervolgd) uit: Tijdingen van het Sint-Nicolaasgenootschap
|