Ik ben wie ik ben Soms een lach Soms een traan Soms is er hoop Soms ben ik bang Soms voel ik verdriet Soms kan ik genieten Soms ben ik wat stil Soms denk ik te veel Ik geloof in de mens zijn ras en cultuur Ik voel me heel klein bij de pracht van de natuur Ik ben dankbaar voor de liefde en de vriendschap die je me geeft
in het begin was alles simpel je wist niet wat het leven was je dartelde als een veulen door de jaren van je bestaan er was kleur en er was zwart je stond er nooit bij stil
maar een knal nooit gedacht verandert je bestaan je probeert kleur te vangen ziet het zwart van heel dichtbij
je wil nog even vechten besproeit planten met een traan alleen verdorde bloemen kijken triestig in het rond en je ziet een laatste trekvogel vliegen met de vleugels van de kleur
ik sluit mijn ogen zinkend in de leegte drijf ik mee met de stroom van de rivier onuitgesproken woorden kabbelen als wrakhout een weg zoekend in het klotsend water zwijgend voor altijd
mijn denken denkt te veel woorden die ik niet kan zeggen stromen weg.
laat me drijven in het niet meer denken ergens is er wel een brug die me meeneemt naar vergetelheid
verstoppertje spelen wie niet weg is, is gezien handje voor de boom en tellen tot tien ik doe mijn ogen open zoek tot ik je vind spelletje spelen meisje zijn in de verleden tijd
het spel herhaalt zich nu ik volwassen ben wil ik me wel verstoppen laat het verdriet maar zoeken ik ren weg heel ver weg doe je ogen dicht tel jij maar tot honderd dan verdwijn ik en vind je me nooit meer
het werd al laat toen de tuinman bezorgde ogen wierp naar zij die naarstig de gevallen herfstbladeren opruimde alsof ze wist ik moet me haasten dit wordt mijn laatste ritueel
hij riep fluisterende woorden die in de takken bleven hangen
dit is de eindstreep ik neem je dadelijk mee naar daar waar eeuwigheid rustgevend in de tuin van Eden schrijft
wat bleef was een herfsttuin die treurde want zij die liefdevol vreugde bracht verdween nog voor de winter werd geboren hij voelde zich verloren winterde koude blikken ontwaakte in een lente die doodse tranen schreide
tot plots een witte vlinder zielvlinderend zijn tuin begroette en bloemen hemels kleurden
ze had het niet begrepen hij kruiste gewoon haar weg er was een tinteling zo moeilijk te verklaren de wind ademde niet meer stilte was zo intens aanwezig het voelde als . . . en deed verschrikkelijk pijn
als een magneet trok hij haar aan "ken je mij meneer" vroeg ze met een bange stem en probeerde weg te lopen
als een heerser stond hij voor haar "ren nu niet weg, het heeft geen zin ik ben de werkelijkheid vandaag breng ik je pijn morgen zal ik je beminnen"
nu kijkt de vertwijfeling je met bange ogen aan verkrampt in je denken gooi je zwarte kronkels op het vuur straks blijft alleen een hoopje as
maar sombere gedachten blijven groeien zijn sterker dan het vuur ze plukken stukken uit de nacht en maken alles eens zo zwart verbijsterd tel je de littekens op je ziel zwarte krassen klein en groot als je kon huilen zou je vechten maar je bron is opgedroogd
op een dag vertel ik het verhaal over jou en mij hoe we liepen hand in hand dronken van hetzelfde appelsap we speelden zonder schroom en bouwden luchtkastelen
samen toekomst dromen monsters zoeken in een grijze wolk we waren kind en zeker van ons weten eens werd je het vadertje - ik het moedertje
maar kleine kindjes worden groot huisje spelen is verleden tijd
soms heel even maar wil ik wel eens weten wat als wij nu nog . . .
nu dagen flirten met het licht zonsondergang ietwat langer kleurt donkere dagen stilaan de strijd verliezen heb ik een naam voor jou bedacht
ik denk met een glimlach terug aan je vraag die telkens weer tot bij me kwam hoe je het steeds weer kon vergeten jij die nochtans het licht bemint de donkere dagen liever niet ziet komen met fonkelende ogen uitkijkt naar het ogenblik dat we al startend de zon zien ondergaan
steeds weer vroeg je me wanneer komt nu het licht alleen ditmaal zo weet je me te vertellen is je vraag een stille dood gestorven want eindelijk weet je dat tussen mij en jij het licht met rasse sprongen voorwaarts gaat
daarom heb ik voor jou een naam bedacht en noem ik je vrouw van het licht
ik vertel je een verhaaltje heel lang geleden ergens in een ver verleden weet je wat er toen gebeurde
interesse trok verveeld zijn schouders op geboeid wou helemaal niet luisteren
gisteren, weet je hoe ik me toen voelde het verdriet en de pijn en angst die naar me keek
het geluk vloog weg luisterde liever niet naar mijn verhaal
of zal ik je vertellen van het kind ik wist me er in te vinden zag hoe het sterren plukte de maan fluisterend een geheim vertelde met een stralende glimlach schonk het me een boeket van lieve woordjes
het huppelde vrolijk rond en . . .
ik straalde gelukkige ogenblikken en in de cirkel van het goed gevoel kwam een menigte aandachtig luisteren
ze voelde niets verkrampte gevoelens tot steen gekneed ijskoude streling over een granieten ziel onbewogen opgeborgen verlangen ten dode opgeschreven begraven onder de bevroren grond
of was er nog iets kon ze ontwaken een tinteling voelen wat warmte in haar lichaam rechtop staan moeizaam strompelen graven in het zand
ze zocht naar iets al was het verdriet het was meer dan niets
Je hebt iemand nodig stil en oprecht die als het er op aan komt voor je bidt of voor je vecht pas als je iemand hebt die met je lacht en met je grient dan pas kan je zeggen ik heb een vriend !
Toon Hermans
Een vriend is een parel op de bodem van ze zee
Geen druppel dauw wordt voor zichzelf geboren ook jij moet anderen niet jezelf toebehoren