Hello evrybody
1986
Nieuwjaar lag juist achter ons.
Een nieuwjaar zonder zoon en zonder vrouw.
Een nieuwjaar waar mijn moeder mij een zeer gelukkig en gezond nieuwjaar wenste.
Gezond zou waarschijnlijk geen probleem zijn, maar het geluk was juist met haar valiezen vertrokken.
Voor de rest was er niet veel verschil met het begin van 1985.
Het leek zelfs dat ook de natuurfenomenen zich zouden herhalen.
Het was begin 86 al even koud als in 85.
Sommige dagen waren nog kouder.
Rond de maand februari bleef de koude terug een paar weken aanhouden.
De vijvers en plassen vroren terug dicht.
Zou 86 een spiegelbeeld van 85 worden??
Het leek er alvast op, en ook de eerste schaatsers gleden terug over de Damse vaart en het Donkmeer.
In Nederland waren ze zelfs terug bezig over de Elfstedentocht te speculeren.
Het zou toch geen waar zijn dat de Elfstedentocht twee maal na elkaar zou doorgaan.
Ik had mezelf beloofd erbij te zijn de volgende keer, maar moest hij nu doorgaan dan zou het wel vlug zijn, en stond ik hier terug zonder voorbereiding.
Ooit was hij drie maal na elkaar doorgegaan.
In 1940 1941 en 1942.
Waarom zou het niet kunnen dat ook dit jaar de Elf steden werden verbonden?
De dagen waren koud, kort en donker.
En toch ging alles zo vlug.
Het vriesweer vormde traag druppel per druppel tot ijsoppervlak of ijssculptuur.
Maar op de kalender ging plots alles zo vlug.
Op 23 februari 1986 riep de voorzitter Mr Sipkema zijn bestuur samen.
Menige Nederlander zat op nieuws te wachten, maar ook verschillende buitenlandse schaatsers, waaronder een avonturierke uit Deftinge.
In de loop van de avond wordt er meegedeeld dat de 14e Elfstedentocht op 26 februari zal worden gereden.
Potverdekke!!!!!!
Hij ging toch wel door zekerst!
En ik stond er zoals in 85 al gapen bij.
Het was weer zo plots gekomen, en binnen 3 dagen zouden meer dan 16.000 schaatsers zonder de zwartrijders bij te tellen, het avontuur aangaan.
Ik kon die kans niet laten voorbijgaan, het was nu of nooit.
De dag nadien ging ik als eerste werk naar mijne chef om verlof te vragen.
Ik vroeg drie dagen verlof, één dag om naar Leeuwarden te reizen, één dag voor de tocht, en één dag om terug te komen.
Maar mijne baas was niet erg sportief aangelegd.
Ik kreeg 1 en een halve dag.
Het was dat of niets.
Ik zou dan maar de dag voor de tocht rond de middag vertrekken na mijn werk.
De dag erna de tocht rijden, en s avonds terug in Leeuwarden op de trein stappen zodat ik s morgens terug in het centraal station kon afstappen om naar mijn werk te stappen.
De dag van mijn vertrek was ik met schaatsen en sportkledij naar het werk gestapt.
Een kleine rugzak met warme kledij, sjaal handschoenen en muts.
En hoewel ik al jaren op het ijs stond, vertrok ik hier naar iets totaal onbekend.
De treinreis was lang, en ik probeerde te slapen tijdens het reizen.
Maar de zenuwen deden mij naar het bevroren landschap staren.
Rond 20u kwam ik in het station van Leeuwarden aan.
Er liep een massa volk, en het bleek al vlug dat dit veel meer was dan een gewoon schaatswedstrijdje.
Het was een volksfeest.
Mensen stonden met hun privé wagen te wachten om de treinreizigers naar de frieslandhal te brengen.
Overrompeld door het ganse evenement maakte ik gebruik met nog een paar personen van de diensten die ons werden aangeboden.
Aangekomen aan de legendarische frieslandhal leek alles zo enorm en groots.
Mensen stonden te dansen op fanfare muziek.
Standjes stonden te dampen, en cafeetjes waren overbevolkt.
Ik liep een ganse tijd rond, en de uren gingen vlug voorbij.
Het was al bijna 22u toen ik mij de vraag stelde waar ik zou kunnen overnachten.
Ik ging te rade bij een politieagent, en deze wist mij te zeggen dat zelfs het bureel vol schaatsers lag.
De beste manier om nu nog logement te vinden, was gewoon de straat in te stappen, en daar waar er nog licht brandde te gaan bellen en te vragen.
Ik vond het wat gênant als vreemde hier ergens aan te bellen, maar er zat niets anders op met zon weer.
Het vroor dat het kraakte, en ik zou mijn slaap best kunnen gebruiken na de treinreis.
Veel tijd was er ook niet te verliezen, want morgen zouden de eersten starten rond zes uur.
Ik deed dan maar wat gezegd was, en geloof het of niet maar bij de tweede bel had ik al prijs.
De dame des huize wist maar al te goed waarvoor ik kwam.
Ze baande zich een weg tussen de zakken en schaatsen om mij voor te stellen aan de vijf logés die ze al binnen gehaald had.
Ze hadden zelfs hun kamer afgestaan om schaatsers te laten slapen.
En dan dierven ze zeggen dat Nederlanders gierig zijn.
s Morgens was ik al wakker toen de dame ons kwam wekken.
Haar man deed een inspectie van het materiaal van sommigen, terwijl de ontbijttafel rijkelijk gevuld stond.
Het was een heen en weer geloop van jewelste.
Het was niet ver stappen tot de frieslandhal, en rond 5u 30 begaf ik mij tussen de menigte.
In feite liep ik verloren tussen de massa.
De koude deed me vlug ontwaken, en ik begreep al vlug dat het geen lachertje zou worden met zon vriesweer.
Het was nog pikdonker, en iedereen liep als bezeten naar de frieslandhal waar de rijders in kooien gezet werden.
Eerst vertrokken de wedstrijdrijders, en dan om het kwartier groepen van ongeveer 300 man.
Ik had geen inschrijvingsbewijs, en dus mocht ik normaal zelfs het ijs niet betreden.
De kans zat er zelfs in dat ze mij onderweg zonder bewijs van het ijs haalden en dat ik in één of ander dorp aan mijn lot zou overgelaten zijn.
Ik begaf mij naar de uitgang, en op het moment dat één van de kooien open ging, liep ik zo hard als ik kon met de schaatsers mee.
Het was een enorm gevoel!
Men liep met honderden tussen een massa mensen die daar om zes uur in de morgen al hun stem hees stonden te schreeuwen.
We kwamen op de zwette aan, en dat was de vertrekplaats.
Hier stonden banken opgesteld en was het geheel van de plas verlicht met schijnwerpers.
Het was voornaam van hier de schaatsen goed aan te binden, want ze zouden waarschijnlijk voor de ganse dag aan mijn voeten blijven.
Hoewel ik nooit echt zenuwachtig was voor een wedstrijd of schaatsevenement, was het hier iets anders.
Het was het vertrek naar het onbekende.
200 km ijs lagen voor ons.
Ik stopte mijn schoenen in mijn rugzak, trok mijn muts diep over de oren, en ik zette de eerste schaatspassen op het donkere harde ijs.
Het was 6u15 toen ik de start nam om de elf steden te overbruggen.
Maar ik wist al vlug dat ik aan iets begonnen was waar ik niet alleen mijn schaatstechniek zou voor nodig hebben, maar ook veel geluk.
Het geluk van niet te vallen en iets te breken, het geluk van niet van het ijs gehaald te worden, en vooral het geluk van de koude te kunnen trotseren gedurende die 200 ijzige kilometers.
Mijn eerste passen waren nog maar gezet, toen de eerste hindernis zich al voordeed.
Ik volgde een groepje schaatsers, en éénmaal uit de schijnwerpers doken we het donker in.
Als ik zeg donker, dan bedoel ik de ijzige nacht.
Geen licht te zien.
We hoorden de schaatsen door het ijs klieven, maar dat was ook alles.
We hoorden geroep van mensen die vielen, en dat we moesten opletten.
We zaten op een sloot temidden van het veld.
Het ijs was gescheurd, en als je schaats in zo een gleuf terecht kwam liep je kans om je voet te breken of het mes van je schaats.
Ik probeerde mijn schaatspassen zo gelijk mogelijk te maken en vooral op gevoel.
We hoorden mensen vallen, en naar t schijnt waren er al voor ons tegen een bruggetje geschaatst.
Maar niemand stopte, de tocht ging gewoon door.
Het was pas na uren zwoegen dat het stilaan klaarder werd tot grote opluchting van velen.
Het was pas dan dat we zelf spektakel te zien kregen.
In de dorpen en steden stonden de mensen met hopen te juichen.
Fanfares speelden dat het een lieve lust was.
En de rijders werden in feite voortgestuwd door de menigte die stond te roepen en te tieren.
Hoewel het vooral uitkijken was dat we niet in scheuren of speten schaatsten, konden we genieten van de soms prachtige landschappen.
Een zonsopgang over een witgesneeuwde vlakte waar een donkere rivier duizenden schaatsers draagt.
Een prachtig beeld, maar voor sommigen zo pijnlijk.
Het was een plaatsje zoeken achter de rug van een voorligger om uit de wind te zitten, en zo weinig mogelijk energie te verspelen.
Rond de middag hoorden we via luidsprekers in één van de dorpjes, dat de eerste rijder was aangekomen.
Terug Evert van Benthem!
Dezelfde winnaar als in 1985.
Maar daar moest ik nu niet bij stilstaan, want ik had nog ongeveer 100km voor de boeg.
Ik was er eigenlijk van verwonderd hoe gemakkelijk ik de eerste honderd km had gereden.
We hadden wel een groot deel wind in de rug gehad, en we waren fris vertrokken.
Maar na 100km begint al enige vermoeidheid in te treden, en men zag zo wie moest afhaken.
Het ijs werd slechter door de honderden die ons al waren voorgegaan.
De vermoeidheid speelde parten.
De schaatsmessen stonden scheef of waren bot.
De valpartijen bleven dan ook niet uit, en sommigen bleven liggen terwijl de colonne verder naar de aankomst reed.
We waren Bolsward voorbij, en dus halverwege.
Ik probeerde mijn eigen tempo te rijden, maar af en toe ook bij een groepje aan te sluiten.
Rond 17u zou het terug donker worden, en waren we terug aangewezen op gevoel.
Het zou nu nog slechter zijn dan deze morgen, want het ijs was stuk gereden.
Mijn snor was bevroren, en af en toe moest ik de rug rechten of strekken.
Van de koude had ik nog niet teveel last gehad.
Maar dat voel je niet op het moment zelf, want later zou ik vervriezingverschijnselen vertonen aan voeten, lippen en oren.
Toen ik in Dokkum kwam, was het al een ganse tijd pikdonker.
We zagen een grote plaat waar opstond dat we 176km hadden afgelegd.
Nog 24 km en de tocht zat er op.
Maar het waren vreselijk laatste kilometers.
Mijn eten en drank was op, en in het donker tussen de velden stonden geen mensen meer.
De meesten waren afgezakt naar de aankomst, en je was hier terug aan je lot overgelaten.
Ik was uitgeput, en ik moest mijn krachten doseren.
Ik had al 150 km gevochten tegen de natuur, maar de laatste km moest ik dan nog tegen mezelf vechten ook.
Voorbij Dokkum was ik samen met een Nederlander.
Niemand buiten ons te zien.
De anderen waren stukken voor of achter.
Maar die man was een stukje ouder dan ik, en zag enorm af.
Plots zagen we een plaat staan met nog 10 km te gaan.
Hij zag het niet meer zitten, en geloof me of niet, maar hij wou stoppen zo dicht bij de streep.
Hij was zodanig uitgeput dat hij niet besefte dat hier stoppen tot niets diende.
We zaten temidden van het veld in het donker, en de anderen zouden ons gewoon voorbij schaatsen zoals wij het deze morgen hadden gedaan.
Ik sprak hem moed in, terwijl ik zelf aan het einde van mijn krachten was.
Hij viel nog verschillende keren, en de moed en de zin waarmee hij deze morgen was gestart was ver te zoeken.
Enige kilometers verder, zagen we in de verte de verlichting van de eindstreep.
Maar in het donker was het moeilijk schatten, want die riviertjes kronkelen zodanig dat je de lichten steeds op een andere plaats ziet.
En soms lijken ze zich wel te verwijderen in plaats van dichter te komen.
Maar plots was het zover!!
Hij nam mij bij de hand, en riep zo luid hij kon.
-we zijn er, we zijn er.
Hoe dichter we de streep naderden, hoe meer zicht ik kreeg op de persoon die naast mij had geschaatst de laatste kilometers.
We hadden ons als schaduw ontmoet, en hier werd ons gezicht verlicht.
Zijn broek zat onder het bloed, maar die laatste meters voelden we terug de kracht naar boven komen.
Het publiek stond te juichen, en de cameras stonden gericht op elke schaatser die uit het donker opdook.
We keken elkaar aan, en hoewel we elkaar niet kenden wisten we wat er van ons verwacht werd.
Deze die nog enige kracht hadden persten er nog een sprintje uit.
We deden dat dan ook voor het jolijt van het publiek.
Maar voor de meet stopten we samen en stapten we hand in hand over de meet.
We keken elkaar nog eens aan, en tranen liepen over zijn wang.
Hij nam mij in zijn armen, en ik wist dat ik hier een vriend had opgedaan op een afstand van 20km.
20km waar je iemand leert kennen.
20 km waar je samen tot het uiterste gaat.
Die laatste 20 km die je zonder gezelschap of aanmoediging misschien nooit zou overbruggen.
Het was 20u15 toen we over de streep schaatsten en de Elfstedentocht met zijn 200km afzien lag achter ons.
Ik moest nu nog juist mijn trein zien te halen om terug naar Brussel te reizen.
Ik deed mijn schaatsen uit, en trok met moeite mijn schoenen aan.
Op die korte tijd dat ik schaatsen voor schoenen wisselde was er in mijn lichaam bijna geen beweging meer te krijgen.
Mensen hielpen mij op de bus die terug naar de frieslandhal reed.
Daar vroeg ik of iemand mij naar het station kon brengen, en dat was geen probleem.
Ik had nog juist de laatste trein en moest ergens overstappen waar ik een ganse tijd moest wachten.
Ik denk dat het Roosendaal was, maar ik ben niet zeker.
Mijn lichaam deed pijn, en met moeite kon ik s morgens nog van de trein stappen in Brussel.
Ik was een gebroken man.
Mijn spieren waren opgesteven, mijn lichaam was leeg, en zo sleurde ik mij tot op het werk.
Mijn collegas wisten niet wat ze zagen!
Een wrak slenterde over de witte marmer van het parlement.
Ik kreeg een vaste post toegewezen, waar ik mijn dag zittend kon doorbrengen.
Maar al vlug lag ik met mijn hoofd tussen mijn armen, en viel als een blok in slaap.
s Anderdaags werd ik bij de griffier geroepen, en ik dacht al onmiddellijk dat het was omdat ik in slaap gevallen was op mijne post.
Maar niets was minder waar.
Het verhaal had zich als een lopend vuurtje verspreid in de wandelgangen.
Velen wilden mijn ervaring en mijn avontuur horen vertellen.
Maar in feite kan je die belevenis nooit vertellen of beschrijven zoals men ze meegemaakt heeft.
Hoewel ik de laatste kilometers gezworen had dat ik nooit meer aan zo een avontuur zou deelnemen, vertrok ik een paar dagen later voor de zwinstedentocht die ook 100 km telde.
Het was een ervaring die met niets te vergelijken is.
En hoewel men kan trainen op lange afstand, deze die aan dit avontuur begint is op zichzelf aangewezen.
Zeker de zwartrijders zoals ik die van niemand enige hulp konden verwachten vermits we geen startbewijs hadden.
Na mijn avontuur, nam het gewone leven terug zijn plaats in.
De schaatssport, maar ook mijn werk en mijn scheiding.
Op de werkvloer werd er mij gevraagd of ik niet naar een andere dienst wou gaan.
Mijn tweetaligheid zou goed van pas komen bij de telefoondienst waar er een plaats vrij was.
Hoewel ik er niet echt op gebrand stond om van dienst te veranderen, deed ik het toch maar na veel aandringen.
Wat de scheiding betrof had ik nu eindelijk begrepen dat ik niet alleen gepluimd was, maar dat ik nog een moeilijkere tijd van communicatie tussen vrouw en gerechtelijke administratie tegemoet ging.
Ondertussen verhuisde ik terug naar Brussel in een appartement die mijn ouders mij ter beschikking zetten.
Verhuizen was wel een groot woord, vermits mijn vrouw al het grootste deel had verhuisd.
Ik moest in feite voor mijn vertrek juist de rommel opkuisen.
Papieren werden door de advocaten over en weer gepost, en regelmatig werd ik aangemaand om zo vlug mogelijk deze kosten te vereffenen om een verder verloop ten goede te garanderen.
Mijne pa was dat spelleke meer dan beu geworden, en zou er zich zelf eens mee bemoeien.
Hij ging bij zijn advocaat ten rade, en na enige tijd kreeg mijn raadsman de bons.
De advocaat van mijn vader die totaal niet gespecialiseerd was in scheidingen, maakte er korte metten mee.
De zaken namen plots een andere wending.
Toen we voor de laatste maal moesten verschijnen voor de rechter zou ook het bedrag bepaald worden dat ik zou moeten betalen voor vrouw en kind.
Mijn vrouw was ondertussen terug aan het werk, en dat zou in mijn voordeel spelen.
Volgens de raadsman van mijn vader moest ik mij geen zorgen maken.
Maar echt gerust was ik toch niet.
Het is een einde maken aan een belofte dat men gemaakt heeft.
Maar anderzijds was het ook een einde van de ruzie.
We verschenen voor de rechter, en met gebogen hoofd aanhoorden we ons lot.
Maar mijn raadsman vroeg of hij even de advocaat van mijn vrouw mocht spreken.
Dat werd toegelaten, en na enige minuten kwam hij terug de zaal binnen.
Hij gaf een brief aan de rechter, en de rechter deed de uitspraak.
Dat we gescheiden waren kon ik geloven, maar toen ik het bedrag hoorde dat ik zou moeten betalen kon ik bijna mijn oren niet geloven.
Ik dacht eerst nog een gat in de lucht te springen, maar dat zou waarschijnlijk niet passen onder de neus van dame justitia.
Wat zeer eigenaardig was, is dat mijn vrouw niet had gekregen waar ze op gehoopt had.
Maar dat we na de scheiding terug stil maar zeker een goede band kregen.
We konden terug met elkaar praten, en we probeerden zo min mogelijk een rem te zijn bij de opvoeding van onze zoon.
Mijn vrouw zou haar eigen weg gaan, en ik zou waarschijnlijk langs mijn kant hetzelfde doen.
Ondertussen dat ik in het appartement verbleef, had ik ook iets meer contact met mijn ouders.
Elke dag vertrok ik naar mijn werk, en moest door de winkel.
Daar waar ik mijn ouders vroeger zeer weinig zag, zag ik ze nu terug elke dag.
Op een dag moest mijn moeder voor een ingreep naar het hospitaal
Ze gingen een onderzoek doen, en ze moest een paar dagen binnen.
Maar ik zag dat mijn moeder niet in haar gewone doen was.
Veel werd er niet gezegd, en het was telkens op het laatste moment dat ik werd ingelicht.
Zo kreeg ik op een dag te horen dat mijn moeder voor enige tijd naar het hospitaal zou gaan voor borstkanker.
Ik dacht dat de wereld voor mij instortte.
We hoorden er meer en meer mensen over praten, maar wie zou er nu denken dat ons dit boven het hoofd hing?
Moedig ging mijn moeder binnen, en een paar dagen later was het zover.
We kwamen de kamer binnen, maar niemand dierf iets te zeggen.
We vroegen wel hoe het ging, hoewel dat een onnozel vraag was in zon situatie.
Natuurlijk ging het niet goed, en we verplichten mijn moeder dan nog om ons een positief antwoordt te geven om dat ze ons niet wou ongerust maken.
De doktor had gezegd dat alles wel zou goed komen nu.
Mijn moeder wou zo vlug mogelijk terug in de winkel staan.
En dat deed ze ook.
Ze liet nooit zien hoeveel ze aan het afzien was.
En steeds gaf ze ons als antwoordt dat het beter ging.
Ze kon ons zodanig gerust stellen dat we dachten dat alles achter de rug was.
De klanten zouden niets merken, en wij gingen er zeker geen reclame over maken.
Mijn moeder kwam moedig over, en tussen haar ziekte werkte ze van 7u tot 20u in de voedingszaak.
1986 was weer zon jaar waar veel afwisseling in zat.
Een jaar die we weer afsloten met een vraagteken naar 1987 toe.
Ik had ondertussen verstaan dat men nooit weet wat het leven ons brengt.
Ik dacht dat tijdens de Elfstedentocht had afgezien, maar in feite was het omdat ik dat zelf wou.
Ik dacht dat ik met mijn scheiding had afgezien, maar daar waren waarschijnlijk beide partijen fout in.
Maar het deed me wel stilstaan, dat mijn moeke zat af te zien door mijn scheiding.
Toen ik naar mijn moeder keek, zag ik dat ik met haar vergeleken nog nooit had afgezien.
Ik hoopte dan ook dat 1987 beterschap zou brengen voor mijn moeder en dat ze die vreselijke ziekte voor goed achter haar zou laten.
Groetjes chauffeurke
|