Oscar Van Schoor, een geboren Dendermondenaar die later uitweek naar Antwerpen schreef het volgende over onze stad...
"Nederig stadje, zoo heerlijk gelegen aan den samenvloei van Dender en Schelde; stadje zooals geen enkel meer in gansch Vlaanderland bestaat, op evenwijdigen afstand van al de groote steden van Vlaamsch-België, aan gansch het land verbonden te water en te lande, omringd door vruchtbare landbouwen en nijverige dorpen, aan U, eerst en vooral aan U, onzen kinderlijken groet! Moederstad, waar onze wiege stond; waar wij, uit Moeder's mond de eerste klanken onze sprake leerden stamelen; waar Vader voor ons wrocht en zwoegde en waar wij de eerste lessen ontvingen van vlijt en werkzaamheid, die zoo onmisbare burgerdeugden van het latere leven. Geboortestad, waar onze voorouders woonden; waarvan wij elk hoekje en huizeken kenden en lief hadden; wier spraakklanken ons nog steeds als eene zoetluidende muziek in het oorruischen, gegroet! Nederig, klein Dendermonde, laag van gronde, klein van goed, doch groot tusschen al de plaatsen van Vlaanderen door uwe roemrijke zonen; moederstad van Pater De Smet, Polydoor De Keyser, Franz Courtens en zoovele andere waardevolle inboorlingen waarop alle stadsgenoten met rechtmatige fierheid wijzen, gegroet, gegroet! Kleine nederige stad, die gedurende den loop der tijden klein zijt gebleven, omdat gij werd geslachtofferd voor de verdediging des Vaderlands; stadje dat groot kon en wilde worden, doch door eenen gordel van vestingen versmacht werd en ten slotte door de woede van onmenschelijke krijgsmannen vernield werd tot den gronde toe, ik groet van verre, in verbeelding, uwen eertijds zoo slanken stadstoren, uit denwelke ik zoo gaarne de zilveren tonen van onzen eeuwenouden beiaard hoorde nederrinkelen. Moge welhaast uit de galgaten van uwen herstelden stedetoren het lied der opstanding en van het leven weerklinken! Dan wordt het feestdag in mijn hart en zonnetij in mijn ziele.
|