Een gedicht (verschenen in 'Denderland' van 25 maart 1949), over het standbeeld van Pater De Smet. De vierde strofe werd eraan toegevoegd in 1982 door Marc De Decker, nadat het beeld van de sokkel gevallen was...
Voor de grote kerke schrijdt er daar een bronzen vent. 't Is de grote zwartrok; is er iemand wel die hem niet kent? 't Is alsof hij uit de kerk of uit de hemel kwam gegaan, en een ogenblik later midden op de straat bleef staan.
Met het kruis en met de olijftak, 't is alsof hij de straat oprent, om de vrije weg te wijzen als een pront verkeersagent. "Luistert mensen" zal hij roepen, "lijk het nu gaat is 't niet best, zo ging 't ook eerst bij mijn wilden in het rotsige Far-West".
Wordt geen wilden van Europa, doet een deel de weg terug, dan doet gij mijn missiewerk niet weer teniet achter mijn rug. Maar met maat en regel alles, niet zonder de vreze Gods, dan alleen ga ik in vree weer op mijn voetstuk, op mijn rots.
* * * * * *
't Was ten jare tweeëntachtig dat het voetstuk op het plein, door de zwartrok, groot en krachtig, plots verlaten bleek te zijn. Een lege sokkel, stille getuige van een beeld dat is vergaan, weggeteerd, maar 't kan niet helpen dat zijn missie blijft bestaan.
|