In 1973 bleek uit de recentste cijfers in verband met de exploitatie van de Scheldehaven dat in het dienstjaar 1972 een verlies werd gemaakt van niet minder dan 782.613 Belgische frank. Het verlies was daarmee een flink stuk gestegen tegenover het jaar daarvoor (toen was er een tekort van 390.000 frank). De voortdurend stijgende verliespost had tot gevolg dat de oppositiepartijen BSP en VU in de gemeenteraad hierover interpelleerden. BSP-raadslid Janssens zegde verontrust te zijn wanneer hij vaststelde dat de havenhypotheek steeds zwaarder begon door te wegen op de financiële schouders van de stad. Toch was hij van mening dat er middelen moesten bestaan om de haven de kans te geven rendabel te worden of tenminste een systeem te zoeken dat de haven zichzelf kon bedruipen.
Een VU-raadslid daarentegen trad de BSP-er voor een deel bij, maar trok veel harder van leer. Hij vroeg zich af of het nog zin had een dergelijke deficitaire haven op gang te houden. Hij was van mening dat de Scheldehaven weinig of geen economisch belang had, noch voor de stad, noch voor de regio. Burgemeester Cool en schepen Clement Leybaert gingen met die zienswijze lang niet akkoord. Zij wezen op de zware investeringen die eerder gedaan werden en 'men die zomaar niet in het water kon smijten'... De verliezen werden vooral toegeschreven aan de gevoelige loonsverhogingen, de sociale lasten en de verminderde acitiviteiten in de bouwsector. Er werd ook gewezen op het feit dat de eenzijdige gerichtheid van de haven een grote rol speelde, hiermee bedoelend dat alleen bouwmaterialen en de bijhorende grondstoffen werden verhandeld. Er diende dringend gezocht naar een uitbreiding van de activiteiten. Men beschikte over een fonds dat diende aangewend te worden om bepaalde uitrustingen te vervangen of te moderniseren. De liberalen waren van oordeel dat het voorbarig was om te beslissen de haven op te doeken. De haven bleef dus voorlopig bestaan...
|