Weinig gehoord...
D dèggere: trappelen, treuzelen déizeg: afgetobd, moe, er doorzitten déssingk: pak slaag, rammeling diddere: beven, bibberen djaa: herrie, geroep djoebbe: onnozelaar, arme van geest, niet snugger persoon

dodau: bed, bedstede doebbere: twijfelen, verstrooid handelen doeze: vrouw of meisje aan de zwaarlijvige kant dratsje: dretsen, met vocht besprenkelen drilnaut: lichtzinnig meisje druëgpisser: heimelijk iemand, gluiperd, geniepigaard
E eddredong: eiderdons èirewinne: domme kracht, aardewinde ènnepikker: schrale bitsige vrouw

èrrewèrre: geharrewar
F fafoejl: opschepper, bluffer, pocher

flatsj: flets, flauw, ongezond fléir: vleier (ook iemand die graag gevleid wordt) floddergat: vleier, vleister, flodderaarster foettere: peuteren, prutsen framassong: vrijdenker, vrijmetselaar froemmel: wanorde, in ordeloze plooien
|