Vorige week publiceerden wij een bijdrage omtrent de mini-Ros Beiaardommegang die werd georganiseerd door de basisschool van het Koninklijk Atheneum. De bijgevoegde tekst houdt een passage in waar een gemeenteraadslid volgend antwoord geeft: "Ja, er is nog altijd een schoolstrijd"... Dit bewuste antwoord zette een blogbezoeker ertoe aan volgende 'getuigenis' in te zenden...
Klappen voor Collardxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Toen ik gisteren op je blog de uitspraak van een raadslid las, nl: "Ja, er is nog altijd een schoolstrijd in Dendermonde!!!", herinnerde ik mij plots een pijnlijk voorval uit mijn jeugd.
We schrijven 1957 en de schoolstrijd woedt in volle hevigheid: Leo Collard, de socialistische minister van onderwijs, wil meer rijksscholen oprichten en de subsidies van de katholieke scholen verminderen.
Thuis hoor ik geregeld de naam Collard vallen, want vader is politiek actief, maar als dertienjarige behoort politiek niet tot mijn leefwereld: dat is ravotten, voetballen of met leeftijdsgenoten in het Hof ten Rode rond een transistorradiootje verzamelen om op Radio Luxembourg de laatste nieuwe hits te beluisteren.
Ik loop school aan het Koninklijk Atheneum Dendermonde en zoals heel wat van mijn medeleerlingen draag ik de studentenpet van het K.A.: een blauwe, fluwelen pet met erop het rood-witte schild van Dendermonde gepind, evenals in mijn geval zes sterretjes als trots bewijs dat ik in de VIdes (toen lager middelbaar) zit.
Op een avond zit ik op de bomvolle bus naar huis en denk ik aan het vele huiswerk dat de lerares wiskunde (door ons minzaam de teef genoemd) meegegeven heeft. Plots rukken oudere leerlingen van het College mijn studentenpet van mijn hoofd. Eerst wordt ze onder luid gejoel enkele keren van voren naar achteren gegooid, tot de pestkoppen het beu worden en iets anders bedenken.
Een viertal van hen komt rondom mij staan, mijn pet tergend net buiten grijpafstand houdend.
Zeg eens Collard!, zegt een van hen.
Nietsvermoedend antwoord ik: Collard.
Een fikse mep tegen mijn wang volgt.
Hoe dikwijls zij de vraag stellen en hoeveel keren ik geslagen word, weet ik niet meer, maar koppig blijf ik Collard antwoorden, alhoewel ik vermoed dat ik mijn pet terugkrijg, als ik de lippen op elkaar houd
Het getreiter en de slagen eindigen pas, wanneer een collegestudent uit mijn straat hen dreigend toeroept dat het nu wel genoeg geweest is.
Die jongen - die later trouwens directeur van Sint-Donatus Merchtem zou worden - ben ik daarvoor nog altijd dankbaar.
Met rode, opgezwollen kaken, maar fier dat ik niet toegegeven heb, stap ik die avond van de bus
(Met dank aan K. voor de inzending)
|