Hiervoor vertelde ik, dat er voor Betty een wéreld openging. En ik ben geëindigd met mijn blijde uitroep: "En ík heb een uitnodiging voor een jeugdweekend".
Jonge mannen zijn dikwijls 'haantjes'. Zij proberen vooruit te komen, op welk gebied dan ook en dat op een beetje 'streberische' manier. En in het maatschappelijke leven betekende ik nu dan toch wel iets. Ik was rijksaccountant. Nu ja, wel in de rang van adjunct-accountant. Maar ik studeerde hard en zou het wel brengen van 'eerste klas adjunct-accountant' tot 'adjunct-accountant eerste klas', zoals éen van mijn standaardgrapjes luidde, waarop mijn vrouw dan weer wat vermoeid lachte; (kennen jullie dat ?).
Maar dit nieuwe: overal ontstonden kleine groepjes, die ook al wel eens uitgroeiden tot heuselijke kerkjes. En ik droomde van een neven-carrière op het geestelijke vlak. Ik had nu iets horen verluiden van 'vervulling met de Heilige Geest', van Geestesgaven en Geestesvrucht, dingen waar je vroeger nóoit van hoorde. En ik meende al genoeg bagage te hebben om anderen verder in te leiden.
En nu was er dus die uitnodiging voor een jeugdweekend....bij een bevriende familie thuis, die wij ook weer in die nieuwe kringen hadden leren kennen. Want al lieten de oude kennissen het afweten....andere kennissen kwamen opdagen, even nieuw, even experimenteerderig, even enthousiast als wij.
Ik dus zondagmorgen erheen, blakend van ijver, met een praatje voorbereid. Ze hadden al een zaterdagmiddag en -avond achter de rug.
Het ontvangende echtpaar loodste mij gelijk naar de keuken. "Er is ook een warme maaltijd aan het weekend verbonden", zo zeiden zij. "En toen dachten wij aan jou. Er moet voor ieder van de dertig jongelui een grote gehaktbal komen en ook verder is er iemand nodig voor de andere warme spijzen. Wij hebben het volhandig met de algehele leiding. En wij wisten dat jij handig was met de 'eenvoudige pot'. Het hoeft geen groots iets te worden. Gehaktbal, aardappels, groente, lekker sjuutje, vrucht, weetjewel. En er staat al heel wat klaar".
Nu ben ik wel een 'haantje' (geweest).... nu , met mijn bijna 84 is dat allemaal wat minder ......maar ik heb daarnaast , dat ik mijn telewurstelling goed kan wegslikken en mij in nieuwe situaties schikken.
En terwijl ik daar in die keuken stond te bakken en te braden en te koken en meer van dat soort werk, kwam er langzaamaan een stille lach in mij op. Ik voelde dat de Heer mij weer eens op een andere manier aan het vormen was.
Even later diende deze Adjunct-accountant de spijzen op. En de jongelui riepen me toe: "Kokkie...hier nog een gehaktbal" en woorden van soortgelijke strekking, groenten, fruit en aardappelen betreffende. En niemand bespeurde onder de oppervlakkige hulpvaardige grijns de toch nog wat schrijnende teleurstelling, ook al kreeg ik geleidelijk aan...... want een mens is een gecompliceerd wezen steeds meer schik in mijn dienende rol.
De bijbelstudie werd gegeven door een jongen, amper ouder dan de 15-16-jarige bezoekers. Ik zat daar met mijn zorgvuldig voorbereid betoog en moest erkennen, dat de jeugd met deze 'bijna leeftijdgenoot' toch beter af was in deze situatie.
Toen ik 's middags thuiskwam, vroeg mijn vrouw: "En....kon je je ei kwijt?" Ik antwoordde: "Nee....maar wel dertig gehaktballen". En daarna verwerkten wij dit gebeurtenisje in een wat geërgerd-geamuseerde sfeer.
Ik heb van mijn leven daarna -overdrachtelijk gezien- nog menig gehaktbal op moeten dienen. Maar er is toch ook wel steeds meer tijd gekomen voor zangleiding, preken enz.
En nu is de toestand zodanig, dat van vele kanten geroepen wordt: "Ger....doe je hier nog even een posting".
En ook in die vijf jaar op Internet heeft de Heer mij weer verder gevormd en heeft de duivel geprobeerd, de fraaie vormgeving door de Heer te bederven door gemene kneepjes. Maar aan gene zijde van het graf is de duivel er niet meer bij met zijn ongein. Dan modelleert alleen de Heer verder en verder.
....die eerste periode van vrolijke ontdekkingen....1959-1960.
Na die blijde vrijdagavond in september 1959 was er even een periode van allerlei gezellige nieuwigheden.
Om een voorbeeld te noemen: in de nieuwse kring hadden de mensen al gauw in de gaten dat mijn vrouw een ster was in 'uit het hoofd' en 'van het blad' spelen op orgel en piano. En al gauw werd er gezegd: "Zeg....wij hebben een samenkomst in Amsterdam. Het is in een soort kerkzaal met een kerkorgel of zo. Zou jij de zang willen begeleiden".
Dat is heel leuk voor een nog jonge vrouw....37....om nu eens uit het huishouden weg te kunnen en een kant van je wezen te mogen tonen, die altijd wat onbelicht was gebleven.
Zeker....in ons dorp waren haar kwaliteiten als musicaal begeleidster al opgevallen. Ze begeleidde dikwijls een plaatselijk zeer bekende vocaliste.
En haar gave op stilistisch gebied waren ook niet onbenut gebleven. De Christelijke vrouwenvereniging had in haar een goede secretaresse. Maar die mogelijkheden werden opeens een stuk minder, toen wij 'in die nieuwe club' actiever werden. Oude kennissen kwamen minder. En je moet ook niet vergeten: er was net een nare tijd achter de rug met 'rusthuisverblijven' en overspannenheid. Ze was daarvan heerlijk hersteld, maar dat was nog niet zozeer aan haarzelf gebleken.
Maar nu: met een auto met allemaal gezellige jonge mensen naar Amsterdam. Dáar nog meer grootstedelingen ontmoeten. Een kerkorgel met pedaal; o, heerlijk, om dat weer eens te oefenen. Daar zitten, voor iedereen zichtbaar en geen greintje plankenkoorts. Wanneer ze in ons dorpje begeleidde, wilde ze altijd achter een gordijn onzichtbaar zijn. Maar dat ging hier niet en ze táalde er ook niet naar. Nu pas bleek aan haarzelf, hoe ze in gezondheid vooruit was gegaan. Wie had dit drie maanden eerder durven voorspellen ! Goede preek gehoord, leuk gezongen, fijn kunnen begeleiden. Daarna de 'afterglow' in een gezellig restaurantje. Al dat vlotte stadsvolk. En zélf was ze toch altijd 'grotestadsmens' gebleven in haar hart. Ik heb jullie eerder in deze mémoires beloofd te schetsen, hoe de Heer mij modelleerde. Maar hier geef ik een beeld, hoe de Heer mijn vrouw vormde. En nu was het een tijd van verademing; een tijd, waarin de franke, vrije Betty te voorschijn begon te komen.
Ik weet nog , hoe ze thuiskwam; zo opgewekt, zo vol nieuwe ideeën en indrukken.
Het deed me echt goed. En ik vertelde blij, dat ik óok een uitnodiging binnenhad voor een jongerenweekend. O; misschien mocht ik wel préken, zo zei ik hoopvol.
Maar dat pakte voor mij heel anders uit. Net zo leerzaam als voor mijn vrouw, maar...heel anders. Daarover een volgende keer.
..... die septemberavond in 1959 en de dag erna....,
Zo gingen wij op die septemberavond op stap naar het adres, dat ons gewezen was, waar die wonderbare dingen werden verteld. En toen we daar binnenkwamen, werden er van weerszijden blikken rondgeworpen om de verdere aanwezigen te 'monsteren'. Wij van onze kant zagen mensen, die wij nog nooit in de kerk gezien hadden en ook enkelen, die daar wel regelmagig aanwezig waren, maar 'functieloos'. En de andere aanwezigen van hun kant zagen ons met enige schrik, voor zover zij ons kenden: "Gunst, de Gerritse's. Geheide Gereformeerden. Zouden ze moeilijk gaan doen ?!".
Maar wij keken vooral naar de sprekeer van die avond op deze huissamenkomst en naar zijn vrouw. En vooral de ogen van die man vielen ons op. Ze waren helderblauw en van een argeloosheid en een diepte, die opvielen. En Betty fluisterde me toe: "Hij kijkt net als die man keek op die avond in dat rusthuis van de zomer".
Eerst werd er gezongen uit de bundel van Johan de Heer en uit nog een bundel "Glorieklokken". Wel, we zongen direct mee. Bij het harmonium thuis zongen wij die liederen ook al. In de kerk zongen wij al genoeg van: "Want 't vrome volk, in U verheugd zal huppelen van zielevreugd", Dan wil je thuis wel eens iets anders. (Overigens ken ik vele psalmen van 'vroeger' nu nog uit mijn hoofd en ontleen er troost aan).
En na het zingen begon die man te vertellen en het was voor míj net 'of ik thuiskwam'. Op de een of andere manier zei hij de dingen, die ik graag wilde horen en die ik in de kerk nooit hoorde. Hij sprak over de duivel, een gevaarlijke vijand, tegen wie best iets te doen viel. Hij sprak over de Heilige Geest als over een persoon, die bemoeiienis met je wilde hebben. Hij sprak over genezing door God, waarover je sinds Osborn 1958 veel hoorde in kranten en via de radio, maar nooit in de kerk.
Kort en goed; ik genoot. En met Betty was het al niet anders gesteld. En toen we die avond weggingen, praatten we er opgewonden over. En de volgende dag gingen wij, wat we nooit meer deden, samen een eindje fietsen. Mieke en Willie waren al zo 'groot', elf en negen, dat ze best even op 'klein zusje' konden passen.
En onderweg kwamen wij een eenzame, oude man tegen, die wij wel kenden, maar met wie wij nooit aan de praat konden komen. En we spraken hem aan met een nieuwe moed, 'of hij Jezus ook kende'.
Ja, dat was zo. maar we kwamen verder in gesprek, brachten hem thuis, knielden met hem en baden met hem, wat we altijd -in het algemeen- wel hadden gewild. Maar die man van 'de avond tevoren' had ons ergens geactiveerd. En toen we naar huis reden, hadden wij elkaar zoveel te vertellen over 'gisterenavond' en over wat zonet gebeurd was en over nog veel meer. En Betty'x depressie kwam helemaal niet te praat...trouwens, waar wás die....en we konden ons niet herinneren zoveel en zolang en zo blij gepraat te hebben met elkaar.
1959: vlak voor de morgen aanbreekt, is het op zijn donkerst
Ons zesde kind was inmiddels geboren, Marijke. Het was een moeilijke bevalling geweest. Je begrijpt zeven jaar ouder geworden en dan nog weer dat hele spul.
Na de kraamtijd, met de gebruikelijke hulp, stonden we er weer alleen voor. Al lang was er geen dienstbode meer. Onze inkomsten waren wel gestegen, maar het gezin kostte steeds meer en de dienstbodelonen waren ook veel hoger dan vroeger. Zo kan een mens er in inkomen op vooruitgaan en toch 'krapper komen te zitten'. (Ként u dat?).
En toen was er bij mijn vrouw, bij Betty dus, die 'postnatale depressie'. Dat was dit keer niet meer te verhelpen met familie, die zo eens 'een handje mee hielp'. Nee....ze moest er echt uit . En ze ging enige tijd naar een huis aan zee, indertijd nog door Corrie te Boom gesticht.
En zonet vertelde ik dat nu van..."geen dienstbode", maar nu was er toch hulp in huis. We hebben zeker goed in de bus geblazen en er is dus nog iets uitgekomen.
De grote meisjes,Ida, Willie, Mieke, nu ja: groot...van 8 tot 12...schreven in die tijd schattige briefjes aan hun moeder in het rustoord en vertelden van Marijke, die al dít begon te doen en dát. En ook Harry deed zijn best. Van Jaap herinner ik mij dat eigenlijk niet. De Gymnasium-leerling stond eigenlijk een beetje buiten het gezin, kon soms met zo'n bevreemding naar zijn broer en zussen kijken, zo van: "Wat doen toch al die kinderen hier".
Maar goed; moeder van zes kinderen wekenlang ver van huis. Geen pretje...voor niemand. Maar ze had ginds wel een merkwaardige ervaring. Er kwamen daar veel gasten van buiten. En op zekere avond zaten al die overwerkte moeders-van-grote-gezinnen bij elkaar, toen er iemand binnenkwam, die zoveel rust en vrede uitstraalde, dat het in die sfeer van triestheid en hoe-moet-dat-nu-verder weldadig aandeed. Die man sprak enkele woorden en was ook gauw weer weg, maar Betty vertelde later: "Het was net of er iemand uit een andere wereld binnenkwam: iemand, die over de oneffen wegen, waarop wij gestruikeld zijn, gewoon heenzweefde". Die man was iemand uit het 'andere denken', waarmee wij enkele maanden later kennis zouden maken. Maar dat andere denken wierp zijn lichtglanzen al vooruit.
Toen Betty terugwas, bleek het verblijf aan zee niet gewerkt te hebben. Ze zou een 'shock' krijgen, besloten de doktoren. Dat was een -toen nog- riskante ingreep, waardoor het zenuwleven soms opknapte, maar soms ook niet. Dan kon de uitwerking zelfs gevaarlijk zijn.
Alles stond al gereed, toen Betty met een vriendin nog even ging zwemmen bij 'het strandje aan de rivier'. En wat haar toen overkwam: toen ze ervan terugkweam zei dok: " 't Hoeft al niet meer. Je ogen zijn anders ...blijder..." Zelf ervaarde zij dat gebeuren ginds als een geweldige opluchting, die als een golf door haar heen sloeg.
Weer een aanwijzing, dat er iets ging komen. Maar begin september was het weer helemaal mis. En midden in die 'down' kwam ik op een middag thuis en zei mijn vrouw: "Zeg....moet je horen. Weet je, wie ik tegen kwam?'. Toen ik de naam hoorde, zei ik wat norsjes: "Nou....van háar zal je niet zijn opgeknapt".
" Maar die vrouw zei, dat ze ergens geweest was en dat wij daar vanavond ook eens heen moesten gaan. En ze was er erg mee in haar nopjes, wat je daar over 'het geloof' hoorde".
En dat hebben we toen gedaan....daarheen gaan
Mensen; ons leven nam die avond de grootste wending van ooit. Maar dat komt volgende week.
Het hoeft geen betoog....mijn vrouw leed onder de zware druk van een gezin met vijf kinderen.
Het had allemaal wat gemakkelijker te dragen geweest, wanneer er harmonie geweest was in de echtelijke verhoudingen. Maar die was er níet. Dat heb ik in het vorige topic uitgelegd.
En haar zwakke gezondheid speelde ook een rol. Begin 1958 kreeg zij zoveel last van spataderen, dat zij voor een operatie opgenomen moest worden. Maar tijdens die operatie had zij een wonderbare ervaring. Er zat voortdurend een in het wit geklede persoon naast haar bed. Die sprak haar bemoedigend toe en ze voelde zich na afloop heerlijk uitgerust.
Het was een katholiek ziekenhuis en ze vroeg na afloop: "Wat een service was dat van jullie, dat er tijdens de operatie een van jullie naast mijn bed zat en heel lieve dingen zei. Gek eigenlijk...ik was toch onder narcose, maar ik kon alles volgen, wat ze zei, hoewel ik het nu niet meer zou kunnen weeergeven".
"Hoe was die troostende figuur gekleed", wilde de non weten., "Helemaal in blinkend wit". "Maar je weet toch, dat wij een hoofdzakelijk zwart habijt hebben en dat wij tijdens de operatie niet in de weg lopen". En toen zwegen zij een poosje, tot ze opeens allebei wísten: "een engel!!!!"
Thuis teruggekeerd, bleef er toch een trieste herinnering: je hele leven verder zware elastieken kousen dragen. Dat is een naar vooruitzicht voor een jonge, levenslustige vrouw van 34.
Ik denk dat er een mengeling van allerlei gevoelens bij ons beiden is geweest, die er ten slotte toe leidde, dat geleidelijk aan de zekerheid bij ons groeide, dat er een zesde kind op komst was, terwijl de jongste in ons gezin toen 7 was. Er zal van alles gespeeld hebben: - de schrik over de operatie - het lichamelijk ongemak bij mijn vrouw , waartegen wij ons beiden verzetten door juist nu 'iets te willen ondernemen', misschien met de verborgen idee: 'ze krijgen ons niet klein' - het besef, dat wij ons de weelde niet konden veroorloven van gekibbel - een enigszins herlevende tederheid onder de druk van de tegenslagen
Ik meen te weten, dat de ruzies bedaarden na al die ervaringen van 'operaties' en 'engelen' en met die nieuwe ervaring , die in december tot gezinsuitbreiding zou gaan leiden.
En in diezelfde tijd kwam mijn schoonvader eens op bezoek, die vertelde: "Nou iets raars meegemaakt...ik heb 'in tongen horen spreken' ". "O vertel....vertel...!!!".
"Ik was een zekere Hoekendijk gaan beluisteren. Die man sprak wel leuk hoor. Soort evangelist, denk ik. Maar er was ook gelegenheid voor de aanwezigen om iets te zeggen. En toen hóorde ik het dan....'t Klonk wel goed, maar er was geen woord van te verstaan".
"Toen met Billy Graham maakte ik ook al iets uitzonderlijks mee", antwoordde mijn vrouw: "En nu weer. Gaan we eindelijk iets nieuws beleven?!"
Maar ik riep druk: "O...ik wil daar ook heen. En wij hebben nu net een apparaat, waarmee je gesproken taal kunt opnemen. Dan ga ik het thuis uitwerken en kijken welke taal het is". Echt praat voor een 'doener', die een opmerkelijk verschijnsel wil ontleden.
Maar ach; er kwam natuurlijk niets van. Maar in ons achterhoofd bleef iets hangen van: "Hé....wat zou dat geweest zijn?"
Het was druk in het gezin. Jaap ging als eerste naar de middelbare school. Er waren de voorbereidingen voor de bevalling. En de operatie was een waarschuwing geweest om wat zorgvuldiger met elkaar om te gaan. En ik studeerde nu weer voor accountant Nivra. Ook iets om 'je hoofd bij te houden'.
Er kwamen- onbemerkt door ons- heel geleidelijk tijden van uitredding aan.
Ik durf niet vragen of u in dit alles iets van uw levensgang herkent. Maar zoals de Heer reddend en herstellend in onze levens begon te werken, zo heeft hij dat ook bij u gedaan of gaat hij dat doen, wanneer u hem- misschien onbewust- de kans geeft.
In 1957.... ik was nog 34, zou dat jaar 35 worden ...had ik eindelijk mijn 'vaste stekkie' gevonden, iets, waarop de jonge mannen in die tijd nog hoopten als hun eindbestemming. Een goede, vaste positie met carriëremogelijkheden en oplopende salarisschalen over een redelijk lange periode, zodat de plezierige spanning van het 'elk jaar wat vooruitgaan' erin bleef.
34 was toen al 'oud'. Eigenlijk moest je met je dertigste al binnen zijn in zo'n soort baan. En het rijk nam niet graag mensen aan, ouder dan dertig jaar. 34 was dus 'kantje boord'. Maar goed: ik was binnen.
Maar was ik ook 'geestelijk' binnen. In mijn innerlijk woedde een 'kaalslag'. Ik was helemaal aan het eroderen, aan het 'uitspoelen', aan het afkalven, wat mijn geloof betreft.
De harde maatschappij, die je soms opeens zonder 'dank je' aan de kant schoof....het staag groeiende gezin...mijn vrouw, die niet sterk was en toch met haar 28ste al moeder was van vijf kinderen: het was allemaal zó uitputtend. Onze humeuren leden eronder. We hadden nare ruzies, die wij dan wel uitkibbelden op bed. De kinderen merkten er dus niets van, nar wij dachten... Later hebben wij wel vernomen, dat ze terdege aanvoelden, dat er iets fout zat. ...en ook was er een klimaat om ons heen van een orthodoxe kerk in een kleine plaats, waar weinig van uitging.
Innerlijk dorstten en hongerden wij naar iets nieuws, een nieuwe impuls. In de kerk waren de predikingen keurig 'christocentrisch', maar er ging zo weinig van uit, dat wíj nu eens 'de handen uit de mouwen moesten steken'. Ik kreeg de indruk, dat 'het allemaal van Jezus moest komen' en dat er helemaal nergens een taak voor óns lag. Ach; de dominee en de prediking hadden beter verdiend. Maar de grond van ons zieleleven was zo uitgedroogd, zo aan het verstuiven, dat de prediking voor mij althans geen weerklank vond in mijn hart.
De kinderen groeiden en groeiden maar. In 1957, toen 'de donkere wolken' zich al meermalen ontladen hadden in felle verbale conflicten, veroorzaakt door een 'helemaal op elkaar uitgekeken zijn', waren die kinderen ook nog eens van 6 tot 12 jaar. En vooral vroeg-puberende Jaap veroorzaakte veel kopzorg.
En toch, terwijl de gietregens over ons huwelijk neerplensten, terwijl zelfs het woord 'echtscheiding' al eens viel.... maar dat was , gezien de tijd en gezien het kindertal ondenkbaar. ...ritselde er toch al iets van hoop.
Betty ging in 1955 naar een Billy Graham-manifestatie in het Feyenoordstadion. Ze kwam terug, vol blijde verhalen. Ze hadden zó gezongen in de bus, met de hele vrouwenvereniging.
En in het stadion was iets heel ongewoons gebeurd. Een man was opgestaan en had opeens heel lelijke dingen geroepen, geschreeuwd eigenlijk: over Jezus. En toen was er een andere man opgestaan, die geroepen had: "Wijk satan ...in de naam van Jezus". En de schreeuwer was stil gaan zitten en was later, bij de 'altar call' naar voren gegaan.
Daar kwamen die vrouwen in de bus niet over uitgekwebbeld. Zoiets had niemand ooit gezien.
Ik luisterde bevreemd. Maar daarna gingen de slopende ruzies gewoon weer door.
De volgende keer vertel ik, hoe wij er langzaamaan uitkwamen. Maar u, die misschien soortgelijke ervaringen hebt, houdt u maar vast aan dat campagneliedje, dat mijn vrouw nog dagenlang zong: "Jezus is een machtige Heiland. Hij helpt overal door".
En ook zong ze toen veel: "Er zijn geen grenzen aan Jezus' macht..."
...op maatschappelijk gebied gaat het allemaal voortreffelijk....1957.
Na het vertrek bij die meubelfabriek en de fijne 'vacantie', (lees : 'werkloosheid' gedurende vijf maanden was de baan bij die bedrijfsvereniging financieel geen 'vetpot'.
Maar in het laatst van mijn verband daar werd het toch nog een tijdlang heel speciaal.
Ik kwam in de buitendienst als tijdelijke kracht om een achterstand in te lopen.
Dat was nu precies waar ik op zat te wachten. Ik was geen man om op een kantoor achter een bureau te zitten. Daar werd ik helemaal 'een beetje raar' van. Onze afdeling zag uit op een donkere, nauwe stadsstraat. Aan de overkant was een zaak, waarboven in metalen letters stond: "H.P. de Vries & zonen" en de H was een beetje scheefgezakt. En ik moest me bedwingen om niet naar buiten te gaan en die "H" recht te zetten.
En net toen ik daar bijna een trauma van kreeg, was er die heerlijke uitkomst en zat ik geregeld in de trein op weg naar kleine klantjes. Want de grote waren voor de vaste staf. 's Middags kon ik een maaltijd declareren en de kleine zakenlieden ontvingen mij met enige eerbied als 'meneer de controleur'. Andere mensen, andere vertrekken om in te zitten, ander personeel om tegenaan te kijken.
En toen die heerlijkheid eindelijk voorbij was, werd ik bij de personeelschef geroepen en kreeg ik voor mijn inzet een bonus van f .250,--.
En in diezelfde tijd rondde ik mijn 'staatspractijkdiploma voor handel en administratie' af. En weer moest ik bij de personeelschef komen om f.250,-- in ontvangst te nemen. Dat geld ging er in als 'een preek bij een ouderling', want het gezin, met nu al een grote jongen, die in de zesde klas zat, (nu zouden wij zeggen : groep 8), ging heel veel kosten.
En toen kwam er die brief van de rijksaccountantsdienst: "U hebt uw HBS-diploma en ook nog eens uw SPD. U bent nu voldoende gekwalificeerd om te mogen solliciteren bij onze dienst".
Ik was dolblij. Ik had een zwager, die een mooie carrière maakte in het onderwijs en ik raakte in maatschappelijk opzicht bij hem achter. En dat is een heel ding voor een jonge, ambiteuze vent.
Ik solliciteerde en na eindeloos wachten, kwam er opeens een brief: "U bent toegewezen aan de rijksaccountantsdienst, kantoor.... ".
...nooit vergeet ik die morgen van 15 april 1957. Mijn vrouw profiteerde van het schreeuwend tekort aan onderwijskrachten dat er toen was in Nederland en stapte op haar fiets om naar haar tijdelijke baan in een naburig dorp te gaan. En ik stapte in de bvs om naar allerlei nieuwe, heerlijk opwindende dingen te gaan.
Onderweg passeerde ik haar toevalligerwijze en zwaaide nog naar haar. Maar zij zat op die fiets te stralen bij dat avontuurlijke vooruitzicht: de kinderen goed verzorgd bij een bekwaam dienstmeisje. En zij: er eens heerlijk uit in werk, waarvoor ze indertijd was opgeleid, dat ze aankon en wat ze veel te kort had mogen doen. En ze zág me niet.
Maar: er waren betere tijden aangebroken.
U denkt misschien: "Gunst; wat een duf 'voorspoedverhaaltje', althans het slot". Maar goed; ik blijf het zien als 'tijden van verademing', die voor ons begonnen waren na 'tijden van ongemak'.
God was het, die mij kracht gaf om naast het aandacht vereisende gezin en de 'baan veraf' energie op te brengen voor die zware studie. Hij was het die kracht gaf om die studie ook drie jaar, (twee jaar voor 'éen ' en éen jaar voor 'twee') vol te houden. Maar dat alles afhing van zijn genade, besefte ik nog niet zo haarscherp.
In ieder geval: 'the future was bright'.
De volgende keer maar eens over de zware wolken, die er nochtans hingen.
Luister mensen; dit dagboek is er niet om alle ups en downs in onze verhouding te boekstaven. Het is er in eerste aanleg om begonnen om Gods lijn bij het modelleren van onze levens naar zijn wil te schetsen.
En wij ontkomen er ook niet aan om de lijn van satan, die dat modelleren trachtte tegen te werken, ook zo nu en dan te belichten.
Welaan; ik zet mij tot de delicate taak om althans íets van ons huwelijksleven in de eerste zes jaar te schetsen.
Je weet, dat wij in 1945 trouwden en dat Jaap zeven maanden na ons huwelijk geboren werd. Onze hele verkeringstijd duurde tien maanden en toen werden we een officieel getrouwd paar.
En dat alles in de chaotische sfeer van een aflopende oorlog en een beginnende vrede.
De eerste jaren waren een roes van hard werken, langzaamaan een huisinrichting bij elkaar scharrelen en....in zes jaar een gezin opbouwen met vijf kinderen.
Maar ná vijf jaar begon er in 1951 een wat moeilijke tijd. Mijn vrouw kwam uit een geslacht met 'lichamelijk zwakke steeën' en ook zij begon last te krijgen van vermoeidheidsverschijnselen, tóen vooral bestaande in 'opspelende been-aderen. Wanneer je het bovenstaande nog eens op je in laat werken, zul je begrijpen, dat het, met name voor háar, geen kleinigheid was, vijf kinderen in zes jaar.
Maar de Heer leidde ons door dat eerste deel van de moeilijke tijd goed heen. Nijn schoonfamilie, nog redelijk jong, stond altijd gereed om eens kinderen op te vangen, wanneer er een wat stressy situatie was. En ik zie nu in, hoe belangrijk een grootouderpaar kan zijn, wanneer ze nog betrekkelijk jong zijn, om een voortploeterend stelletje zo nu en dan wat verlichting te geven. Ook in die liefdehulp van familie zie ik de hand van de Heer.
Ik schrijf dit stukje allereerst voor mijn lezers en lezeressen in Vlaanderen, meest 50- plussers. Pas later krijgen mijn lezers in Nederland het onder ogen Ieder van deze lezersgroepen kan er eigen gedachten aan verbinden: bent u nog een redelijk gezond en 'jong' grootouderpaar..: Er ligt voor u een mooie taak om een gezin, nog in het begin van de opbouw, liefdevol, verstandig en bescheiden, ter hulpe te zijn. U ziet, hoe dankbaar wij, mijn vrouw en ik er nú nóg voor zijn. We zouden , het, menselijk gesproken, niet gered hebben als er die hand niet was geweest en daarachter de hand van God.
En wanneer later mijn jeugdige lezers en lezeressen in Nederland, (15-25) dit stuk onder ogen krijgen, dan weet je daaruit: God heeft ook voor jullie hulp gereed. Doe er een beroep op. Ploeter niet, uit misplaatste trots, zélf eindeloos door. Maar....probeer wel, tot het echt niet goed meer gaat, je eigen boontjes te doppen.
God gebruikte voor mijn vrouw en mij, in moeilijke jaren, andere mensen voor practische hulp. Dat wil hij ook voor u doen.
Ja, hoe liep dat nu allemaal thuis? Het was 1955 en Jaap was in de zomer al weer een ferme knaap van 9. Ik had hem al eens meegehad naar de wereldtentoonstelling in Brussel en samen met hem het Atomium verkend. En tijdens dat bezoek had hij in de trein naar Brussel toe honderd-uit zitten vragen en vertellen, zodat een meneer tegenover ons zei: "Wat een schrander knaapje".
En ik kon met enige vadertrots vertellen, dat Jaap al met zijn vierde zichzelf een beetje lezen had geleerd en dat hij op school altijd uitblonk in 'van alles'.
En...als ik dat had gewild, had ik ook van alles kunnen vertellen over zijn lieve, koddige zusjes en broer. Die waren nu 8, 6, 5 en 3 jaar en zeiden en deden de leuke dingen, die jonge ouders vermaak schenken.
Maar wat ik hem niet vertelde, was dat Jaap mij soms begon te verontrusten. Wanneer ik zondag met hen en zijn zusje , ieder aan een kant, naar de kerk wandelde, deed hij soms zulke vijandige uitspraken.
"Vader....waarom moet ik nu nog mee. Ik weet alles al ...en op school hoor ik het ook". En even later: "Vader....als het nu eens zo was, dat er een grote gleuf gegraven was vóor de kerk en er lag zo'n grote hoop zand, dat we er niet in konden....zouden wij dan weer teruggaan ?".
Ik maakte de gebruikelijke opmerkingen, die vaders dan zouden kunnen maken:
"Och Jaap; je weet echt nog niet álles. Er is veel meer dan de verhalen, die je op school hoort". en: "Nee hoor, werklui, die een gat of zo graven, zorgen altijd, dat het zondag allemaal mooi in orde is.
En even later zat hij dan weer met een donker gezichtje naast mij. In die tijd had je nog geen kinderclubs. Ik ben zelf nu leider op zo'n club voor negenjarigen en het is allemaal zo ánders. Samem zingen, ik vertel een verhaal. Er wordt over nagesproken. Daarna knutselen met een versnapering, dit alles verzorgd door mijn coöperator en zo nu en dan kunnen de kinderen wat rondlopen.
Mogelijk had dat beter gewerkt. Maar de ware positieve gezindheid voor deze dingen zat er bij hem toch niet in.
En ík...ik kon hem niet erg versterken en steunen en veilig geestelijk doen opgroeien. Want ik had zelf zo weinig in mijn mars in geestelijk opzicht. Met de kennis van nu had ik satan kunnen bestraffen, die hem probeerde te infecteren met gedachten zoals: "Thuis heb je leuk speelgoed en dit is allemaal verloren tijd". Maar ik had daar geen inzicht in. En zo liepen de zaken met deze oudste, toch zo veelbelovende zoon, geestelijk langzaamaan uit de hand. Later, 10, 11 en 12 geworden, hield hij zich koest, sputterde niet meer tegen, schikte zich maar in wat 'nu eenmmaal zijn lot was'. Maar van harte ging het niet.
Ach; ik kom nog vele malen te spreken over de opgroeiende kinderen.
Maar lezenden....weersta bij het begin. Begint de boze je kinderen heel geleidelijk in te palmen....bestrijd hem in de naam van onze Heer Jezus. Bied weerstand aan de duivel, niet alleen wanneer hij u zelf aanvalt, maar ook wanneer hij uw kinderen begint aan te vallen.
Na mijn veel te zware leven als procuratiehouder van een uit zijn krachten groeiende fabriek met alle perikelen van voortdurend geldtekort en velerlei geldzorgen, was het een ongekende ervaring om aan het eind van de maand gewoon zonder enige kopzorg te kunnen wachten op je loonzakje met je precies afgepaste salaris, dat er altijd stipt was en waarvoor geput kon worden uit de altijd maar weer ruim vloeiende premie-inkomsten van deze bedrijfsvereniging.
En ook was het een heel nieuwe ervaring om eigenlijk niets te doen te hebben. Want door de wildgroei in sociale voorzieningen was de interne opbouw in een voortdurend veranderingsproces en werd er maar lukraak personeel aangenomen, zoder dat er een goed plan bestond, wat ze nu eigenlijk eens voor taak moesten krijgen.
Sommige collega's redden zich uit deze moeilijkheden door maar eindeloos het zogenaamde 'duikbootspel' te spelen en voortdurend hoorde je over de afdeling de kreet 'plons plons', wanneer er weer een slagschip was getroffen.
Maar ik had een andere inslag. Ik wilde iets dóen, iets tot stánd brengen. Ik verzon werk voor mijzelf en dat ging zo ver, dat ik na enige maanden aan de chef om een typiste-boekhoudster moest vragen en om een grote machine om boekingen op te verrichten, een verzoek, dat de chef graag toestond, want een actieve afdeling, waar 'dingen gebeurden', (in ieder geval léken te gebeuren), deed hem weer groeien in de ogen van 'nog hogeren'.
Maar gaandeweg begon dit gekunstelde toch te vervelen en ging ik weer volijverig aan de gang als student voor het Staatspractijkdiploma Boekhouden. En die activiteit leidde er weer toe, dat ik op zeker ogenblik werd geroepen om een tijdelijke functie in de buitendienst te gaan vervullen, het controleren van boeken bij de aangesloten werkgevers, althans bij de kleine bedrijven. Ik merk nog op, dat de leiding na verloop van tijd greep op de situatie kreeg, tot reorganisaties kwam, waarbij het ook opviel, dat ik kwaliteiten had, die nog braak lagen.
Dat buitendienstwerk was een kolfje naar mijn hand. Het wat weinig zinvolle bezigzijn op een binnenafdeling begon mij te vervelen en nu ging ik meest op de fiets op weg in een wijd gebied rond mijn woonplaats. En....ik kon weer declareren en maaltijden gebruiken, zoals ik dat als éen van de prettige herinneringen had meegenomen uit mijn -mislukte- loopbaan als adjunct-inspecteur van verzekeringen.
En uit die tijd herinner ik mij een wonderlijk voorval. Mijn zwerftochten hadden mij gevoerd naar een 'kleine ondernemer' in Asch, een buurtschap, niet zo heel ver van Culemborg. En 's avonds had ik cursus voor dat SPD-diploma en wel in Utrecht. Ik kon het dus laat maken. Het was al zes uur, toen ik bij die man klaar was en op weg ging met mijn fiets naar station Culemborg. En....het regende eindeloos uit een grauwe, koude novemberavondhemel. In korte tijd was ik doornat, niet tot op mijn hemd....nee; ik had werkelijk geen droge draad meer aan mijn lijf. Verkleumd zette ik in Culemborg mijn fiets op de trein en haalde hem, nog steeds verkleumd, in Utrecht er weer uit. Met mijn natte voeten in mijn doorweekte schoenen 'sopte' ik naar cursus. Daar aangekomen, had niemand nu zo'n erg er in, in wat voor deplorabele toestand ik was. En nu het eigenaardige: terwijl ik de les volgde, begon er van binnen in mij een behaaglijke hitte te ontstaan, die mijn hele persoonlijkheid opfleurde en die zo intens was, dat geleidelijk aan zelfs de kleren aan mijn lijf begonnen te drogen.
Kort en goed: toen ik na afloop van de cusrusavond mijn fiets weer besteeg, was ik in hoofdzaak droog en, al peddelend naar mijn huis, vele kilometers ver weg, droogden zelfs mijn schoenen in de koude, gure, maar droge nachtwind.
En ik hield van dat natte pak niets over.
Nu zullen jullie zeggen: "Maar hoe zie ik nu de zorgende hand van God in dit hele , wonderlijke gebeuren".
Wel; ik móest verder; ik móest dit diploma halen. In deze leuke, luchthartige werkkring lag toch geen toekomst voor mij, waarin ik op bevredigende wijze voor mijn gezin met vijf dreumessen -nog- kon zorgen, wanneer de tijden van 'doorleren' waren gekomen. En ik zie het tot op dit moment nog als een zegen van de Heer , dat die onvermoede, innerlijke herstelkrachten in mij ontwaakten op het meeast ellendige ogenblik.
Wanneer iedereen zijn leven zo eens naagaat, zullen er heus wel indrukken naar boven komen van soortgelijke of andere uitreddingen.
Na mijn veel te zware leven als procuratiehouder van een uit zijn krachten groeiende fabriek met alle perikelen van voortdurend geldtekort en velerlei geldzorgen, was het een ongekende ervaring om aan het eind van de maand gewoon zonder enige kopzorg te kunnen wachten op je loonzakje met je precies afgepaste salaris, dat er altijd stipt was en waarvoor geput kon worden uit de altijd maar weer ruim vloeiende premie-inkomsten van deze bedrijfsvereniging.
En ook was het een heel nieuwe ervaring om eigenlijk niets te doen te hebben. Want door de wildgroei in sociale voorzieningen was de interne opbouw in een voortdurend veranderingsproces en werd er maar lukraak personeel aangenomen, zoder dat er een goed plan bestond, wat ze nu eigenlijk eens voor taak moesten krijgen.
Sommige collega's redden zich uit deze moeilijkheden door maar eindeloos het zogenaamde 'duikbootspel' te spelen en voortdurend hoorde je over de afdeling de kreet 'plons plons', wanneer er weer een slagschip was getroffen.
Maar ik had een andere inslag. Ik wilde iets dóen, iets tot stánd brengen. Ik verzon werk voor mijzelf en dat ging zo ver, dat ik na enige maanden aan de chef om een typiste-boekhoudster moest vragen en om een grote machine om boekingen op te verrichten, een verzoek, dat de chef graag toestond, want een actieve afdeling, waar 'dingen gebeurden', (in ieder geval léken te gebeuren), deed hem weer groeien in de ogen van 'nog hogeren'.
Maar gaandeweg begon dit gekunstelde toch te vervelen en ging ik weer volijverig aan de gang als student voor het Staatspractijkdiploma Boekhouden. En die activiteit leidde er weer toe, dat ik op zeker ogenblik werd geroepen om een tijdelijke functie in de buitendienst te gaan vervullen, het controleren van boeken bij de aangesloten werkgevers, althans bij de kleine bedrijven. Ik merk nog op, dat de leiding na verloop van tijd greep op de situatie kreeg, tot reorganisaties kwam, waarbij het ook opviel, dat ik kwaliteiten had, die nog braak lagen.
Dat buitendienstwerk was een kolfje naar mijn hand. Het wat weinig zinvolle bezigzijn op een binnenafdeling begon mij te vervelen en nu ging ik meest op de fiets op weg in een wijd gebied rond mijn woonplaats. En....ik kon weer declareren en maaltijden gebruiken, zoals ik dat als éen van de prettige herinneringen had meegenomen uit mijn -mislukte- loopbaan als adjunct-inspecteur van verzekeringen.
En uit die tijd herinner ik mij een wonderlijk voorval. Mijn zwerftochten hadden mij gevoerd naar een 'kleine ondernemer' in Asch, een buurtschap, niet zo heel ver van Culemborg. En 's avonds had ik cursus voor dat SPD-diploma en wel in Utrecht. Ik kon het dus laat maken. Het was al zes uur, toen ik bij die man klaar was en op weg ging met mijn fiets naar station Culemborg. En....het regende eindeloos uit een grauwe, koude novemberavondhemel. In korte tijd was ik doornat, niet tot op mijn hemd....nee; ik had werkelijk geen droge draad meer aan mijn lijf. Verkleumd zette ik in Culemborg mijn fiets op de trein en haalde hem, nog steeds verkleumd, in Utrecht er weer uit. Met mijn natte voeten in mijn doorweekte schoenen 'sopte' ik naar cursus. Daar aangekomen, had niemand nu zo'n erg er in, in wat voor deplorabele toestand ik was. En nu het eigenaardige: terwijl ik de les volgde, begon er van binnen in mij een behaaglijke hitte te ontstaan, die mijn hele persoonlijkheid opfleurde en die zo intens was, dat geleidelijk aan zelfs de kleren aan mijn lijf begonnen te drogen.
Kort en goed: toen ik na afloop van de cusrusavond mijn fiets weer besteeg, was ik in hoofdzaak droog en, al peddelend naar mijn huis, vele kilometers ver weg, droogden zelfs mijn schoenen in de koude, gure, maar droge nachtwind.
En ik hield van dat natte pak niets over.
Nu zullen jullie zeggen: "Maar hoe zie ik nu de zorgende hand van God in dit hele , wonderlijke gebeuren".
Wel; ik móest verder; ik móest dit diploma halen. In deze leuke, luchthartige werkkring lag toch geen toekomst voor mij, waarin ik op bevredigende wijze voor mijn gezin met vijf dreumessen -nog- kon zorgen, wanneer de tijden van 'doorleren' waren gekomen. En ik zie het tot op dit moment nog als een zegen van de Heer , dat die onvermoede, innerlijke herstelkrachten in mij ontwaakten op het meeast ellendige ogenblik.
Wanneer iedereen zijn leven zo eens naagaat, zullen er heus wel indrukken naar boven komen van soortgelijke of andere uitreddingen.
Na mijn veel te zware leven als procuratiehouder van een uit zijn krachten groeiende fabriek met alle perikelen van voortdurend geldtekort en velerlei geldzorgen, was het een ongekende ervaring om aan het eind van de maand gewoon zonder enige kopzorg te kunnen wachten op je loonzakje met je precies afgepaste salaris, dat er altijd stipt was en waarvoor geput kon worden uit de altijd maar weer ruim vloeiende premie-inkomsten van deze bedrijfsvereniging.
En ook was het een heel nieuwe ervaring om eigenlijk niets te doen te hebben. Want door de wildgroei in sociale voorzieningen was de interne opbouw in een voortdurend veranderingsproces en werd er maar lukraak personeel aangenomen, zoder dat er een goed plan bestond, wat ze nu eigenlijk eens voor taak moesten krijgen.
Sommige collega's redden zich uit deze moeilijkheden door maar eindeloos het zogenaamde 'duikbootspel' te spelen en voortdurend hoorde je over de afdeling de kreet 'plons plons', wanneer er weer een slagschip was getroffen.
Maar ik had een andere inslag. Ik wilde iets dóen, iets tot stánd brengen. Ik verzon werk voor mijzelf en dat ging zo ver, dat ik na enige maanden aan de chef om een typiste-boekhoudster moest vragen en om een grote machine om boekingen op te verrichten, een verzoek, dat de chef graag toestond, want een actieve afdeling, waar 'dingen gebeurden', (in ieder geval léken te gebeuren), deed hem weer groeien in de ogen van 'nog hogeren'.
Maar gaandeweg begon dit gekunstelde toch te vervelen en ging ik weer volijverig aan de gang als student voor het Staatspractijkdiploma Boekhouden. En die activiteit leidde er weer toe, dat ik op zeker ogenblik werd geroepen om een tijdelijke functie in de buitendienst te gaan vervullen, het controleren van boeken bij de aangesloten werkgevers, althans bij de kleine bedrijven. Ik merk nog op, dat de leiding na verloop van tijd greep op de situatie kreeg, tot reorganisaties kwam, waarbij het ook opviel, dat ik kwaliteiten had, die nog braak lagen.
Dat buitendienstwerk was een kolfje naar mijn hand. Het wat weinig zinvolle bezigzijn op een binnenafdeling begon mij te vervelen en nu ging ik meest op de fiets op weg in een wijd gebied rond mijn woonplaats. En....ik kon weer declareren en maaltijden gebruiken, zoals ik dat als éen van de prettige herinneringen had meegenomen uit mijn -mislukte- loopbaan als adjunct-inspecteur van verzekeringen.
En uit die tijd herinner ik mij een wonderlijk voorval. Mijn zwerftochten hadden mij gevoerd naar een 'kleine ondernemer' in Asch, een buurtschap, niet zo heel ver van Culemborg. En 's avonds had ik cursus voor dat SPD-diploma en wel in Utrecht. Ik kon het dus laat maken. Het was al zes uur, toen ik bij die man klaar was en op weg ging met mijn fiets naar station Culemborg. En....het regende eindeloos uit een grauwe, koude novemberavondhemel. In korte tijd was ik doornat, niet tot op mijn hemd....nee; ik had werkelijk geen droge draad meer aan mijn lijf. Verkleumd zette ik in Culemborg mijn fiets op de trein en haalde hem, nog steeds verkleumd, in Utrecht er weer uit. Met mijn natte voeten in mijn doorweekte schoenen 'sopte' ik naar cursus. Daar aangekomen, had niemand nu zo'n erg er in, in wat voor deplorabele toestand ik was. En nu het eigenaardige: terwijl ik de les volgde, begon er van binnen in mij een behaaglijke hitte te ontstaan, die mijn hele persoonlijkheid opfleurde en die zo intens was, dat geleidelijk aan zelfs de kleren aan mijn lijf begonnen te drogen.
Kort en goed: toen ik na afloop van de cusrusavond mijn fiets weer besteeg, was ik in hoofdzaak droog en, al peddelend naar mijn huis, vele kilometers ver weg, droogden zelfs mijn schoenen in de koude, gure, maar droge nachtwind.
En ik hield van dat natte pak niets over.
Nu zullen jullie zeggen: "Maar hoe zie ik nu de zorgende hand van God in dit hele , wonderlijke gebeuren".
Wel; ik móest verder; ik móest dit diploma halen. In deze leuke, luchthartige werkkring lag toch geen toekomst voor mij, waarin ik op bevredigende wijze voor mijn gezin met vijf dreumessen -nog- kon zorgen, wanneer de tijden van 'doorleren' waren gekomen. En ik zie het tot op dit moment nog als een zegen van de Heer , dat die onvermoede, innerlijke herstelkrachten in mij ontwaakten op het meeast ellendige ogenblik.
Wanneer iedereen zijn leven zo eens naagaat, zullen er heus wel indrukken naar boven komen van soortgelijke of andere uitreddingen.
Wat doet dat goed.....er weer helemaal bijhoren. Zeker ; ik had een verrukkelijke, lange vacantie achter de rug. Ik had me heerlijk kunnen bemoeien met de kinderen.
Ik had genoten van dat opgroeien. Tijdens éen zo'n vacantiedag bijvoorbeeld aten wij voor het eerst slastamppot uit een émmer. Ga maar na: Jaap was 8, Mieke 7, Willie 5, Harry 4 en Ida 3.
Jaap, de oudste, had het eerst in de gaten, welke enorme hoeveelheid er nodig was na een fietstocht voor sómmigen, en achterop of voorop de fiets voor anderen. Maar in ieder geval in een harde, hongerig makende wind. Ach later; werd uit een hele grote schaal eten gewoon gedurende vele jaren.
Maar na de laatste nare maanden bij 'de fabriek', was dit heerlijke ontspannen zó genezend.
In september echter was ik weer klaar voor 'een nieuwe uitdaging'. De bedrijfsvereniging, waar ik mij moest vervoegen na mijn aanneming, was gevestigd in een grote stad op zeker een uur bussen en reizen vanuit mijn woonplaats.
En alles liep tegen. Het kwam allemaal zo naar uit, dat ik op deze eerste werkdag te laat kwam !! Ik 'zweette grint', toen ik op het aangegeven adres kwam. Maar ziedaar; er stond een heel grote groep 'per 1 september aangenomenen' te wachten voor de ingang en ik sloot mij maar aan. Er bleek nog niemand geregisseerd. Er was nog niets gebeurd. En daar maak je je dan druk over ! Iemand lichtte mij in: "Het is hier zo'n gekkenhuis. Alle bedrijfsverenigingen breiden koortsachtig uit. Er komen op het ogenblik elk moment nieuwe sociale wetten tot stand. En wat je hier ziet, zijn de nieuw-aangenomenen per vandaag".
Even later kwam een persoon te voorschijn, die eerlijk vertelde, dat hij een 'nestor' was bij deze werkgever, want hij was al vier maanden in dienst. Hij had geen werk voor ons, maar in de loop van de dag zouden er wel mensen komen, die ons afhaalden voor een van de afdelingen.
Om ons vast iets te doen te geven, gaf hij ons een volslagen zinloze sorteertaak, waar een ander sollicitant en ik maar gauw mee ophielden, omdat iedereen die sorteertaak weer ánders aanpakte, waardoor een volkomen verwarring ontstond. Wij lachten er samen maar eens om en een vriendschap werd geboren.
Ik stond versteld; kon 'werken' ook zó zijn: een dwaas circus bij een uit zijn krachten groeiende bedrijfsvereniging. Tegen het eind van de werkdag kregen wij eindelijk onze vaste stek. Iemand kwam ons halen: "Ik ben jullie de hele dag kwijtgeweest, maar nu heb ik jullie dan toch gevonden".
Na mijn overdrukke baan, die mij bijna overspannen had gemaakt, kreeg ik nu te maken met een van de vele uitwassen van 'deze eerste hoogconjunctuurgolf'. Maar voor míj was het in ieder geval een verademing om hier te werken in een omgeving met minder drukkende verantwoordelijkheden.
Mensen; jullie zullen vragen: "En hoe zag je de hand van de Heer God in deze vreemde, eigenlijk ongezonde poppenkast".
Nu ja; dat is nu wat moeilijk. Ik had ervaringen: - in de opvang van asielzoekers - in het levensverzekeringwezen - in een overheidsbaan - in een commerciële onderneming, en dat was eigenlijk wel erg zwaar - en nu dus bij een bedrijfsvereniging...en dat was eigenlijk wel erg licht. En dat bereidde mij voor op een volgende taak, waarbij ik 'van alle markten thuis moest zijn '. Zo kan gezegd worden, dat de Heer op zijn manier aan mijn carrièreplanning werkte. Volgende keer vertel ik dan wel weer, wat ik hier dan weer bijleerde.
Lezenden; hebben jullie dat wel eens gehad, dat je dacht: "Waar ben ik nú terechtgekomen. Ik raak de greep op de ontwikkelingen kwijt". Die gedachte bekroop míj in ieder geval wel eens. Maar God raakt de planning nooit kwijt. Laten wij ons allen maar in zijn planning voegen. Niet passief, maar actief; in gebed open ogen krijgende voor zijn goede plannen.
Jullie hebben in het vorige deelverhaal gehoord, hoe mijn positie bij 'de meubelfabriek' steeds meer wankel werd.
En ik heb jullie verteld hoe ik op raad van mijn vrouw mij begon te 'onthechten' en 'in te dekken'.
In 1953 begon ik met een studie voor Moderne Bedrijfsadministratie' en de bedoeling was om daarmme klaar te zijn in 1954. En wat was dat allemaal goed getimed door de 'Heer daarboven'.
Vandaag las ik ergens in een bijbelbespreking, hoe goed het is als mensen, die de leiding van de Heer in hun leven zien, daar verslag van doen opdat ook volgende generaties daar lering uit kunnen trekken.
Terwijl ik nog volop in de avonduren studeerde en lessen volgde, greep de drukte, de stress en de niet ophoudende zorg voor de liquiditeit mij op mijn werkplek steeds meer bij de keel. Rondom mij begonnen andere jongemannen lekker op te schieten met hun carrière, verdienden met minder kopzorg al meer dan ik. Ook begon ik familie en vrienden te vervelen met mijn verhalen over het wel en vooral wee van mijn werkkring. Ik begon de aardigheid in mijn lieve, opgroeiende gezinnentje te verliezen. Allemaal slechte tekenen, die wezen op een snel aanrukkende overspannenheid, wellicht, om in moderne termen te spreken: een burn out.
En toen gebeurde er iets in mijn werkkring, dat mij hevig ontstelde en alle zekerheden leek weg te spoelen. Ik werd ontslagen.
Er kwam een organisatie met geld in de zaak en die wilde eigen personeel daar hebben, dat was een harde eis. En zó moest ik wijken.
Mijn vakvereniging wist het met dat ontslag zo te versieren.... men had het zó gespeeld dat ik zelf ontslag moest nemen .....dat er toch een uitkering kwam, die tot september zou duren en het was pas april.
Eerst was ik heel bedroefd: er zat zoveel 'denkracht' van mij in die zaak. Maar toen ik even thuis was, kreeg mijn vrouw een tijdelijke baan als onderwijzeres en kreeg ik als 'tijdelijk huisman' veel gelegenheid om mij met de kinderen te bemoeien.
En dat in en om huis heen en weer zowat 'lummelen' herstelde mij geweldig van mijn aansluipende overspannenheid.
Ik ging aan het solliciteren, maar kreeg steeds maar briefjes: "Tot onze spijt..."
Maar dat veranderde toen ik het diploma M.B.A. behaalde. Toen kwam er bericht van een bedrijfsvereniging: "Kom eens praten".
Mijn ontslag, dat mij zoveel leed had gedaan, bleek 'a blessing in disguise' te zijn. Het was inderdaad een verborgen zegen van de Heer, die mij losmaakte van een levensvreugd-berovende werkkring zonder vooruitzichten, en die mij vijf heerlijke maanden van herstel aanbood.
Ook hier weer; de Heer die stuurde en door allerlei vragen van mij heen zijn vaste, goede koers met mij voer, terwijl ik echt nog niet zoveel in zijn dienst betekende. Wat een genade.
Ook u lezer, zult zulke ervaringen hebben. Misschien onbewust. Maar ik denk, dat er onder u zullen zijn, die nu opkijken en zeggen: "Hé....iets dergelijks is mij ook overkomen".
Er volgden weer enkele jaren, waaruit niet veel meer dan de gewone dingen van een jong gezin met kleine kinderen is te melden.
Er zijn van die perioden in je leven, waarin het wat windstil is, maar al vinden er dan geen grote gebeurtenissen plaats: de ontwikkelingen gaan stilaan toch naar een climax.
Bij die meubelfabriek had ik te maken met een voortdurende uitbreiding van activiteiten. Ik vond dat heerlijk, kon elke creatieve gedachte kwijt in het maar voortdurend verhogen van de productie. Maar het groeiende bedrijf liep in een valstrik, waarin vele bedrijven lopen, die niet voldoende kapitaal achter de hand hebben. Bij een snelle uitbreiding stijgen wél de ontvangsten. De uitgaven echter stijgen ook en je moet die uitgaven eerder betalen dan dat je ontvangsten van dikwijls trage debiteuren int. (De cost gaat voor de baet uit). En zo komen groeiende zaken, die echt wel gezond zijn, vaak in liquiditeitsproblemen, waardoor ze dikwijls geveld worden.
En zo stond het er met deze interessante fabriek ook voor. Voortdurende moeilijkheden met het betalen van lonen en crediteuren. Je opwinden over klanten, die grote bedragen veel te lang vasthouden.
En ik regelde dat allemaal maar en ik had er zorgen over . En die zorgen verduisterden ons jonge huwelijks-en kindergeluk echt wel enigermate.
Maar ik was zó aan die zaak gehecht. Ik dacht aan niets meer dan aan de zaak en hoe ik die zaak nu weer eens uit dit ravijn en dan weer uit díe kloof moest sleuren.
De zaak was eigenlijk mijn 'god' geworden, een felle, meedogenloze, wrede god.
Betty zag het eerst gevaar; ze zei : "We hebben nu vijf kinderen.... in 1951 werd Ida geboren. ....en je kan bij die zaak echt niet eeuwig blijven. Dit met telkens weer dreigende faillissementen is veel te ongewis. Weet je wat jíj moet doen: studeren om met vrucht te solliciteren. Want uiteindelijk; als de fabriek stuk loopt, heb je alleen je HBS en je practijkdiploma Boekhouden. En je bent nu 29...je begint al wat minder jong te worden".
En zo ging ik in 1953 aan de studie voor het diploma Moderne Bedrijfsadministratie. Want dat was toch wel het minimum, dat je moest kunnen tonen om een enigszins betekenis hebbende baan te bemachtigen.
Maar door Betty's zorgzame gedachten heen werkte de Heer, die al de donkere wolken zag komen en die mij wilde veiligstellen. Hij zorgde al van te voren.
Ikzelf had niet zo veel in te brengen. De liefde tot 'de zaak' had aan mijn liefde tot 'de Heer' veel schade toegebracht. In feite stond mijn liefde tot God 'op een zacht pitje'. Maar de zijne voor míj niet.
U kunt uit deze geschiedenis weer veel leren voor eigen leven, neem ik aan hoor...neem ik aan. Want dit zijn de belevenissen van een doorsnee-mens. En 'doorsnee' zijn wij toch veelal allemaal.
Er volgden nu enige jaren van rustige consolidatie. We hadden een gezinnetje van vier peuters en kleuters : Harry , de vierde was een snoeperig mannetje. Hij was eind 1950 1, zijn zus Willy 2, zus Mieke was 4, Jaap was 5.
Betty had er de handen vol mee. En ík ook wel, in zover mijn nieuwe werkkring mij dat toestond. En economisch liep alles, zo betrekkelijk kort na de oorlog nog niet helemaal goed. Zo herinner ik mij, dat ik op een winterdag, begin 1949, uit kantoor thuiskwam met veel zorg in mijn hart. De kolen waren op en ook de kolenboer had geen voorraad meer. En toen ik rook uit de schoorsteen zag komen, weet ik nog, hoe ik de Heer loofde en prees, dat hij toch nog voor een voorraad kolen had gezorgd.
Eén ding was er, waaraan wij in die jaren voortdurend 'onze neus stootten'. Wij wilden zo graag meedoen in het verenigingsleven. Koren, zangopleidingen, de Nationale Reserve, voordrachtgezelschappen, voorbereidingscommissies voor feestelijkheden, zij allen nodigden ons uit. En wij wilden zo graag meedoen. Maar het gíng eenvoudig niet met die vier kinderen. Telkens merkten wij, dat 'onze polsstok te kort was'.
Elke keer moesten wij ons terugtrekken. Wij wilden zo graag 'onder de mensen zijn', maar het moeizame huishouden.... pas in de loop van 1949 kreeg Betty haar eerste "Hoovertje' en kon zij achter de wastobbe vandaan. ....eiste haar volledig op.
En zo verging het ook mij.
Dat was soms heel vervelend en beschamend. Maar wij leerden erdoor, onszelf beperkingen op te leggen en met minder genoegen te nemen.
En was er eens gelegenheid voor een uitgangetje, dan genoten wij daar zó van, dat ik mij dergelijke pleziertjes nu nog herinner.
In die ons opgelegde beperking werkte de Heer om van ons volwassenenen te maken, die tegen een stootje konden.
Zo zal er in uw leven ook wel het een en ander gebeurd zijn op dit gebied. Kunt u dat ook zien, zoals wij dat zagen; een wijze les van de Heer, die ons leerde, geen hogere gedachten te koesteren dan ons op dat ogenblik voegde.
Later heeft de Heer voor vele mogelijkheden gezorgd van vrijetijdsbesteding, die wijzelf nooit zouden hebben bedacht.
Zo wil de Heer ook voor u zorgen om op zijn tijd de dingen te kunnen doen, die hij voor u in petto houdt. Hij maakt het leven tot een feest. Maar geduld om te wachten en alles niet in eens te willen hebben, is een kunst, die geleerd moet worden.
De vorige maal vertelde ik, hoe er bij mij een vast weten kwam: ik moet wég uit deze levensverzekeringbaan.
En het duurde niet lang, voor er een gelegenheid kwam.
Er was die meidag, dat mijn directe coach met een 'veelbelovend' lachje zei: "Er komt een functioneringsgesprek aan. Ik zal er zijn. De Utrechtse chef is er. En hij brengt een 'hoge ome' uit Rotterdam mee. Er gaat wat voor jou zwaaien".
Ik begreep de tip. We aten met z'n vieren, een beetje ongemakkelijke sfeer was er al vanaf het begin. De 'bazen' zaten een beetje met het geval. En ik besloot ze te vlug af te zijn.
Ik opende direct de aanval: "Ik wilde maar weg. Het bevalt me niet erg". Nou; het was gauw klaar. Ik had ze het gras voor de voeten weggemaaid. Ze stemden gauw toe, zeiden , dat ik de door hen betaalde fiets mocht houden.
Ik repte mij naar huis en trof vrouw en kroost heerlijk genietend in de tuin aan.
"Wat ben je vroeg", verwonderde mijn vrouw zich.
"Ik heb ontslag genomen", antwoordde ik flink, "en ik mocht direct weg".
"Ik had al zo iets verwacht", antwoordde mijn vrouw: "Maar nu kun je wel zeggen: 'Tot januari 1950 ben ik onder de pannen met dat wachtgeld'. Maar- je weet het al een poosje-: nummer vier komt in december, nog geen jaar na Willie. Joh....het is zo goed, als je nu direct iets dóet !
Ik dacht even na, liep toen naar een telefooncel en belde met het arbeidsbureau. "Ik ben boekhouder en zoek een baan" Aan de andere kant een stem in grote verbazing: "Meneer....u weet, dat wij alleen bemiddelen voor handarbeiders"... ( dat was toen zo; hoofdarbeiders mochten zich best aanmelden, maar het werd eenvoudig niet gedáan, noch was er vraag van werkgevers bij de arbeidsbureaus) "....maar vanmorgen kwam er een ongebruikelijke vraag: 'of wij een boekhouder wisten...' En terwijl wij daarover nog zaten te praten.... er staat er geen een in onze kaartenbakken... belt ú. Ga er maar gauw heen. Het is...(volgde adres).
En even later zat ik in de bus, het was niet zo erg ver van huis. En toen ik 's avonds weer thuis kwam, kon ik zeggen: "Het is voor elkaar. Boehouder van een groeiend bedrijf...in meubelen of zo iets. Ik kon gelijk blijven".
"Dat is nu echt weer 'de Heer' ", zei mijn vrouw.
Ik bromde wat instemmends, moest het allemaal nog verwerken.
Maar later dacht ik toch: "Die twee telefoontjes aan een adres, waar ze deze bemiddeling niet zo gewend waren....Ja inderdaad: Betty had gelijk".
Ook hier weer een bijzondere ervaring in een gewoon mannenleven. Ik ben er zeker van, dat u ook zulke ervaringen gekend hebt. Zie dan ook net als mijn vrouw: "Dit was 'de Heer'". Want hij is veel actiever bezig voor ons dan wij eigenlijk in de gaten hebben.
Zonder God te raadplegen had ik dus uit twee werkringen gekozen. En het was zo'n faliekant verkeerde keus.
Met mijn opleider kon ik geen goed contact krijgen. Hij vond mij te onpractisch.
Met mijn coach al evenmin; die was een jongeman, als geschapen voor dit vak, ongeveer van mijn leeftijd, maar níet in het bezit van het H.B.S.- diploma; hij had niet meer dan M.A.V.O. Hij was jaloers en poogde mij klein te houden.
En het werk: men had mij een verzekeringsrayon toegewezen, dat allerlei landelijke streken bevatte, die in die tijd nog helemaal niet rijp waren voor de 'levensverzekering-idee'. Men hoorde daar dikwijls zulke schijn-vrome leuzen als: "Je leven kán je niet verzekeren", op zichzelf niet onjuist. Maar de adjunct-inspecteur, die weet van allerlei belastingmogelijkheden en die op die manier, bij dit soort 'dooddoeners' 'helemaal niet uit de voeten kan', voelt zich zó geknot. Ik had slechte resultaten in die streek, kwam niet aan een goede productie. Ik belde nog eens op naar het C.N.V., maar die baan was al weer vergeven. En elke dag het gejen van de vele chefs, coaches enz.
Ik was zó diep-ongelukkig. Echter: geen ongeluk zo groot of er komt wel een 'gelukje' bij. Het was een prachtige, droge voorzomer. En ik moest heel grote stukken fietsen. Ik zag er zo gebruind uit, dat ik indruk maakte op vele meisjes, die ik ontmoette op mijn lange tochten. Het is natuurlijk allemaal genade, maar ik zag er toen werkelijk heel knáp uit. En éen keer leidde dat 'lichamelijk zo volkomen welbevinden' tot een nare ontsporing in mijn gedachteleven.
Ik zat middenin een lange fietstocht even uit te rusten in een wegberm. Het was weer heerlijk weer. Doodstil, geen mens te zien, behalve twee jonge meisjes, die over het fietspad naderden.
En toen riep ik welbewust uit: "Satan....als jij mij die meisjes geeft....dan mag jij mijn ziel hebben..". Op hetzelfde ogenblik brak het zweet mij uit. Wat had ik gedaan ??!! Ik vroeg God dringend om vergeving, zo dringend, als ik het niet vanuit mijn verder leven herinner.
De meisjes naderden....fietsten met een vrolijke groet verder.
Ik fietste naar huis, helemaal verward.
Eindelijk was ik thuis: niet meer in dat nare huis van vroeger, maar in een rijtjeshuis in een buitenwijk met een lap van een achtertuin. Mijn vrouw wachtte: "Fijn, dat je er bent. We hebben het hier zo goed. Jaap en Mieke komen zo bíj. Zulke lekkere gebruinde toetjes. En de baby....een wólk, ook helemaal bruin. En ikzelf voel me ook zo prima...." Ze babbelde blij door....leek nog iets te willen zeggen....slikte het weer in, vervolgde: "En hoe was het met jou ?! Je bent wat stil. Nog iets kunnen 'afsluiten'. Nee ??...nu ja; dit huis en deze omgeving hebben we alvast..."
En ik zat daar maar en ik antwoordde werktuigelijk. Ik was moe, niet alleen lichamelijk, maar ook van de schrik. En ik wist opeens heel zeker: "Ik moet hier weg !!!"
Niet zo'n best verhaal hè. Vandaag kreeg ik nog een vraag binnen: "O Ger...help!!!..ik heb opzettelijk gezondigd. Is er voor mij nog redding" Ik heb mijn antwoord ook in 'Geloofsaangelegenheden' vermeld.
De Heer vergaf mij...hij wil ook de vraagster vergeven.
Ik weet niet of u het wel eens zó bont gemaakt hebt als ik tóen. Aan mij toonde de Heer bij mijn thuiskomst, wat ik bijna had vergooid. En nu, na al die jaren, is het nog een beschamende herinnering. Maar dat is niets nieuws. Paulus schreef indertijd al in Romeinen 6 v 21, dat vele Christenen zicxh schamen over ergerlijkheden, grove ergerlijkheden in hun verleden.
Maar wij hebben een Heer, die barmhartiger is dan de mensen, (2 Samuel 24 v 14). En de Heer is niet veranderd.
Na dat heerlijke relaxen bij wat wij toen een 'dagje uit' noemden, brak er een hectische periode aan: Willy, onze derde spruit, onze tweede dochter, werd geboren in jauari 1949. Een kleuter van drie , een peuter van 2 en nu dus weer een baby.
Maar mijn vrouw zei, toen de eerste drukte was geweken: "Ja...ik wéet, dat je nog tot januari 1950 dat mooie wachtgeld hebt. Maar van thuiszitten , is nog nooit een man beter geworden. Je moet weer aan de slag. Het was heerlijk om je thuis te hebben tijdens die laatste taaie weken en tijdens de eerste weken na de bevalling. Maar nu...!"
Ik keek de advertenties door. En éen daarvan trok bijzonder mijn aandacht: het Christelijk Nationaal Vakverbond vroeg voor zijn hoofdkantoor in Utrecht een adjunct-sexcretaris. Ik solliciteerde en....kreeg een oproep.
Maar....ik had meer ijzers in het vuur. Een bekende levensverzekering-maatschappij bood mij een functie aan als adjuct-inspecteur.
Ik hoefde niet zo lang in de bus te zitten en kon mijn werk van huis uit doen.
Bij het C.N.V. was de procedure bijna afgerond. Alleen: ik moest nog een psycho-technisch onderzoek ondergaan. De mensen van de verzekeringen zeiden: "Bij ons kan je zó beginnen. Als je niet door dat onderzoek heenkomt heb je niets".
Voor die logica zwichtte ik. Ik schreef het C.N.V. af en begon bij de verzekering. En daar héb ik toch een spijt van gekregen !! Daarover een volgende keer. Maar...ik had mijn besluit genomen zonder overleg met de Heer. En dat heb ik vele malen nadien gedaan. En al die andere keren heb ik spijt gekregen.
Tegenwoordig gaat het wat beter met het consulteren van de Heer. Ik ben daar zó blij mee. Ongetwijfeld zult u soortgelijke ervaringen hebben als ik. Gemiste kansen, verkeerde keuzen.
Maar laten u en ik ons voornemen om voortaan 'niet op eigen inzicht te vertrouwen', maar God en Jezus en de Heilige geest te consulteren, hen te kennen in al onze wegen. (Spreuken 3 v 5)
De zonnige dagen van die 'luizenbaan'- in dat landhuis met die Indische gerepatrieerden- waren voorbij. Er waren andere wegen gevonden dan de 'contractpensions'. Er kwamen ook niet zoveel mensen meer van 'daarginds'. En toen 'het buiten' helemaal leeg was, was er ook voor mij ontslag. Maar het was toen zo, dat andere overheidsdiensten dergelijke uit overheidsdienst ontslagen 'tijdelijken' een baan moesten aanbieden en ik kreeg niet veel tijd om adem te halen en te genieten van een gunstige wachtgeldregeling tot eind 1949, liefst anderhalf jaar of zo, met een -voor die tijd- koninklijk wachtgeld van f50,-- per week.
In september - bijna aansluitend aan het afwikkelen van mijn verdwenen baan- kon ik beginnen bij het 'Ministerie van Oorlog, dat destijds een vestiging had in een grote stad, een heel eind bij mijn woonplaats vandaan. De afstand was alleen te overbruggen met een lange rit in een ongeriefelijke lijndienst. Om zeven uur 's morgens van huis, om zeven uur 's avonds weer binnen.
Wat een overgang: 'meneer de administrateur' ener 'locatie tot opvang van Indisch gerepatrieerden' werd ontvangen door onvriendelijke mensen, die zeiden: "Ja...het was voorschrift uit den Haag, dat wij je moesten opvangen, maar wij weten niet, wat we jou moeten laten doen". En ze wezen naar een aantal kasten in een hoek: "Dáar ligt je werk. Er zijn op de een of andere manier honderdduizend jutezakken verdwenen uit de voorraden en dat moet uitgezocht worden. De oplossing zit in die kasten. Allemaal vrachtbrieven en zo, de onderlinge verzendingen betreffende. Niemand durft eraan te beginnen. Klusje voor jou".
Wat val je dan van de hemel in de hel. Knorrige mensen, ook nog eens voor het merendeel agressieve ongelovigen, die al gauw in de gaten hadden, dat ik , als Christen, mijn woordje wel eens wilde doen. Of ik dat nu wat onhandig aanpakte, ik weet het niet, maar ze kregen al gauw een gloeiende hekel aan mij.
Nar vier maanden- augustus t.m. november- hield ik het daar echt niet meer uit. Of ik voor die kwijtzijnde zakkken en oplossing heb gevonden...ik weet het niet...maar ik wilde wég.
Mijn vrouw raadde mij: "Val toch weer terug op je wachtgeld. Dan heb je december vrij en in Januari komt de derde. En zodra we wat zijn uitgeblazen, ga je weer sollicteren".
Ik vroeg ontslag. de chef zei treiterig: "Je hebt hier vier maanden gewerkt...je hebt geprobeerd , reclame voor het Christendom te maken. Maar je was in je persoon de grootste antireclame, die zich denken laat". Hij zal wel ergens redenen gehad hebben voor die uitspraak, maar het was bijzonder kwetsend.
Ik kwam bezeerd en onzeker thuis, maar mijn vrouw troostte mij: "Joh...morgen met de kindertjes gewoon met de trein naar ...( een iets grotere plaats op enige afstand)....gewoon een beetje een vacantiedag. Dan gaan die nare herinneringen al een beetje weg"
En zo zaten wij de volgende dag in de trein. En wat we gedaan hebben, weet ik niet meer. Ik herinner mij alleen iets van een knots-gezellig café met handelslui en veel geroezemoes en de geur van natgeregende kleding . En daartussendoor koffiegeur . En overal vriendelijke mensen, die vertederd keken naar onze twee prulletjes, net drie en bijna twee, die met grote verbaasde ogen rondkeken. En de vier afschuwelijke maanden weken terug in mijn brein. Ze speelden later, veel later, alleen een rol bij de bepaling van mijn pensioenjaren, die mede daardoor nét boven de maximale veertig uitkwamen.
Wat had ik toch een vrouw getrouwd, die mij zo wist op te monteren. Ze werd door de Heer gebruikt om mijn gehavende 'zelfbeeld' weer te herstellen.
En zo leefden wij samen in een heerlijke wachtgeldmaand toe naar het grote gebeuren. En het jaar 1949, met daarin het nieuwe huis, nog in aanbouw, stond voor de deur.
U bent allemaal gewone mensen, net als ik. U zult ook wel eens van die nare perioden hebben meegemaakt. En sommigen van u zullen het geluk hebben gehad van een echtgenote, die hen opmonterde, volgens dat woord uit Prediker 4 , delen uit vers 9- 12, tevens onze trouwtekst: "Je kunt beter met zijn tweeën dan alleen zijn, want -dat is zeker- samen zwoegen lóont ! Wanneer een van beiden valt, helpt de ander hem weer overeind. En iemand die alleen is kan zich niet verdedigen wanneer hij aangevallen wordt, maar met zijn tweeën houd je stand. Een koord dat uit drie strengen is gevlochten, is niet stuk te trekken".
Niet allen van u zullen het geluk van een goed huwelijk kennen. maar in ieder geval wil God in elk mensenleven dat koord zijn, dat je bestaan maakt, tot iets, dat niet is 'kapot te krijgen'.
Ik heb het ervaren: - satan probeerde telkens mij in de grond te stampen - maar God was daar om arendsvleugelen te geven.