...op maatschappelijk gebied gaat het allemaal voortreffelijk....1957.
Na het vertrek bij die meubelfabriek en de fijne 'vacantie', (lees : 'werkloosheid' gedurende vijf maanden was de baan bij die bedrijfsvereniging financieel geen 'vetpot'.
Maar in het laatst van mijn verband daar werd het toch nog een tijdlang heel speciaal.
Ik kwam in de buitendienst als tijdelijke kracht om een achterstand in te lopen.
Dat was nu precies waar ik op zat te wachten. Ik was geen man om op een kantoor achter een bureau te zitten. Daar werd ik helemaal 'een beetje raar' van. Onze afdeling zag uit op een donkere, nauwe stadsstraat. Aan de overkant was een zaak, waarboven in metalen letters stond: "H.P. de Vries & zonen" en de H was een beetje scheefgezakt. En ik moest me bedwingen om niet naar buiten te gaan en die "H" recht te zetten.
En net toen ik daar bijna een trauma van kreeg, was er die heerlijke uitkomst en zat ik geregeld in de trein op weg naar kleine klantjes. Want de grote waren voor de vaste staf. 's Middags kon ik een maaltijd declareren en de kleine zakenlieden ontvingen mij met enige eerbied als 'meneer de controleur'. Andere mensen, andere vertrekken om in te zitten, ander personeel om tegenaan te kijken.
En toen die heerlijkheid eindelijk voorbij was, werd ik bij de personeelschef geroepen en kreeg ik voor mijn inzet een bonus van f .250,--.
En in diezelfde tijd rondde ik mijn 'staatspractijkdiploma voor handel en administratie' af. En weer moest ik bij de personeelschef komen om f.250,-- in ontvangst te nemen. Dat geld ging er in als 'een preek bij een ouderling', want het gezin, met nu al een grote jongen, die in de zesde klas zat, (nu zouden wij zeggen : groep 8), ging heel veel kosten.
En toen kwam er die brief van de rijksaccountantsdienst: "U hebt uw HBS-diploma en ook nog eens uw SPD. U bent nu voldoende gekwalificeerd om te mogen solliciteren bij onze dienst".
Ik was dolblij. Ik had een zwager, die een mooie carrière maakte in het onderwijs en ik raakte in maatschappelijk opzicht bij hem achter. En dat is een heel ding voor een jonge, ambiteuze vent.
Ik solliciteerde en na eindeloos wachten, kwam er opeens een brief: "U bent toegewezen aan de rijksaccountantsdienst, kantoor.... ".
...nooit vergeet ik die morgen van 15 april 1957. Mijn vrouw profiteerde van het schreeuwend tekort aan onderwijskrachten dat er toen was in Nederland en stapte op haar fiets om naar haar tijdelijke baan in een naburig dorp te gaan. En ik stapte in de bvs om naar allerlei nieuwe, heerlijk opwindende dingen te gaan.
Onderweg passeerde ik haar toevalligerwijze en zwaaide nog naar haar. Maar zij zat op die fiets te stralen bij dat avontuurlijke vooruitzicht: de kinderen goed verzorgd bij een bekwaam dienstmeisje. En zij: er eens heerlijk uit in werk, waarvoor ze indertijd was opgeleid, dat ze aankon en wat ze veel te kort had mogen doen. En ze zág me niet.
Maar: er waren betere tijden aangebroken.
U denkt misschien: "Gunst; wat een duf 'voorspoedverhaaltje', althans het slot". Maar goed; ik blijf het zien als 'tijden van verademing', die voor ons begonnen waren na 'tijden van ongemak'.
God was het, die mij kracht gaf om naast het aandacht vereisende gezin en de 'baan veraf' energie op te brengen voor die zware studie. Hij was het die kracht gaf om die studie ook drie jaar, (twee jaar voor 'éen ' en éen jaar voor 'twee') vol te houden. Maar dat alles afhing van zijn genade, besefte ik nog niet zo haarscherp.
In ieder geval: 'the future was bright'.
De volgende keer maar eens over de zware wolken, die er nochtans hingen.
Luister mensen; dit dagboek is er niet om alle ups en downs in onze verhouding te boekstaven. Het is er in eerste aanleg om begonnen om Gods lijn bij het modelleren van onze levens naar zijn wil te schetsen.
En wij ontkomen er ook niet aan om de lijn van satan, die dat modelleren trachtte tegen te werken, ook zo nu en dan te belichten.
Welaan; ik zet mij tot de delicate taak om althans íets van ons huwelijksleven in de eerste zes jaar te schetsen.
Je weet, dat wij in 1945 trouwden en dat Jaap zeven maanden na ons huwelijk geboren werd. Onze hele verkeringstijd duurde tien maanden en toen werden we een officieel getrouwd paar.
En dat alles in de chaotische sfeer van een aflopende oorlog en een beginnende vrede.
De eerste jaren waren een roes van hard werken, langzaamaan een huisinrichting bij elkaar scharrelen en....in zes jaar een gezin opbouwen met vijf kinderen.
Maar ná vijf jaar begon er in 1951 een wat moeilijke tijd. Mijn vrouw kwam uit een geslacht met 'lichamelijk zwakke steeën' en ook zij begon last te krijgen van vermoeidheidsverschijnselen, tóen vooral bestaande in 'opspelende been-aderen. Wanneer je het bovenstaande nog eens op je in laat werken, zul je begrijpen, dat het, met name voor háar, geen kleinigheid was, vijf kinderen in zes jaar.
Maar de Heer leidde ons door dat eerste deel van de moeilijke tijd goed heen. Nijn schoonfamilie, nog redelijk jong, stond altijd gereed om eens kinderen op te vangen, wanneer er een wat stressy situatie was. En ik zie nu in, hoe belangrijk een grootouderpaar kan zijn, wanneer ze nog betrekkelijk jong zijn, om een voortploeterend stelletje zo nu en dan wat verlichting te geven. Ook in die liefdehulp van familie zie ik de hand van de Heer.
Ik schrijf dit stukje allereerst voor mijn lezers en lezeressen in Vlaanderen, meest 50- plussers. Pas later krijgen mijn lezers in Nederland het onder ogen Ieder van deze lezersgroepen kan er eigen gedachten aan verbinden: bent u nog een redelijk gezond en 'jong' grootouderpaar..: Er ligt voor u een mooie taak om een gezin, nog in het begin van de opbouw, liefdevol, verstandig en bescheiden, ter hulpe te zijn. U ziet, hoe dankbaar wij, mijn vrouw en ik er nú nóg voor zijn. We zouden , het, menselijk gesproken, niet gered hebben als er die hand niet was geweest en daarachter de hand van God.
En wanneer later mijn jeugdige lezers en lezeressen in Nederland, (15-25) dit stuk onder ogen krijgen, dan weet je daaruit: God heeft ook voor jullie hulp gereed. Doe er een beroep op. Ploeter niet, uit misplaatste trots, zélf eindeloos door. Maar....probeer wel, tot het echt niet goed meer gaat, je eigen boontjes te doppen.
God gebruikte voor mijn vrouw en mij, in moeilijke jaren, andere mensen voor practische hulp. Dat wil hij ook voor u doen.
Ja, hoe liep dat nu allemaal thuis? Het was 1955 en Jaap was in de zomer al weer een ferme knaap van 9. Ik had hem al eens meegehad naar de wereldtentoonstelling in Brussel en samen met hem het Atomium verkend. En tijdens dat bezoek had hij in de trein naar Brussel toe honderd-uit zitten vragen en vertellen, zodat een meneer tegenover ons zei: "Wat een schrander knaapje".
En ik kon met enige vadertrots vertellen, dat Jaap al met zijn vierde zichzelf een beetje lezen had geleerd en dat hij op school altijd uitblonk in 'van alles'.
En...als ik dat had gewild, had ik ook van alles kunnen vertellen over zijn lieve, koddige zusjes en broer. Die waren nu 8, 6, 5 en 3 jaar en zeiden en deden de leuke dingen, die jonge ouders vermaak schenken.
Maar wat ik hem niet vertelde, was dat Jaap mij soms begon te verontrusten. Wanneer ik zondag met hen en zijn zusje , ieder aan een kant, naar de kerk wandelde, deed hij soms zulke vijandige uitspraken.
"Vader....waarom moet ik nu nog mee. Ik weet alles al ...en op school hoor ik het ook". En even later: "Vader....als het nu eens zo was, dat er een grote gleuf gegraven was vóor de kerk en er lag zo'n grote hoop zand, dat we er niet in konden....zouden wij dan weer teruggaan ?".
Ik maakte de gebruikelijke opmerkingen, die vaders dan zouden kunnen maken:
"Och Jaap; je weet echt nog niet álles. Er is veel meer dan de verhalen, die je op school hoort". en: "Nee hoor, werklui, die een gat of zo graven, zorgen altijd, dat het zondag allemaal mooi in orde is.
En even later zat hij dan weer met een donker gezichtje naast mij. In die tijd had je nog geen kinderclubs. Ik ben zelf nu leider op zo'n club voor negenjarigen en het is allemaal zo ánders. Samem zingen, ik vertel een verhaal. Er wordt over nagesproken. Daarna knutselen met een versnapering, dit alles verzorgd door mijn coöperator en zo nu en dan kunnen de kinderen wat rondlopen.
Mogelijk had dat beter gewerkt. Maar de ware positieve gezindheid voor deze dingen zat er bij hem toch niet in.
En ík...ik kon hem niet erg versterken en steunen en veilig geestelijk doen opgroeien. Want ik had zelf zo weinig in mijn mars in geestelijk opzicht. Met de kennis van nu had ik satan kunnen bestraffen, die hem probeerde te infecteren met gedachten zoals: "Thuis heb je leuk speelgoed en dit is allemaal verloren tijd". Maar ik had daar geen inzicht in. En zo liepen de zaken met deze oudste, toch zo veelbelovende zoon, geestelijk langzaamaan uit de hand. Later, 10, 11 en 12 geworden, hield hij zich koest, sputterde niet meer tegen, schikte zich maar in wat 'nu eenmmaal zijn lot was'. Maar van harte ging het niet.
Ach; ik kom nog vele malen te spreken over de opgroeiende kinderen.
Maar lezenden....weersta bij het begin. Begint de boze je kinderen heel geleidelijk in te palmen....bestrijd hem in de naam van onze Heer Jezus. Bied weerstand aan de duivel, niet alleen wanneer hij u zelf aanvalt, maar ook wanneer hij uw kinderen begint aan te vallen.
Na mijn veel te zware leven als procuratiehouder van een uit zijn krachten groeiende fabriek met alle perikelen van voortdurend geldtekort en velerlei geldzorgen, was het een ongekende ervaring om aan het eind van de maand gewoon zonder enige kopzorg te kunnen wachten op je loonzakje met je precies afgepaste salaris, dat er altijd stipt was en waarvoor geput kon worden uit de altijd maar weer ruim vloeiende premie-inkomsten van deze bedrijfsvereniging.
En ook was het een heel nieuwe ervaring om eigenlijk niets te doen te hebben. Want door de wildgroei in sociale voorzieningen was de interne opbouw in een voortdurend veranderingsproces en werd er maar lukraak personeel aangenomen, zoder dat er een goed plan bestond, wat ze nu eigenlijk eens voor taak moesten krijgen.
Sommige collega's redden zich uit deze moeilijkheden door maar eindeloos het zogenaamde 'duikbootspel' te spelen en voortdurend hoorde je over de afdeling de kreet 'plons plons', wanneer er weer een slagschip was getroffen.
Maar ik had een andere inslag. Ik wilde iets dóen, iets tot stánd brengen. Ik verzon werk voor mijzelf en dat ging zo ver, dat ik na enige maanden aan de chef om een typiste-boekhoudster moest vragen en om een grote machine om boekingen op te verrichten, een verzoek, dat de chef graag toestond, want een actieve afdeling, waar 'dingen gebeurden', (in ieder geval léken te gebeuren), deed hem weer groeien in de ogen van 'nog hogeren'.
Maar gaandeweg begon dit gekunstelde toch te vervelen en ging ik weer volijverig aan de gang als student voor het Staatspractijkdiploma Boekhouden. En die activiteit leidde er weer toe, dat ik op zeker ogenblik werd geroepen om een tijdelijke functie in de buitendienst te gaan vervullen, het controleren van boeken bij de aangesloten werkgevers, althans bij de kleine bedrijven. Ik merk nog op, dat de leiding na verloop van tijd greep op de situatie kreeg, tot reorganisaties kwam, waarbij het ook opviel, dat ik kwaliteiten had, die nog braak lagen.
Dat buitendienstwerk was een kolfje naar mijn hand. Het wat weinig zinvolle bezigzijn op een binnenafdeling begon mij te vervelen en nu ging ik meest op de fiets op weg in een wijd gebied rond mijn woonplaats. En....ik kon weer declareren en maaltijden gebruiken, zoals ik dat als éen van de prettige herinneringen had meegenomen uit mijn -mislukte- loopbaan als adjunct-inspecteur van verzekeringen.
En uit die tijd herinner ik mij een wonderlijk voorval. Mijn zwerftochten hadden mij gevoerd naar een 'kleine ondernemer' in Asch, een buurtschap, niet zo heel ver van Culemborg. En 's avonds had ik cursus voor dat SPD-diploma en wel in Utrecht. Ik kon het dus laat maken. Het was al zes uur, toen ik bij die man klaar was en op weg ging met mijn fiets naar station Culemborg. En....het regende eindeloos uit een grauwe, koude novemberavondhemel. In korte tijd was ik doornat, niet tot op mijn hemd....nee; ik had werkelijk geen droge draad meer aan mijn lijf. Verkleumd zette ik in Culemborg mijn fiets op de trein en haalde hem, nog steeds verkleumd, in Utrecht er weer uit. Met mijn natte voeten in mijn doorweekte schoenen 'sopte' ik naar cursus. Daar aangekomen, had niemand nu zo'n erg er in, in wat voor deplorabele toestand ik was. En nu het eigenaardige: terwijl ik de les volgde, begon er van binnen in mij een behaaglijke hitte te ontstaan, die mijn hele persoonlijkheid opfleurde en die zo intens was, dat geleidelijk aan zelfs de kleren aan mijn lijf begonnen te drogen.
Kort en goed: toen ik na afloop van de cusrusavond mijn fiets weer besteeg, was ik in hoofdzaak droog en, al peddelend naar mijn huis, vele kilometers ver weg, droogden zelfs mijn schoenen in de koude, gure, maar droge nachtwind.
En ik hield van dat natte pak niets over.
Nu zullen jullie zeggen: "Maar hoe zie ik nu de zorgende hand van God in dit hele , wonderlijke gebeuren".
Wel; ik móest verder; ik móest dit diploma halen. In deze leuke, luchthartige werkkring lag toch geen toekomst voor mij, waarin ik op bevredigende wijze voor mijn gezin met vijf dreumessen -nog- kon zorgen, wanneer de tijden van 'doorleren' waren gekomen. En ik zie het tot op dit moment nog als een zegen van de Heer , dat die onvermoede, innerlijke herstelkrachten in mij ontwaakten op het meeast ellendige ogenblik.
Wanneer iedereen zijn leven zo eens naagaat, zullen er heus wel indrukken naar boven komen van soortgelijke of andere uitreddingen.
Na mijn veel te zware leven als procuratiehouder van een uit zijn krachten groeiende fabriek met alle perikelen van voortdurend geldtekort en velerlei geldzorgen, was het een ongekende ervaring om aan het eind van de maand gewoon zonder enige kopzorg te kunnen wachten op je loonzakje met je precies afgepaste salaris, dat er altijd stipt was en waarvoor geput kon worden uit de altijd maar weer ruim vloeiende premie-inkomsten van deze bedrijfsvereniging.
En ook was het een heel nieuwe ervaring om eigenlijk niets te doen te hebben. Want door de wildgroei in sociale voorzieningen was de interne opbouw in een voortdurend veranderingsproces en werd er maar lukraak personeel aangenomen, zoder dat er een goed plan bestond, wat ze nu eigenlijk eens voor taak moesten krijgen.
Sommige collega's redden zich uit deze moeilijkheden door maar eindeloos het zogenaamde 'duikbootspel' te spelen en voortdurend hoorde je over de afdeling de kreet 'plons plons', wanneer er weer een slagschip was getroffen.
Maar ik had een andere inslag. Ik wilde iets dóen, iets tot stánd brengen. Ik verzon werk voor mijzelf en dat ging zo ver, dat ik na enige maanden aan de chef om een typiste-boekhoudster moest vragen en om een grote machine om boekingen op te verrichten, een verzoek, dat de chef graag toestond, want een actieve afdeling, waar 'dingen gebeurden', (in ieder geval léken te gebeuren), deed hem weer groeien in de ogen van 'nog hogeren'.
Maar gaandeweg begon dit gekunstelde toch te vervelen en ging ik weer volijverig aan de gang als student voor het Staatspractijkdiploma Boekhouden. En die activiteit leidde er weer toe, dat ik op zeker ogenblik werd geroepen om een tijdelijke functie in de buitendienst te gaan vervullen, het controleren van boeken bij de aangesloten werkgevers, althans bij de kleine bedrijven. Ik merk nog op, dat de leiding na verloop van tijd greep op de situatie kreeg, tot reorganisaties kwam, waarbij het ook opviel, dat ik kwaliteiten had, die nog braak lagen.
Dat buitendienstwerk was een kolfje naar mijn hand. Het wat weinig zinvolle bezigzijn op een binnenafdeling begon mij te vervelen en nu ging ik meest op de fiets op weg in een wijd gebied rond mijn woonplaats. En....ik kon weer declareren en maaltijden gebruiken, zoals ik dat als éen van de prettige herinneringen had meegenomen uit mijn -mislukte- loopbaan als adjunct-inspecteur van verzekeringen.
En uit die tijd herinner ik mij een wonderlijk voorval. Mijn zwerftochten hadden mij gevoerd naar een 'kleine ondernemer' in Asch, een buurtschap, niet zo heel ver van Culemborg. En 's avonds had ik cursus voor dat SPD-diploma en wel in Utrecht. Ik kon het dus laat maken. Het was al zes uur, toen ik bij die man klaar was en op weg ging met mijn fiets naar station Culemborg. En....het regende eindeloos uit een grauwe, koude novemberavondhemel. In korte tijd was ik doornat, niet tot op mijn hemd....nee; ik had werkelijk geen droge draad meer aan mijn lijf. Verkleumd zette ik in Culemborg mijn fiets op de trein en haalde hem, nog steeds verkleumd, in Utrecht er weer uit. Met mijn natte voeten in mijn doorweekte schoenen 'sopte' ik naar cursus. Daar aangekomen, had niemand nu zo'n erg er in, in wat voor deplorabele toestand ik was. En nu het eigenaardige: terwijl ik de les volgde, begon er van binnen in mij een behaaglijke hitte te ontstaan, die mijn hele persoonlijkheid opfleurde en die zo intens was, dat geleidelijk aan zelfs de kleren aan mijn lijf begonnen te drogen.
Kort en goed: toen ik na afloop van de cusrusavond mijn fiets weer besteeg, was ik in hoofdzaak droog en, al peddelend naar mijn huis, vele kilometers ver weg, droogden zelfs mijn schoenen in de koude, gure, maar droge nachtwind.
En ik hield van dat natte pak niets over.
Nu zullen jullie zeggen: "Maar hoe zie ik nu de zorgende hand van God in dit hele , wonderlijke gebeuren".
Wel; ik móest verder; ik móest dit diploma halen. In deze leuke, luchthartige werkkring lag toch geen toekomst voor mij, waarin ik op bevredigende wijze voor mijn gezin met vijf dreumessen -nog- kon zorgen, wanneer de tijden van 'doorleren' waren gekomen. En ik zie het tot op dit moment nog als een zegen van de Heer , dat die onvermoede, innerlijke herstelkrachten in mij ontwaakten op het meeast ellendige ogenblik.
Wanneer iedereen zijn leven zo eens naagaat, zullen er heus wel indrukken naar boven komen van soortgelijke of andere uitreddingen.
Na mijn veel te zware leven als procuratiehouder van een uit zijn krachten groeiende fabriek met alle perikelen van voortdurend geldtekort en velerlei geldzorgen, was het een ongekende ervaring om aan het eind van de maand gewoon zonder enige kopzorg te kunnen wachten op je loonzakje met je precies afgepaste salaris, dat er altijd stipt was en waarvoor geput kon worden uit de altijd maar weer ruim vloeiende premie-inkomsten van deze bedrijfsvereniging.
En ook was het een heel nieuwe ervaring om eigenlijk niets te doen te hebben. Want door de wildgroei in sociale voorzieningen was de interne opbouw in een voortdurend veranderingsproces en werd er maar lukraak personeel aangenomen, zoder dat er een goed plan bestond, wat ze nu eigenlijk eens voor taak moesten krijgen.
Sommige collega's redden zich uit deze moeilijkheden door maar eindeloos het zogenaamde 'duikbootspel' te spelen en voortdurend hoorde je over de afdeling de kreet 'plons plons', wanneer er weer een slagschip was getroffen.
Maar ik had een andere inslag. Ik wilde iets dóen, iets tot stánd brengen. Ik verzon werk voor mijzelf en dat ging zo ver, dat ik na enige maanden aan de chef om een typiste-boekhoudster moest vragen en om een grote machine om boekingen op te verrichten, een verzoek, dat de chef graag toestond, want een actieve afdeling, waar 'dingen gebeurden', (in ieder geval léken te gebeuren), deed hem weer groeien in de ogen van 'nog hogeren'.
Maar gaandeweg begon dit gekunstelde toch te vervelen en ging ik weer volijverig aan de gang als student voor het Staatspractijkdiploma Boekhouden. En die activiteit leidde er weer toe, dat ik op zeker ogenblik werd geroepen om een tijdelijke functie in de buitendienst te gaan vervullen, het controleren van boeken bij de aangesloten werkgevers, althans bij de kleine bedrijven. Ik merk nog op, dat de leiding na verloop van tijd greep op de situatie kreeg, tot reorganisaties kwam, waarbij het ook opviel, dat ik kwaliteiten had, die nog braak lagen.
Dat buitendienstwerk was een kolfje naar mijn hand. Het wat weinig zinvolle bezigzijn op een binnenafdeling begon mij te vervelen en nu ging ik meest op de fiets op weg in een wijd gebied rond mijn woonplaats. En....ik kon weer declareren en maaltijden gebruiken, zoals ik dat als éen van de prettige herinneringen had meegenomen uit mijn -mislukte- loopbaan als adjunct-inspecteur van verzekeringen.
En uit die tijd herinner ik mij een wonderlijk voorval. Mijn zwerftochten hadden mij gevoerd naar een 'kleine ondernemer' in Asch, een buurtschap, niet zo heel ver van Culemborg. En 's avonds had ik cursus voor dat SPD-diploma en wel in Utrecht. Ik kon het dus laat maken. Het was al zes uur, toen ik bij die man klaar was en op weg ging met mijn fiets naar station Culemborg. En....het regende eindeloos uit een grauwe, koude novemberavondhemel. In korte tijd was ik doornat, niet tot op mijn hemd....nee; ik had werkelijk geen droge draad meer aan mijn lijf. Verkleumd zette ik in Culemborg mijn fiets op de trein en haalde hem, nog steeds verkleumd, in Utrecht er weer uit. Met mijn natte voeten in mijn doorweekte schoenen 'sopte' ik naar cursus. Daar aangekomen, had niemand nu zo'n erg er in, in wat voor deplorabele toestand ik was. En nu het eigenaardige: terwijl ik de les volgde, begon er van binnen in mij een behaaglijke hitte te ontstaan, die mijn hele persoonlijkheid opfleurde en die zo intens was, dat geleidelijk aan zelfs de kleren aan mijn lijf begonnen te drogen.
Kort en goed: toen ik na afloop van de cusrusavond mijn fiets weer besteeg, was ik in hoofdzaak droog en, al peddelend naar mijn huis, vele kilometers ver weg, droogden zelfs mijn schoenen in de koude, gure, maar droge nachtwind.
En ik hield van dat natte pak niets over.
Nu zullen jullie zeggen: "Maar hoe zie ik nu de zorgende hand van God in dit hele , wonderlijke gebeuren".
Wel; ik móest verder; ik móest dit diploma halen. In deze leuke, luchthartige werkkring lag toch geen toekomst voor mij, waarin ik op bevredigende wijze voor mijn gezin met vijf dreumessen -nog- kon zorgen, wanneer de tijden van 'doorleren' waren gekomen. En ik zie het tot op dit moment nog als een zegen van de Heer , dat die onvermoede, innerlijke herstelkrachten in mij ontwaakten op het meeast ellendige ogenblik.
Wanneer iedereen zijn leven zo eens naagaat, zullen er heus wel indrukken naar boven komen van soortgelijke of andere uitreddingen.
Wat doet dat goed.....er weer helemaal bijhoren. Zeker ; ik had een verrukkelijke, lange vacantie achter de rug. Ik had me heerlijk kunnen bemoeien met de kinderen.
Ik had genoten van dat opgroeien. Tijdens éen zo'n vacantiedag bijvoorbeeld aten wij voor het eerst slastamppot uit een émmer. Ga maar na: Jaap was 8, Mieke 7, Willie 5, Harry 4 en Ida 3.
Jaap, de oudste, had het eerst in de gaten, welke enorme hoeveelheid er nodig was na een fietstocht voor sómmigen, en achterop of voorop de fiets voor anderen. Maar in ieder geval in een harde, hongerig makende wind. Ach later; werd uit een hele grote schaal eten gewoon gedurende vele jaren.
Maar na de laatste nare maanden bij 'de fabriek', was dit heerlijke ontspannen zó genezend.
In september echter was ik weer klaar voor 'een nieuwe uitdaging'. De bedrijfsvereniging, waar ik mij moest vervoegen na mijn aanneming, was gevestigd in een grote stad op zeker een uur bussen en reizen vanuit mijn woonplaats.
En alles liep tegen. Het kwam allemaal zo naar uit, dat ik op deze eerste werkdag te laat kwam !! Ik 'zweette grint', toen ik op het aangegeven adres kwam. Maar ziedaar; er stond een heel grote groep 'per 1 september aangenomenen' te wachten voor de ingang en ik sloot mij maar aan. Er bleek nog niemand geregisseerd. Er was nog niets gebeurd. En daar maak je je dan druk over ! Iemand lichtte mij in: "Het is hier zo'n gekkenhuis. Alle bedrijfsverenigingen breiden koortsachtig uit. Er komen op het ogenblik elk moment nieuwe sociale wetten tot stand. En wat je hier ziet, zijn de nieuw-aangenomenen per vandaag".
Even later kwam een persoon te voorschijn, die eerlijk vertelde, dat hij een 'nestor' was bij deze werkgever, want hij was al vier maanden in dienst. Hij had geen werk voor ons, maar in de loop van de dag zouden er wel mensen komen, die ons afhaalden voor een van de afdelingen.
Om ons vast iets te doen te geven, gaf hij ons een volslagen zinloze sorteertaak, waar een ander sollicitant en ik maar gauw mee ophielden, omdat iedereen die sorteertaak weer ánders aanpakte, waardoor een volkomen verwarring ontstond. Wij lachten er samen maar eens om en een vriendschap werd geboren.
Ik stond versteld; kon 'werken' ook zó zijn: een dwaas circus bij een uit zijn krachten groeiende bedrijfsvereniging. Tegen het eind van de werkdag kregen wij eindelijk onze vaste stek. Iemand kwam ons halen: "Ik ben jullie de hele dag kwijtgeweest, maar nu heb ik jullie dan toch gevonden".
Na mijn overdrukke baan, die mij bijna overspannen had gemaakt, kreeg ik nu te maken met een van de vele uitwassen van 'deze eerste hoogconjunctuurgolf'. Maar voor míj was het in ieder geval een verademing om hier te werken in een omgeving met minder drukkende verantwoordelijkheden.
Mensen; jullie zullen vragen: "En hoe zag je de hand van de Heer God in deze vreemde, eigenlijk ongezonde poppenkast".
Nu ja; dat is nu wat moeilijk. Ik had ervaringen: - in de opvang van asielzoekers - in het levensverzekeringwezen - in een overheidsbaan - in een commerciële onderneming, en dat was eigenlijk wel erg zwaar - en nu dus bij een bedrijfsvereniging...en dat was eigenlijk wel erg licht. En dat bereidde mij voor op een volgende taak, waarbij ik 'van alle markten thuis moest zijn '. Zo kan gezegd worden, dat de Heer op zijn manier aan mijn carrièreplanning werkte. Volgende keer vertel ik dan wel weer, wat ik hier dan weer bijleerde.
Lezenden; hebben jullie dat wel eens gehad, dat je dacht: "Waar ben ik nú terechtgekomen. Ik raak de greep op de ontwikkelingen kwijt". Die gedachte bekroop míj in ieder geval wel eens. Maar God raakt de planning nooit kwijt. Laten wij ons allen maar in zijn planning voegen. Niet passief, maar actief; in gebed open ogen krijgende voor zijn goede plannen.
Jullie hebben in het vorige deelverhaal gehoord, hoe mijn positie bij 'de meubelfabriek' steeds meer wankel werd.
En ik heb jullie verteld hoe ik op raad van mijn vrouw mij begon te 'onthechten' en 'in te dekken'.
In 1953 begon ik met een studie voor Moderne Bedrijfsadministratie' en de bedoeling was om daarmme klaar te zijn in 1954. En wat was dat allemaal goed getimed door de 'Heer daarboven'.
Vandaag las ik ergens in een bijbelbespreking, hoe goed het is als mensen, die de leiding van de Heer in hun leven zien, daar verslag van doen opdat ook volgende generaties daar lering uit kunnen trekken.
Terwijl ik nog volop in de avonduren studeerde en lessen volgde, greep de drukte, de stress en de niet ophoudende zorg voor de liquiditeit mij op mijn werkplek steeds meer bij de keel. Rondom mij begonnen andere jongemannen lekker op te schieten met hun carrière, verdienden met minder kopzorg al meer dan ik. Ook begon ik familie en vrienden te vervelen met mijn verhalen over het wel en vooral wee van mijn werkkring. Ik begon de aardigheid in mijn lieve, opgroeiende gezinnentje te verliezen. Allemaal slechte tekenen, die wezen op een snel aanrukkende overspannenheid, wellicht, om in moderne termen te spreken: een burn out.
En toen gebeurde er iets in mijn werkkring, dat mij hevig ontstelde en alle zekerheden leek weg te spoelen. Ik werd ontslagen.
Er kwam een organisatie met geld in de zaak en die wilde eigen personeel daar hebben, dat was een harde eis. En zó moest ik wijken.
Mijn vakvereniging wist het met dat ontslag zo te versieren.... men had het zó gespeeld dat ik zelf ontslag moest nemen .....dat er toch een uitkering kwam, die tot september zou duren en het was pas april.
Eerst was ik heel bedroefd: er zat zoveel 'denkracht' van mij in die zaak. Maar toen ik even thuis was, kreeg mijn vrouw een tijdelijke baan als onderwijzeres en kreeg ik als 'tijdelijk huisman' veel gelegenheid om mij met de kinderen te bemoeien.
En dat in en om huis heen en weer zowat 'lummelen' herstelde mij geweldig van mijn aansluipende overspannenheid.
Ik ging aan het solliciteren, maar kreeg steeds maar briefjes: "Tot onze spijt..."
Maar dat veranderde toen ik het diploma M.B.A. behaalde. Toen kwam er bericht van een bedrijfsvereniging: "Kom eens praten".
Mijn ontslag, dat mij zoveel leed had gedaan, bleek 'a blessing in disguise' te zijn. Het was inderdaad een verborgen zegen van de Heer, die mij losmaakte van een levensvreugd-berovende werkkring zonder vooruitzichten, en die mij vijf heerlijke maanden van herstel aanbood.
Ook hier weer; de Heer die stuurde en door allerlei vragen van mij heen zijn vaste, goede koers met mij voer, terwijl ik echt nog niet zoveel in zijn dienst betekende. Wat een genade.
Ook u lezer, zult zulke ervaringen hebben. Misschien onbewust. Maar ik denk, dat er onder u zullen zijn, die nu opkijken en zeggen: "Hé....iets dergelijks is mij ook overkomen".
Er volgden weer enkele jaren, waaruit niet veel meer dan de gewone dingen van een jong gezin met kleine kinderen is te melden.
Er zijn van die perioden in je leven, waarin het wat windstil is, maar al vinden er dan geen grote gebeurtenissen plaats: de ontwikkelingen gaan stilaan toch naar een climax.
Bij die meubelfabriek had ik te maken met een voortdurende uitbreiding van activiteiten. Ik vond dat heerlijk, kon elke creatieve gedachte kwijt in het maar voortdurend verhogen van de productie. Maar het groeiende bedrijf liep in een valstrik, waarin vele bedrijven lopen, die niet voldoende kapitaal achter de hand hebben. Bij een snelle uitbreiding stijgen wél de ontvangsten. De uitgaven echter stijgen ook en je moet die uitgaven eerder betalen dan dat je ontvangsten van dikwijls trage debiteuren int. (De cost gaat voor de baet uit). En zo komen groeiende zaken, die echt wel gezond zijn, vaak in liquiditeitsproblemen, waardoor ze dikwijls geveld worden.
En zo stond het er met deze interessante fabriek ook voor. Voortdurende moeilijkheden met het betalen van lonen en crediteuren. Je opwinden over klanten, die grote bedragen veel te lang vasthouden.
En ik regelde dat allemaal maar en ik had er zorgen over . En die zorgen verduisterden ons jonge huwelijks-en kindergeluk echt wel enigermate.
Maar ik was zó aan die zaak gehecht. Ik dacht aan niets meer dan aan de zaak en hoe ik die zaak nu weer eens uit dit ravijn en dan weer uit díe kloof moest sleuren.
De zaak was eigenlijk mijn 'god' geworden, een felle, meedogenloze, wrede god.
Betty zag het eerst gevaar; ze zei : "We hebben nu vijf kinderen.... in 1951 werd Ida geboren. ....en je kan bij die zaak echt niet eeuwig blijven. Dit met telkens weer dreigende faillissementen is veel te ongewis. Weet je wat jíj moet doen: studeren om met vrucht te solliciteren. Want uiteindelijk; als de fabriek stuk loopt, heb je alleen je HBS en je practijkdiploma Boekhouden. En je bent nu 29...je begint al wat minder jong te worden".
En zo ging ik in 1953 aan de studie voor het diploma Moderne Bedrijfsadministratie. Want dat was toch wel het minimum, dat je moest kunnen tonen om een enigszins betekenis hebbende baan te bemachtigen.
Maar door Betty's zorgzame gedachten heen werkte de Heer, die al de donkere wolken zag komen en die mij wilde veiligstellen. Hij zorgde al van te voren.
Ikzelf had niet zo veel in te brengen. De liefde tot 'de zaak' had aan mijn liefde tot 'de Heer' veel schade toegebracht. In feite stond mijn liefde tot God 'op een zacht pitje'. Maar de zijne voor míj niet.
U kunt uit deze geschiedenis weer veel leren voor eigen leven, neem ik aan hoor...neem ik aan. Want dit zijn de belevenissen van een doorsnee-mens. En 'doorsnee' zijn wij toch veelal allemaal.
Er volgden nu enige jaren van rustige consolidatie. We hadden een gezinnetje van vier peuters en kleuters : Harry , de vierde was een snoeperig mannetje. Hij was eind 1950 1, zijn zus Willy 2, zus Mieke was 4, Jaap was 5.
Betty had er de handen vol mee. En ík ook wel, in zover mijn nieuwe werkkring mij dat toestond. En economisch liep alles, zo betrekkelijk kort na de oorlog nog niet helemaal goed. Zo herinner ik mij, dat ik op een winterdag, begin 1949, uit kantoor thuiskwam met veel zorg in mijn hart. De kolen waren op en ook de kolenboer had geen voorraad meer. En toen ik rook uit de schoorsteen zag komen, weet ik nog, hoe ik de Heer loofde en prees, dat hij toch nog voor een voorraad kolen had gezorgd.
Eén ding was er, waaraan wij in die jaren voortdurend 'onze neus stootten'. Wij wilden zo graag meedoen in het verenigingsleven. Koren, zangopleidingen, de Nationale Reserve, voordrachtgezelschappen, voorbereidingscommissies voor feestelijkheden, zij allen nodigden ons uit. En wij wilden zo graag meedoen. Maar het gíng eenvoudig niet met die vier kinderen. Telkens merkten wij, dat 'onze polsstok te kort was'.
Elke keer moesten wij ons terugtrekken. Wij wilden zo graag 'onder de mensen zijn', maar het moeizame huishouden.... pas in de loop van 1949 kreeg Betty haar eerste "Hoovertje' en kon zij achter de wastobbe vandaan. ....eiste haar volledig op.
En zo verging het ook mij.
Dat was soms heel vervelend en beschamend. Maar wij leerden erdoor, onszelf beperkingen op te leggen en met minder genoegen te nemen.
En was er eens gelegenheid voor een uitgangetje, dan genoten wij daar zó van, dat ik mij dergelijke pleziertjes nu nog herinner.
In die ons opgelegde beperking werkte de Heer om van ons volwassenenen te maken, die tegen een stootje konden.
Zo zal er in uw leven ook wel het een en ander gebeurd zijn op dit gebied. Kunt u dat ook zien, zoals wij dat zagen; een wijze les van de Heer, die ons leerde, geen hogere gedachten te koesteren dan ons op dat ogenblik voegde.
Later heeft de Heer voor vele mogelijkheden gezorgd van vrijetijdsbesteding, die wijzelf nooit zouden hebben bedacht.
Zo wil de Heer ook voor u zorgen om op zijn tijd de dingen te kunnen doen, die hij voor u in petto houdt. Hij maakt het leven tot een feest. Maar geduld om te wachten en alles niet in eens te willen hebben, is een kunst, die geleerd moet worden.
De vorige maal vertelde ik, hoe er bij mij een vast weten kwam: ik moet wég uit deze levensverzekeringbaan.
En het duurde niet lang, voor er een gelegenheid kwam.
Er was die meidag, dat mijn directe coach met een 'veelbelovend' lachje zei: "Er komt een functioneringsgesprek aan. Ik zal er zijn. De Utrechtse chef is er. En hij brengt een 'hoge ome' uit Rotterdam mee. Er gaat wat voor jou zwaaien".
Ik begreep de tip. We aten met z'n vieren, een beetje ongemakkelijke sfeer was er al vanaf het begin. De 'bazen' zaten een beetje met het geval. En ik besloot ze te vlug af te zijn.
Ik opende direct de aanval: "Ik wilde maar weg. Het bevalt me niet erg". Nou; het was gauw klaar. Ik had ze het gras voor de voeten weggemaaid. Ze stemden gauw toe, zeiden , dat ik de door hen betaalde fiets mocht houden.
Ik repte mij naar huis en trof vrouw en kroost heerlijk genietend in de tuin aan.
"Wat ben je vroeg", verwonderde mijn vrouw zich.
"Ik heb ontslag genomen", antwoordde ik flink, "en ik mocht direct weg".
"Ik had al zo iets verwacht", antwoordde mijn vrouw: "Maar nu kun je wel zeggen: 'Tot januari 1950 ben ik onder de pannen met dat wachtgeld'. Maar- je weet het al een poosje-: nummer vier komt in december, nog geen jaar na Willie. Joh....het is zo goed, als je nu direct iets dóet !
Ik dacht even na, liep toen naar een telefooncel en belde met het arbeidsbureau. "Ik ben boekhouder en zoek een baan" Aan de andere kant een stem in grote verbazing: "Meneer....u weet, dat wij alleen bemiddelen voor handarbeiders"... ( dat was toen zo; hoofdarbeiders mochten zich best aanmelden, maar het werd eenvoudig niet gedáan, noch was er vraag van werkgevers bij de arbeidsbureaus) "....maar vanmorgen kwam er een ongebruikelijke vraag: 'of wij een boekhouder wisten...' En terwijl wij daarover nog zaten te praten.... er staat er geen een in onze kaartenbakken... belt ú. Ga er maar gauw heen. Het is...(volgde adres).
En even later zat ik in de bus, het was niet zo erg ver van huis. En toen ik 's avonds weer thuis kwam, kon ik zeggen: "Het is voor elkaar. Boehouder van een groeiend bedrijf...in meubelen of zo iets. Ik kon gelijk blijven".
"Dat is nu echt weer 'de Heer' ", zei mijn vrouw.
Ik bromde wat instemmends, moest het allemaal nog verwerken.
Maar later dacht ik toch: "Die twee telefoontjes aan een adres, waar ze deze bemiddeling niet zo gewend waren....Ja inderdaad: Betty had gelijk".
Ook hier weer een bijzondere ervaring in een gewoon mannenleven. Ik ben er zeker van, dat u ook zulke ervaringen gekend hebt. Zie dan ook net als mijn vrouw: "Dit was 'de Heer'". Want hij is veel actiever bezig voor ons dan wij eigenlijk in de gaten hebben.
Zonder God te raadplegen had ik dus uit twee werkringen gekozen. En het was zo'n faliekant verkeerde keus.
Met mijn opleider kon ik geen goed contact krijgen. Hij vond mij te onpractisch.
Met mijn coach al evenmin; die was een jongeman, als geschapen voor dit vak, ongeveer van mijn leeftijd, maar níet in het bezit van het H.B.S.- diploma; hij had niet meer dan M.A.V.O. Hij was jaloers en poogde mij klein te houden.
En het werk: men had mij een verzekeringsrayon toegewezen, dat allerlei landelijke streken bevatte, die in die tijd nog helemaal niet rijp waren voor de 'levensverzekering-idee'. Men hoorde daar dikwijls zulke schijn-vrome leuzen als: "Je leven kán je niet verzekeren", op zichzelf niet onjuist. Maar de adjunct-inspecteur, die weet van allerlei belastingmogelijkheden en die op die manier, bij dit soort 'dooddoeners' 'helemaal niet uit de voeten kan', voelt zich zó geknot. Ik had slechte resultaten in die streek, kwam niet aan een goede productie. Ik belde nog eens op naar het C.N.V., maar die baan was al weer vergeven. En elke dag het gejen van de vele chefs, coaches enz.
Ik was zó diep-ongelukkig. Echter: geen ongeluk zo groot of er komt wel een 'gelukje' bij. Het was een prachtige, droge voorzomer. En ik moest heel grote stukken fietsen. Ik zag er zo gebruind uit, dat ik indruk maakte op vele meisjes, die ik ontmoette op mijn lange tochten. Het is natuurlijk allemaal genade, maar ik zag er toen werkelijk heel knáp uit. En éen keer leidde dat 'lichamelijk zo volkomen welbevinden' tot een nare ontsporing in mijn gedachteleven.
Ik zat middenin een lange fietstocht even uit te rusten in een wegberm. Het was weer heerlijk weer. Doodstil, geen mens te zien, behalve twee jonge meisjes, die over het fietspad naderden.
En toen riep ik welbewust uit: "Satan....als jij mij die meisjes geeft....dan mag jij mijn ziel hebben..". Op hetzelfde ogenblik brak het zweet mij uit. Wat had ik gedaan ??!! Ik vroeg God dringend om vergeving, zo dringend, als ik het niet vanuit mijn verder leven herinner.
De meisjes naderden....fietsten met een vrolijke groet verder.
Ik fietste naar huis, helemaal verward.
Eindelijk was ik thuis: niet meer in dat nare huis van vroeger, maar in een rijtjeshuis in een buitenwijk met een lap van een achtertuin. Mijn vrouw wachtte: "Fijn, dat je er bent. We hebben het hier zo goed. Jaap en Mieke komen zo bíj. Zulke lekkere gebruinde toetjes. En de baby....een wólk, ook helemaal bruin. En ikzelf voel me ook zo prima...." Ze babbelde blij door....leek nog iets te willen zeggen....slikte het weer in, vervolgde: "En hoe was het met jou ?! Je bent wat stil. Nog iets kunnen 'afsluiten'. Nee ??...nu ja; dit huis en deze omgeving hebben we alvast..."
En ik zat daar maar en ik antwoordde werktuigelijk. Ik was moe, niet alleen lichamelijk, maar ook van de schrik. En ik wist opeens heel zeker: "Ik moet hier weg !!!"
Niet zo'n best verhaal hè. Vandaag kreeg ik nog een vraag binnen: "O Ger...help!!!..ik heb opzettelijk gezondigd. Is er voor mij nog redding" Ik heb mijn antwoord ook in 'Geloofsaangelegenheden' vermeld.
De Heer vergaf mij...hij wil ook de vraagster vergeven.
Ik weet niet of u het wel eens zó bont gemaakt hebt als ik tóen. Aan mij toonde de Heer bij mijn thuiskomst, wat ik bijna had vergooid. En nu, na al die jaren, is het nog een beschamende herinnering. Maar dat is niets nieuws. Paulus schreef indertijd al in Romeinen 6 v 21, dat vele Christenen zicxh schamen over ergerlijkheden, grove ergerlijkheden in hun verleden.
Maar wij hebben een Heer, die barmhartiger is dan de mensen, (2 Samuel 24 v 14). En de Heer is niet veranderd.
Na dat heerlijke relaxen bij wat wij toen een 'dagje uit' noemden, brak er een hectische periode aan: Willy, onze derde spruit, onze tweede dochter, werd geboren in jauari 1949. Een kleuter van drie , een peuter van 2 en nu dus weer een baby.
Maar mijn vrouw zei, toen de eerste drukte was geweken: "Ja...ik wéet, dat je nog tot januari 1950 dat mooie wachtgeld hebt. Maar van thuiszitten , is nog nooit een man beter geworden. Je moet weer aan de slag. Het was heerlijk om je thuis te hebben tijdens die laatste taaie weken en tijdens de eerste weken na de bevalling. Maar nu...!"
Ik keek de advertenties door. En éen daarvan trok bijzonder mijn aandacht: het Christelijk Nationaal Vakverbond vroeg voor zijn hoofdkantoor in Utrecht een adjunct-sexcretaris. Ik solliciteerde en....kreeg een oproep.
Maar....ik had meer ijzers in het vuur. Een bekende levensverzekering-maatschappij bood mij een functie aan als adjuct-inspecteur.
Ik hoefde niet zo lang in de bus te zitten en kon mijn werk van huis uit doen.
Bij het C.N.V. was de procedure bijna afgerond. Alleen: ik moest nog een psycho-technisch onderzoek ondergaan. De mensen van de verzekeringen zeiden: "Bij ons kan je zó beginnen. Als je niet door dat onderzoek heenkomt heb je niets".
Voor die logica zwichtte ik. Ik schreef het C.N.V. af en begon bij de verzekering. En daar héb ik toch een spijt van gekregen !! Daarover een volgende keer. Maar...ik had mijn besluit genomen zonder overleg met de Heer. En dat heb ik vele malen nadien gedaan. En al die andere keren heb ik spijt gekregen.
Tegenwoordig gaat het wat beter met het consulteren van de Heer. Ik ben daar zó blij mee. Ongetwijfeld zult u soortgelijke ervaringen hebben als ik. Gemiste kansen, verkeerde keuzen.
Maar laten u en ik ons voornemen om voortaan 'niet op eigen inzicht te vertrouwen', maar God en Jezus en de Heilige geest te consulteren, hen te kennen in al onze wegen. (Spreuken 3 v 5)
De zonnige dagen van die 'luizenbaan'- in dat landhuis met die Indische gerepatrieerden- waren voorbij. Er waren andere wegen gevonden dan de 'contractpensions'. Er kwamen ook niet zoveel mensen meer van 'daarginds'. En toen 'het buiten' helemaal leeg was, was er ook voor mij ontslag. Maar het was toen zo, dat andere overheidsdiensten dergelijke uit overheidsdienst ontslagen 'tijdelijken' een baan moesten aanbieden en ik kreeg niet veel tijd om adem te halen en te genieten van een gunstige wachtgeldregeling tot eind 1949, liefst anderhalf jaar of zo, met een -voor die tijd- koninklijk wachtgeld van f50,-- per week.
In september - bijna aansluitend aan het afwikkelen van mijn verdwenen baan- kon ik beginnen bij het 'Ministerie van Oorlog, dat destijds een vestiging had in een grote stad, een heel eind bij mijn woonplaats vandaan. De afstand was alleen te overbruggen met een lange rit in een ongeriefelijke lijndienst. Om zeven uur 's morgens van huis, om zeven uur 's avonds weer binnen.
Wat een overgang: 'meneer de administrateur' ener 'locatie tot opvang van Indisch gerepatrieerden' werd ontvangen door onvriendelijke mensen, die zeiden: "Ja...het was voorschrift uit den Haag, dat wij je moesten opvangen, maar wij weten niet, wat we jou moeten laten doen". En ze wezen naar een aantal kasten in een hoek: "Dáar ligt je werk. Er zijn op de een of andere manier honderdduizend jutezakken verdwenen uit de voorraden en dat moet uitgezocht worden. De oplossing zit in die kasten. Allemaal vrachtbrieven en zo, de onderlinge verzendingen betreffende. Niemand durft eraan te beginnen. Klusje voor jou".
Wat val je dan van de hemel in de hel. Knorrige mensen, ook nog eens voor het merendeel agressieve ongelovigen, die al gauw in de gaten hadden, dat ik , als Christen, mijn woordje wel eens wilde doen. Of ik dat nu wat onhandig aanpakte, ik weet het niet, maar ze kregen al gauw een gloeiende hekel aan mij.
Nar vier maanden- augustus t.m. november- hield ik het daar echt niet meer uit. Of ik voor die kwijtzijnde zakkken en oplossing heb gevonden...ik weet het niet...maar ik wilde wég.
Mijn vrouw raadde mij: "Val toch weer terug op je wachtgeld. Dan heb je december vrij en in Januari komt de derde. En zodra we wat zijn uitgeblazen, ga je weer sollicteren".
Ik vroeg ontslag. de chef zei treiterig: "Je hebt hier vier maanden gewerkt...je hebt geprobeerd , reclame voor het Christendom te maken. Maar je was in je persoon de grootste antireclame, die zich denken laat". Hij zal wel ergens redenen gehad hebben voor die uitspraak, maar het was bijzonder kwetsend.
Ik kwam bezeerd en onzeker thuis, maar mijn vrouw troostte mij: "Joh...morgen met de kindertjes gewoon met de trein naar ...( een iets grotere plaats op enige afstand)....gewoon een beetje een vacantiedag. Dan gaan die nare herinneringen al een beetje weg"
En zo zaten wij de volgende dag in de trein. En wat we gedaan hebben, weet ik niet meer. Ik herinner mij alleen iets van een knots-gezellig café met handelslui en veel geroezemoes en de geur van natgeregende kleding . En daartussendoor koffiegeur . En overal vriendelijke mensen, die vertederd keken naar onze twee prulletjes, net drie en bijna twee, die met grote verbaasde ogen rondkeken. En de vier afschuwelijke maanden weken terug in mijn brein. Ze speelden later, veel later, alleen een rol bij de bepaling van mijn pensioenjaren, die mede daardoor nét boven de maximale veertig uitkwamen.
Wat had ik toch een vrouw getrouwd, die mij zo wist op te monteren. Ze werd door de Heer gebruikt om mijn gehavende 'zelfbeeld' weer te herstellen.
En zo leefden wij samen in een heerlijke wachtgeldmaand toe naar het grote gebeuren. En het jaar 1949, met daarin het nieuwe huis, nog in aanbouw, stond voor de deur.
U bent allemaal gewone mensen, net als ik. U zult ook wel eens van die nare perioden hebben meegemaakt. En sommigen van u zullen het geluk hebben gehad van een echtgenote, die hen opmonterde, volgens dat woord uit Prediker 4 , delen uit vers 9- 12, tevens onze trouwtekst: "Je kunt beter met zijn tweeën dan alleen zijn, want -dat is zeker- samen zwoegen lóont ! Wanneer een van beiden valt, helpt de ander hem weer overeind. En iemand die alleen is kan zich niet verdedigen wanneer hij aangevallen wordt, maar met zijn tweeën houd je stand. Een koord dat uit drie strengen is gevlochten, is niet stuk te trekken".
Niet allen van u zullen het geluk van een goed huwelijk kennen. maar in ieder geval wil God in elk mensenleven dat koord zijn, dat je bestaan maakt, tot iets, dat niet is 'kapot te krijgen'.
Ik heb het ervaren: - satan probeerde telkens mij in de grond te stampen - maar God was daar om arendsvleugelen te geven.
Ginds, in de nieuwe buitenwijk, werden de fundamenten gelegd voor ons nieuwe huisje. Maar terwijl dat gaande was , ontwikkelde de Gereformeerde kerk in ons stadje een initiatief, dat heel gedurfd was. De Jehovahs getuigen waren in die tijd heel actief met huisbezoek. En toen zeiden de voorgaande broeders in onze kerk: "Wat zíj kunnen....dat kunnen wij ook".
En er werd besloten om de gemeenteleden te verzoeken óok eens huis-aan-huis te gaan.
De oproep vond weerklank. We wilden iets dóen, tegenspel bieden. Niemand van ons was getraind in 'huisbezoek doen'. Niemand van ons was ook gewend om openlijk te getuigen van zijn geloof. Het was ook heel moeilijk voor velen van ons om nu eens onder woorden te brengen, wát je nu eigenlijk geloofde.
Ik geloof beslist, dat God het tikje onvoorzichtige, onberaden, initiatief ondersteunde.Ik neem aan dat er bij de organiserenden gebed is geweest. Maar deze massale gemeente-actie was zijn tijd ver en ver vooruit. Zoiets is ook nooit herhaald, ook niet in andere gemeenten, bij mijn weten.
Maar uiteraard deden mijn vrouw en ik met de 'vijfdaagse veldtocht' mee. Wat wil je: alle nog wat jeugdige mensen onder de bezoekers van de kerk waren wild-enthousiast. Eindelijk gebeurde er iets.
En daar gingen we op pad. In de frisse prille herfstavond liepen wij, mijn vrouw en ik, zij al duidelijk tonend, dat de derde onderweg was, allebei geladen met alle weetjes van de jongelings-, de meisjes-, de mannen-, de vrouwenvereniging....zomaar op het hele scala van meningen af, dat je in onze stad maar kón aantreffen.
We werden nauwelijks ergens geweigerd. We waren allemaal bij iedereen bekend. Men wist: "Dit zijn niet die vreemden, die wij niet kennen...uit andere plaatsen". Nee...iedereen had deze idee; "Wat is dat nou....deze lui zijn bekende inwoners van onze plaats. Wij kunnen die niet weigeren".
Het was zo'n verrassingsaanval. Ik denk, dat ook de duivel eventjes tikje overrompeld was.
Mijn vrouw en ik, zo'n heerlijk jong stel, de vrouw zo overduidelijk in blijde verwachting...we roerden harten en kregen gelegenheid om onze best wel gemeende liefde tot de Heer en onze schoolse wijsheid aan velen uit te leggen.
's Avonds, toen wij allen ons weer verenigden in de kerk voor de 'after glow', was het zo'n opogewonden geratel van stemmen ! De dominee moest ons op het hart drukken om over de dingen, die wij gehoord hadden, tegen de buitenwereld te zwijgen. Dat zouden wij haast vergeten. Het was allemaal zo heerlijk opwindend geweest.
Vijf dagen liepen wij zo elke avond en belden deur aan deur. Wat de ervaringen van anderen zijn geweest, weet ik niet. Maar toen de campagne achter de rug was, ontdekte ik, dat ik behoorlijk in de war was op geestelijk gebied. Ik had zoveel tegenargumenten gehoord, dat ik zélf 'van de wijs was gebracht'.
Achteraf begrijp ik het ook wel; eigenlijk 'ongewapend', met je blote handen zogezegd, zonder enige notie van 'gedoopt te zijn in de Heilige Geest'..de grote vijand aanpakken...eigenlijk heel gevaarlijk. Niet voor niets zei Jezus tegen zijn discipelen, vlak voor hij ten hemel voer: "Verlaat Jeruzalem niet ! Blijf wachten op de belofte van mijn Vader ! Jullie zullen met de Heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze", met daarachter deze idee: maar dan ook: er op uit!
God heeft in die dagen in ons lieve stadje 'geroeid met de riemen die hij had'.
Maar ik ben zo blij, dat ik nu beter bewapend ben dan toen, dat ik 'de wapenrusting' van Efeze 6 v 10-20 al ten dele aan heb. En ik vertrouw erop, dat hij steeds beter zal passen. Maar....voor dat initiatief tóen en onze respons ben ik toch dankbaar.
Lieve lezenden...vandaag las ik over een berkende voorganger in Nederland, die op hoge leeftijd nog altijd bezig is om allerlei complexen van zich af te schudden, zoals hijzelf vertelde...juister gezegd: door Jezus zich te laten bevrijden. Ik ben net zo oud en denk dan: "Wie weet, welke grafdoeken ik nog moet afleggen", (Johannes 11 v 44).
Maar ik ga maar dapper door, in vertrouwen op Jezus.
Zo verliep mijn vorming, (die nog steeds gaande is).
Ook u wordt gevormd. De duivel probeert u te misvormen, maar geef hem geen kans. De Hemelse pottenbakker (Jeremia 18), wil de 'klei van uw leven' soepel maken, zonder allerlei steentjes en luchtbelletjes erin, waardoor uw pot van de draaischijf af zou schieten. Geef God een kans.
Zoals dat toen ging....in het voorjaar van 1948 bemerkt Betty, dat zij voor de derde maal zwanger is. Het is niet eens zó opzienbarend. Jaap wordt binnenkort al drie, Mieke 2. Het had allemaal nog vlugger gekund.
Maar....er moet iets gebeuren. Betty wil Mieke wel eens buiten laten. Dan bindt zij haar kindje voor de deur aan een uitsteeksel aldaar en verkneutert zich bij het idee dat de kleinste nu ook wat zonlicht krijgt. Maar wanneer ze even later buitenkomt, blijkt het kindje zich helemaal in het beveiligende touw te hebben gewikkeld. Het snoesje loopt duidelijk gevaar. En omdat wij de achterkant van het huis bewonen en de zon aan de voorkant schijnt, kan mijn vrouw er eenvoudig het oog niet op houden.
Hier moet iets gebéuren. En op zekere morgen vraagt Betty een audiëntie aan bij de burgemeester. Ze wordt opgeroepen en gaat er op een morgen in haar fleurigste mantelpakje heen.
Ze ziet er uit 'om te stelen'. Het gaat mij goed. Ik verdien voor die tijd veel, omdat men door een fout mij al in 1945 in een dwaas hoge schaal heeft geplaatst. Nu ja; stel je daar nu ook weer niet te veel van voor: ik kan in ieder geval nog eens een gezellig dingetje doen voor mijn vrouwtje, dat het vroeger betrekkelijk luxueus gewend was in een mooi huis met een orgel te harer beschikking, terwijl er nu alleen een duister hol is zonder muziekinstrument.
Goed dan; zij; in dat groene pakje met bijpassend, kittig hoedje naar de burgem, waarvan bekend is, dat jonge, vlotte vrouwen wel 'een potje bij hem kunnen breken'. Niets ten nadele van die man hoor, maar hij was op dat punt nu eenmaal wat 'gevoelig'.
"We zitten zo hopeloos daár en de derde is nu op komst. Haar zusje heeft zich al een keer bijna opgehangen aan een touw, toen ze voor het huis in een streepje zon aan het spelen was. Dat touw was er om weglopen te beletten, maar ze deed er andere dingen mee. En nu hoorden wij, dat er voor het eerst gebouwd wordt. Kunnen wij en de buren van boven daar niet heen. Beneden is het al leeg. Dan kan die grote kast weer een dokterspractijk worden".
En wanneer ik 's avonds thuis kom, zegt ze voldaan: " 't Zal nog wel een poosje duren. Het nieuwe kindje zal er al zijn, wanneer we de sleutel krijgen. Maar hier, met samen de keuken....en als de voorbuurvrouw iets laat verbranden, zit ík met de stank...maar: er is uitzicht op verbetering: een huis met een tuin, stel je toch voor !!".
En toen besefte ik eens te meer, wat een juweeltje ik toch eigenlijk 'toegespeeld' had gekregen. Ik had op dat ogenblik kunnen denken aan Spreuken 31 v 16: "Als zij haar zinnen op een akker zet, koopt ze hem". ( Je weet wel; de flinke huisvrouw). Nu ja; het ging niet over een akker hier, maar over een huis...en ook niet over 'kopen', maar over 'huren'.
Maar toch; wat is het goed, wanneer je er als man niet alleen voor staat.
Ik moet nu even denken- vreemde gedachtesprong- aan Deutereonomium 29 v 4: "Veertig jaar heeft God u door de woestijn geleid en in al die tijd raakten uw kleren en uw sandalen niet versleten". Wat was de Heer toen toch trouw, ook in de kleine dingen. En mogelijk hebben de Israelieten dat zich niet eens gerealiseerd. Maar ik denk nu aaan onze wasmachine , die nu al zo'n lange tijd meegaat, zonderdat wij er omkijken naar hebben. En zó zal u het ook wel eens hebben; van die kleine dingen in het huishouden, waarvan u opeens zegt: "Wat gaat dat al weer láng mee".
Dank de Heer voor de grote dingen, waarin hij u zegent: in mijn geval is dat: een flinke vrouw, die zélf van allerlei dingen opknapt. Bij u is het miscchien weer iets ander groots. Maar laten wij de Heer ook danken voor al die kleine zegeningen, waarvoor wij zo dikwijls 'bedrijfsblind' zijn.
Nu was ik dus net 25. En....terwijl er tegenwoordig zoveel jongeren zijn, die maar aan kunnen violieren....: ............. "Pa...nu heb ik weer een soort 'dwangbevel' van de 'ziektekostenregeling' of zo iets. Ze zeggen, dat ik al een half jaar achter ben met premiebetaling en dat ze mij er uit gooien...en ik weet van niets..." ( en pa betaalt maar weer, zuchtend: "Ik ken een raar individu Met haar tot op zijn schouders Hij is al vijfendertig jaar En leeft nog van zijn ouders") ................ ....was het in die tijd anders gesteld: jongelui werden toen gelijk 'in het diepe gegooid' en moesten het zelf maar uitzoeken.
Betty en ik hadden die zonnige vacantie in Huizen, NH gehad. Maar daarna was er weer de grauwe realiteit, daar in dat verveloze, uitgewoonde huis, dat samenleven met moeilijke benedenburen en 'op etage' net zo'n jong stel als wij. We gingen maar vaak naar Utrecht, naar mijn schoonouders om even te bekomen. Want ik zei dat nu wel zonet, dat wij 'zelf onze eigen peultjes moesten doppen'. Maar mijn schoonouders deden toch wel veel voor ons, dus dat was er toen ook wel. En zo kwamen wij weer eens terug uit dat gerieflijke, zonnige, goed onderhouden huis van hen. En .... uit de bus gestapt ....repten wij ons langs de oude , grijze toren naar huis. Het was novewmber. Er woei een gure, koude wind, die de nog resterende bladeren van de bomen schudde. En je weet, hoe het aan de voet van oude, grijze torens vaak gesteld is: kinderhoofdjes als straatbedekking. Dat moet van de een of andere dienst, die de boel op de oude plekjes van de stad graag authentiek houdt.
Jaapje jengelde: "Ik wil niet naar het lelijke huis. Ik wil naar oma , met verf op de deuren". Mieke huilde luid. En toen gebeurde het. Hard rennende achter mij aan door de aanzwellende driezelregen, gleed Betty uit over de natte blaren op die kinderhoofdjes. Ze viel hard, beschermde het tere kinderhoofdje met haar arm, voelde een vlijmende pijn, maar bleef zich voortreppen. We openden de deur, zagen direct het donkere hol van de gang met aan het eind de trap. Jaapje jengelde weer: "Ik wil niet..." Boven was er de drukte van het ons weer installeren. En pas 's avonds kwam ik ertoe om te vragen: "Je gilde even van de pijn. Is het erg aangekomen". "Een kneuzing denk ik", antwoordde Betty: " 't Zal wel slijten". En dat deed het ook...na weken.
Jaren later zei een dokter na een onderzoek: "Mevrouw....uw sleutelbeen is gebroken geweest. Maar het heeft zich spontaan hersteld". En nu kunnen júllie zeggen: "Zo gaat het zo vaak met sleutelbeenbreuken". Maar Betty en ik zagen en zien de Heer in heel veel dingen, waar anderen ze niet in zien.
Maar belangrijker is dat God ons door deze moeilijke jaren alsmaar bleef modelleren en omvormen. Overigens : de duivel deed al zijn best om door zorg zus en verleiding zo alles , wat God aan het formeren was, weer te deformeren. De titanenstrijd, die je hele leven lang duurt. Niet alleen bij ons. Ook bij u. Maar wanneer je Gods hand vast blijft houden, wint God hij het áltijd.
De zomer van 1947 was werkelijk ongeëvenaard. Wij allen weten nog van de zomer van 2004. Die was ook geweldig. Maar....hij bleef toch nét net iets achter bij die van 1947.
In de oorlog zat ik net in de leeftijd die de klappen kreeg met onderduiken en zo.
Maar nadien liep ik net vrij van 'Indië'. Terwijl jonge mannen, net twee jaarklassen jonger dan ik, daar in die bloedige oorlog streden, kon ik leuk met mijn werk doorgaan. En in augustus had ik warempel voor het eerst vacantie. In 1946 herinner ik mij daar niets van. Maar nu kon ik met mijn schoonoudelui, mijn vrouw en de twee kinderen, het peutertje en de baby, echt een keer op vacantie, twee weken, naar Huizen, dat daar toen nog erg landelijk en klein lag aan de oever van het IJsselmeer.
En mijn schoonmoeder nam veel van de zorgen voor de kleintjes van de schouders van mijn vrouw af. Ze was zelf 'in de beste jaren', (30-45) en ze had alle energie om voor die kleintjes te zorgen.
En zo ontmoetten mijn vrouw en ik elkaar op een bijzondere manier.
Betty was ook even heerlijk vrij van dat zonloze bovenhuis met die afgebladderde verflaag. Ze kon heerlijk zonnen en fijn zwemmen, terwijl zij als heel sportief kind dat ternauwernood allemaal kon beleven in dat drukke huishouden met nog heel geen gerief.... zij moest aan een teil de was doen met een wasbord en een wasborstel .....wat allemaal het nog zo jonge , vrolijke sportkind eigenlijk onzichtbaar maakte.
Ik zag mijn vrouw nu zo anders. Min of meer van de drukkende last van het huishouden ontheven, had ze zo heerlijk vacantie.
En ik kon mij verheugen over heel onbelangrijke zaken, haar betreffende.
Zo wandelden wij des avonds eens op een zondweg, zoals die toen nog bij het Huizer strand lag. Ze vond een sjaaltje, dat iemand verloren had en knoopte het vaardig rond een uitstekende paal, zodat het direct in het oog moest vallen van degene, die het verloren had. Ik keek het bewonderend aan: wat een vondst !!! En ik keek met hernieuwd plezier naar 'de goede haas die ik toch eigenlijk gestrikt had'. Want ze was belezen, ze sprak haar talen, ze was vaardig met piano en orgel, ze had 'haar mondje terdege bij zich' en ik had al begrepen, dat ze mij twee lieve kinderen had gebaard, waarvan vooral de oudste bijzonder pienter was. De andere mocht er ook wezen, maar was intellectueel meer gewoon.
Toen de vacantie over was, nam ik een heerlijk gebruinde, met zon en zomer en licht volgetankte vrouw mee naar huis, een vrouw, die ik eigenlijk nieuw had ontdekt.
En er was een goede start gemaakt voor allerlei ongerief, dat ons zeker weer zou wachten.
Altijd beschouw ik die heerlijke vacantie als een 'verademing', die de Heer gegeven aan ons beiden, na het uiterst vermoeiende van een gezin starten onder die beroerde omstandigheden van vlak na de oorlog.
In dat 'boetseren' van ons beiden, boetseerde de Heer ons in die feestelijke weken wat meer 'naar elkaar toe'. En dat was wel nodig, na datgene, wat ik in het vorige stukje schreef.
Lezers...herinnert u zich uit uw leven ook van die gelukkige perioden van 'tot rust komen', die insgelijks deel uitmaakten van Gods vormingsproces van ú? Wees er dankbaar voor.
Mensen, wat ik nu ga vertellen, heeft misschien alleen maar in mijn eigen brein bestaan. maar de meeste verleidingen vinden plaats in en vanuit je eigen brein.
Laat ik het verhaal...of eigenlijk is het maar een verhaaltje....dan maar vertellen:
Mieke was een maand of vier; het zal maart 1947 zijn geweest, toen 'het koetsje voorreed'.
Ik was niet slecht bezig in mijn pal-naoorlogse carrière; toen dat noodziekenhuis , waar ik de vorige keer van vertelde, werd opgeheven, was er gelijk ander werk aan de winkel: de eerste Nederlanders en 'Indische Nederlanders' begonnen terug te komen uit 'de Japanse tijd'. Velen van hen vonden onderdak bij familie, maar er waren er ook velen, die zulk een onderdak niet konden krijgen. En die werden gehuisvest in 'pensions'. En van éen van die 'pensions' voerde ik de boekhouding. En elke dag begaf ik mij vanuit mijn woonplaats naar een soort kasteel, waar vele van deze mensen werden opgevangen. De royale omgeving en de omstandigheid, dat de hele boekhoudkundige staf uit éen persoon bestond en dat was ík dan, die geen enkel diploma bezat na dat van de HBS, zelfs niet het practijkdiploma Boekhouden, maakten, dat ik even 'een persoon van zeker gewicht' was.
En het zwermde in dat afgelegen oord, alleen maar te bereiken via een treinreisje en een 'koetsje' over landwegen, van de jonge vrouwen, verpleegsters en ontheemden. Geen wonder, dat ik gedachten koesterde , die niet zó moesten zijn. maar ja...ik was jong...ik had een goed voorkomen en mijn zeer tijdelijke positie oogde enigszins.
Het kan zijn, dat ik enige furore maakte bij al die schonen...het kan ook zijn van niet....dat ik het mij verbeeldde. In ieder geval; op zekere middag deed zich een penibele situatie voor. Het koestje reed weer voor en er waren twee passagiers, een frisse, jonge blom van een ziekenverzorgende en ik.
De koetsier deed plagerig de gordijntjes dicht en de rit van een kwartier naar het station ging beginnen achter het zich in sukkeldraf voortbewegende paard.
Ja; daar zaten wij, verlegen en zwijgend. En een wilde drift kwam in mij omhoog om dat lieve kind te omhelzen en te kijken, hoe 'de vlag er verder bij zou staan'.
Maar daarachter was er toch steeds de weerhouding: thuis een vrouw en twee kindertjes. Dat hield mij tegen. Of ik gebeden heb, daar in dat schommelende vertrekje, precies voor twee geschikt.... Ik weet dat niet meer, weet alleen, dat mijn geloofsleven toen niet zo flamboyant was.
Maar goed; er 'gebeurde niets'. Misschien zou zij mij kort hebben afgeweerd en bestonden de 'mogelijkheden' alleen in mijn hoofd. Dat weet ik ook niet meer. Maar de verleiding was heel reëel, direct, zo knie-aan-knie tegenover elkaar.
Toen wij uitstapten, was er geen woord tussen ons gewisseld; er was allen -bij mij althans- die ondraaglijke spanning geweest. Zij stapte in een andere trein en ik liep nog even heen-en-weer op míjn perron. En ik werd gekweld door 'spijtgevoelens': "Kerel....wat een káns...en jíj zat daar maar". Zo probeerde de duivel althans nog iets te bereiken na deze voor hém gemiste kans. Ik leed op een manier, zoals ik nog nooit geleden had.
Maar de gevoelens ebden weg en enige tijd later opende ik mijn huisdeur. En boven hoorde ik het al: het babytje kraaide, het peutertje juichte: "vatie....vatie...". En boven aan de trap stond 'zij'; jong en mooi en bloeiend en gelukkig, dat ik de zorg met haar ging delen: "Leuke dag gehad ?".
En op dat moment voelde ik, hoe oneindig veel zoeter de vreugd is na een overwonnen verleiding dan de 'pret' van het 'toegeven'.
Lezer....braaf stukje? Nee hoor....alle eer aan de Heer. Hij gebruikte de opvoeding, de onwankelbare huwelijkstrouw van mijn ouders, de code in mijn omgeving als wapenen, want in mijzelf vond hij in die tijd nog niet zo veel.
Hebt u dat ook wel eens ervaren, dat u zulke dingen overkwamen en dat u er door de steun van God dóorkwam. Ook weer een facet van het vormingswerk, dat onze liefdevolle God aan ons allen wil doen. En 'kwam u er toen níet door': God geeft 'herkansingen'.
Een jaar lag sedert de geboorte van onze eersteling al weer achter ons. Eigenlijk ruim een jaar. Een jaar met al een verhuizing erin. Want dat verblijf in dat huis met die kapotte ramen was toch op de duur niet houdbaar. En ik had een ferme, oudere broer. Eigenlijk had hij indertijd al de contacten gelegd voor dat tijdelijke baantje. Hij had ook ons eerste woonadres al voor ons gevonden. En ons tweede: dat huis met die platen voor de glasloze ramen. En nu wees hij ons weer ons derde huis; het begon al ergens op te lijken: in een groot, leegstaand herenhuis woonde beneden een uit Indië gerepatrieerde familie. En boven woonden twee jonge stellen, waarvan wij er éen waren. We hadden een grote, zonloze huiskamer op het Noorden en een verdieping hoger een grote slaapkamer op het zuiden. Maar in de strenge winter van 46-47 leden wij overdag in die koude huiskamer veel kou en snakten naar een glimpje zon. En....zoals dat ging in die tijd: vier maanden na Joops geboorte werd de kiel al weer gelegd voor een tweede kindje. En die geboorte vond plaats in die grote, kille huiskamer. We hadden wel het een en ander bij elkaar geharkt. In mijn nieuwe baan..... na boekhouder van een tehuis voor asociale evacué's was ik nu boekhouder van een typhus-noodziekenhuis voor onplaatsbare ex-evacué's. .....verdiende ik best wel aardig voor die tijd. Maar om een nieuw, ook nog eens snelgroeiend gezin zich te laten 'settelen' is heel wat nodig.
's Nachts kwam onze tweede, een dochtertje, die wij 'Elizabeth' noemden, later afgekort tot 'Ike'. Ik zal dat nooit vergeten. Terwijl in het troosteloze licht van een zwak lichtpeertje de vroedvrouw de -dit keer-vrij licht verlopende bevalling begeleidde, stond Joop in zijn ledikantje recht overeind en riep "aa...aaa...aa..", wijzende op het drukke gebeuren vlakbij.
De vroedvrouw zei, met iets van mededogen jegens het wat pierige, onderkomen ventje in haar stem: "O gunst...manneke...maak jij je eerste bevalling ook al weer mee..".
Want het was allemaal nog zó behelpen en met zo weinig 'glamour'.
En 's nachts...daar lagen wij...23 en 22....en nu al met twee kindertjes.
Maar.... al zagen wij dat niet zo scherp .....de Heer, - die steeds voor nieuwe, betere huizen zorgde, (al was ook dít nog niet veel) - die steeds weer voor nieuwe banen zorgde, ( al waren het allemaal rare na-oorlogse banen) ...hij zorgde ook voor onze innerlijkheid. Iemand had tegen Betty gezegd: "Ben jij wel een kind van God" En zij had verbaasd teruggezegd: "Ja hoor...ik ben Gereformeerd". En hij, die haar aansprak, had gevraagd: "Dát vraag ik niet. Ik wil weten of jij echt bij Jezus hoort". En die vraag begeleidde mijn lieve, nog zo prille echtgenote sindsdien en leidde haar van bezinning tot bezinning. En zo ging het ook mij met allerlei ervaringen, die ík weer had.
God zette , onder al dat gedraaf en gesjouw zijn zegenend werk aan onze 'inner person' voort.
Ook u hebt het soms barre begin van uw gezin meegemaakt. Ook u laat nu misschien uw gedachten gaan over de poverheid van tóen en de weinige diepgang van tóen. Ook u zult het mogelijk met mij eens zijn: God was er altijd bij om 'al het voor Hem mogelijke (en dat is veel)' te doen.