Jullie hebben in het vorige deelverhaal gehoord, hoe mijn positie bij 'de meubelfabriek' steeds meer wankel werd.
En ik heb jullie verteld hoe ik op raad van mijn vrouw mij begon te 'onthechten' en 'in te dekken'.
In 1953 begon ik met een studie voor Moderne Bedrijfsadministratie' en de bedoeling was om daarmme klaar te zijn in 1954. En wat was dat allemaal goed getimed door de 'Heer daarboven'.
Vandaag las ik ergens in een bijbelbespreking, hoe goed het is als mensen, die de leiding van de Heer in hun leven zien, daar verslag van doen opdat ook volgende generaties daar lering uit kunnen trekken.
Terwijl ik nog volop in de avonduren studeerde en lessen volgde, greep de drukte, de stress en de niet ophoudende zorg voor de liquiditeit mij op mijn werkplek steeds meer bij de keel. Rondom mij begonnen andere jongemannen lekker op te schieten met hun carrière, verdienden met minder kopzorg al meer dan ik. Ook begon ik familie en vrienden te vervelen met mijn verhalen over het wel en vooral wee van mijn werkkring. Ik begon de aardigheid in mijn lieve, opgroeiende gezinnentje te verliezen. Allemaal slechte tekenen, die wezen op een snel aanrukkende overspannenheid, wellicht, om in moderne termen te spreken: een burn out.
En toen gebeurde er iets in mijn werkkring, dat mij hevig ontstelde en alle zekerheden leek weg te spoelen. Ik werd ontslagen.
Er kwam een organisatie met geld in de zaak en die wilde eigen personeel daar hebben, dat was een harde eis. En zó moest ik wijken.
Mijn vakvereniging wist het met dat ontslag zo te versieren.... men had het zó gespeeld dat ik zelf ontslag moest nemen .....dat er toch een uitkering kwam, die tot september zou duren en het was pas april.
Eerst was ik heel bedroefd: er zat zoveel 'denkracht' van mij in die zaak. Maar toen ik even thuis was, kreeg mijn vrouw een tijdelijke baan als onderwijzeres en kreeg ik als 'tijdelijk huisman' veel gelegenheid om mij met de kinderen te bemoeien.
En dat in en om huis heen en weer zowat 'lummelen' herstelde mij geweldig van mijn aansluipende overspannenheid.
Ik ging aan het solliciteren, maar kreeg steeds maar briefjes: "Tot onze spijt..."
Maar dat veranderde toen ik het diploma M.B.A. behaalde. Toen kwam er bericht van een bedrijfsvereniging: "Kom eens praten".
Mijn ontslag, dat mij zoveel leed had gedaan, bleek 'a blessing in disguise' te zijn. Het was inderdaad een verborgen zegen van de Heer, die mij losmaakte van een levensvreugd-berovende werkkring zonder vooruitzichten, en die mij vijf heerlijke maanden van herstel aanbood.
Ook hier weer; de Heer die stuurde en door allerlei vragen van mij heen zijn vaste, goede koers met mij voer, terwijl ik echt nog niet zoveel in zijn dienst betekende. Wat een genade.
Ook u lezer, zult zulke ervaringen hebben. Misschien onbewust. Maar ik denk, dat er onder u zullen zijn, die nu opkijken en zeggen: "Hé....iets dergelijks is mij ook overkomen".
Er volgden weer enkele jaren, waaruit niet veel meer dan de gewone dingen van een jong gezin met kleine kinderen is te melden.
Er zijn van die perioden in je leven, waarin het wat windstil is, maar al vinden er dan geen grote gebeurtenissen plaats: de ontwikkelingen gaan stilaan toch naar een climax.
Bij die meubelfabriek had ik te maken met een voortdurende uitbreiding van activiteiten. Ik vond dat heerlijk, kon elke creatieve gedachte kwijt in het maar voortdurend verhogen van de productie. Maar het groeiende bedrijf liep in een valstrik, waarin vele bedrijven lopen, die niet voldoende kapitaal achter de hand hebben. Bij een snelle uitbreiding stijgen wél de ontvangsten. De uitgaven echter stijgen ook en je moet die uitgaven eerder betalen dan dat je ontvangsten van dikwijls trage debiteuren int. (De cost gaat voor de baet uit). En zo komen groeiende zaken, die echt wel gezond zijn, vaak in liquiditeitsproblemen, waardoor ze dikwijls geveld worden.
En zo stond het er met deze interessante fabriek ook voor. Voortdurende moeilijkheden met het betalen van lonen en crediteuren. Je opwinden over klanten, die grote bedragen veel te lang vasthouden.
En ik regelde dat allemaal maar en ik had er zorgen over . En die zorgen verduisterden ons jonge huwelijks-en kindergeluk echt wel enigermate.
Maar ik was zó aan die zaak gehecht. Ik dacht aan niets meer dan aan de zaak en hoe ik die zaak nu weer eens uit dit ravijn en dan weer uit díe kloof moest sleuren.
De zaak was eigenlijk mijn 'god' geworden, een felle, meedogenloze, wrede god.
Betty zag het eerst gevaar; ze zei : "We hebben nu vijf kinderen.... in 1951 werd Ida geboren. ....en je kan bij die zaak echt niet eeuwig blijven. Dit met telkens weer dreigende faillissementen is veel te ongewis. Weet je wat jíj moet doen: studeren om met vrucht te solliciteren. Want uiteindelijk; als de fabriek stuk loopt, heb je alleen je HBS en je practijkdiploma Boekhouden. En je bent nu 29...je begint al wat minder jong te worden".
En zo ging ik in 1953 aan de studie voor het diploma Moderne Bedrijfsadministratie. Want dat was toch wel het minimum, dat je moest kunnen tonen om een enigszins betekenis hebbende baan te bemachtigen.
Maar door Betty's zorgzame gedachten heen werkte de Heer, die al de donkere wolken zag komen en die mij wilde veiligstellen. Hij zorgde al van te voren.
Ikzelf had niet zo veel in te brengen. De liefde tot 'de zaak' had aan mijn liefde tot 'de Heer' veel schade toegebracht. In feite stond mijn liefde tot God 'op een zacht pitje'. Maar de zijne voor míj niet.
U kunt uit deze geschiedenis weer veel leren voor eigen leven, neem ik aan hoor...neem ik aan. Want dit zijn de belevenissen van een doorsnee-mens. En 'doorsnee' zijn wij toch veelal allemaal.
Er volgden nu enige jaren van rustige consolidatie. We hadden een gezinnetje van vier peuters en kleuters : Harry , de vierde was een snoeperig mannetje. Hij was eind 1950 1, zijn zus Willy 2, zus Mieke was 4, Jaap was 5.
Betty had er de handen vol mee. En ík ook wel, in zover mijn nieuwe werkkring mij dat toestond. En economisch liep alles, zo betrekkelijk kort na de oorlog nog niet helemaal goed. Zo herinner ik mij, dat ik op een winterdag, begin 1949, uit kantoor thuiskwam met veel zorg in mijn hart. De kolen waren op en ook de kolenboer had geen voorraad meer. En toen ik rook uit de schoorsteen zag komen, weet ik nog, hoe ik de Heer loofde en prees, dat hij toch nog voor een voorraad kolen had gezorgd.
Eén ding was er, waaraan wij in die jaren voortdurend 'onze neus stootten'. Wij wilden zo graag meedoen in het verenigingsleven. Koren, zangopleidingen, de Nationale Reserve, voordrachtgezelschappen, voorbereidingscommissies voor feestelijkheden, zij allen nodigden ons uit. En wij wilden zo graag meedoen. Maar het gíng eenvoudig niet met die vier kinderen. Telkens merkten wij, dat 'onze polsstok te kort was'.
Elke keer moesten wij ons terugtrekken. Wij wilden zo graag 'onder de mensen zijn', maar het moeizame huishouden.... pas in de loop van 1949 kreeg Betty haar eerste "Hoovertje' en kon zij achter de wastobbe vandaan. ....eiste haar volledig op.
En zo verging het ook mij.
Dat was soms heel vervelend en beschamend. Maar wij leerden erdoor, onszelf beperkingen op te leggen en met minder genoegen te nemen.
En was er eens gelegenheid voor een uitgangetje, dan genoten wij daar zó van, dat ik mij dergelijke pleziertjes nu nog herinner.
In die ons opgelegde beperking werkte de Heer om van ons volwassenenen te maken, die tegen een stootje konden.
Zo zal er in uw leven ook wel het een en ander gebeurd zijn op dit gebied. Kunt u dat ook zien, zoals wij dat zagen; een wijze les van de Heer, die ons leerde, geen hogere gedachten te koesteren dan ons op dat ogenblik voegde.
Later heeft de Heer voor vele mogelijkheden gezorgd van vrijetijdsbesteding, die wijzelf nooit zouden hebben bedacht.
Zo wil de Heer ook voor u zorgen om op zijn tijd de dingen te kunnen doen, die hij voor u in petto houdt. Hij maakt het leven tot een feest. Maar geduld om te wachten en alles niet in eens te willen hebben, is een kunst, die geleerd moet worden.
De vorige maal vertelde ik, hoe er bij mij een vast weten kwam: ik moet wég uit deze levensverzekeringbaan.
En het duurde niet lang, voor er een gelegenheid kwam.
Er was die meidag, dat mijn directe coach met een 'veelbelovend' lachje zei: "Er komt een functioneringsgesprek aan. Ik zal er zijn. De Utrechtse chef is er. En hij brengt een 'hoge ome' uit Rotterdam mee. Er gaat wat voor jou zwaaien".
Ik begreep de tip. We aten met z'n vieren, een beetje ongemakkelijke sfeer was er al vanaf het begin. De 'bazen' zaten een beetje met het geval. En ik besloot ze te vlug af te zijn.
Ik opende direct de aanval: "Ik wilde maar weg. Het bevalt me niet erg". Nou; het was gauw klaar. Ik had ze het gras voor de voeten weggemaaid. Ze stemden gauw toe, zeiden , dat ik de door hen betaalde fiets mocht houden.
Ik repte mij naar huis en trof vrouw en kroost heerlijk genietend in de tuin aan.
"Wat ben je vroeg", verwonderde mijn vrouw zich.
"Ik heb ontslag genomen", antwoordde ik flink, "en ik mocht direct weg".
"Ik had al zo iets verwacht", antwoordde mijn vrouw: "Maar nu kun je wel zeggen: 'Tot januari 1950 ben ik onder de pannen met dat wachtgeld'. Maar- je weet het al een poosje-: nummer vier komt in december, nog geen jaar na Willie. Joh....het is zo goed, als je nu direct iets dóet !
Ik dacht even na, liep toen naar een telefooncel en belde met het arbeidsbureau. "Ik ben boekhouder en zoek een baan" Aan de andere kant een stem in grote verbazing: "Meneer....u weet, dat wij alleen bemiddelen voor handarbeiders"... ( dat was toen zo; hoofdarbeiders mochten zich best aanmelden, maar het werd eenvoudig niet gedáan, noch was er vraag van werkgevers bij de arbeidsbureaus) "....maar vanmorgen kwam er een ongebruikelijke vraag: 'of wij een boekhouder wisten...' En terwijl wij daarover nog zaten te praten.... er staat er geen een in onze kaartenbakken... belt ú. Ga er maar gauw heen. Het is...(volgde adres).
En even later zat ik in de bus, het was niet zo erg ver van huis. En toen ik 's avonds weer thuis kwam, kon ik zeggen: "Het is voor elkaar. Boehouder van een groeiend bedrijf...in meubelen of zo iets. Ik kon gelijk blijven".
"Dat is nu echt weer 'de Heer' ", zei mijn vrouw.
Ik bromde wat instemmends, moest het allemaal nog verwerken.
Maar later dacht ik toch: "Die twee telefoontjes aan een adres, waar ze deze bemiddeling niet zo gewend waren....Ja inderdaad: Betty had gelijk".
Ook hier weer een bijzondere ervaring in een gewoon mannenleven. Ik ben er zeker van, dat u ook zulke ervaringen gekend hebt. Zie dan ook net als mijn vrouw: "Dit was 'de Heer'". Want hij is veel actiever bezig voor ons dan wij eigenlijk in de gaten hebben.
Zonder God te raadplegen had ik dus uit twee werkringen gekozen. En het was zo'n faliekant verkeerde keus.
Met mijn opleider kon ik geen goed contact krijgen. Hij vond mij te onpractisch.
Met mijn coach al evenmin; die was een jongeman, als geschapen voor dit vak, ongeveer van mijn leeftijd, maar níet in het bezit van het H.B.S.- diploma; hij had niet meer dan M.A.V.O. Hij was jaloers en poogde mij klein te houden.
En het werk: men had mij een verzekeringsrayon toegewezen, dat allerlei landelijke streken bevatte, die in die tijd nog helemaal niet rijp waren voor de 'levensverzekering-idee'. Men hoorde daar dikwijls zulke schijn-vrome leuzen als: "Je leven kán je niet verzekeren", op zichzelf niet onjuist. Maar de adjunct-inspecteur, die weet van allerlei belastingmogelijkheden en die op die manier, bij dit soort 'dooddoeners' 'helemaal niet uit de voeten kan', voelt zich zó geknot. Ik had slechte resultaten in die streek, kwam niet aan een goede productie. Ik belde nog eens op naar het C.N.V., maar die baan was al weer vergeven. En elke dag het gejen van de vele chefs, coaches enz.
Ik was zó diep-ongelukkig. Echter: geen ongeluk zo groot of er komt wel een 'gelukje' bij. Het was een prachtige, droge voorzomer. En ik moest heel grote stukken fietsen. Ik zag er zo gebruind uit, dat ik indruk maakte op vele meisjes, die ik ontmoette op mijn lange tochten. Het is natuurlijk allemaal genade, maar ik zag er toen werkelijk heel knáp uit. En éen keer leidde dat 'lichamelijk zo volkomen welbevinden' tot een nare ontsporing in mijn gedachteleven.
Ik zat middenin een lange fietstocht even uit te rusten in een wegberm. Het was weer heerlijk weer. Doodstil, geen mens te zien, behalve twee jonge meisjes, die over het fietspad naderden.
En toen riep ik welbewust uit: "Satan....als jij mij die meisjes geeft....dan mag jij mijn ziel hebben..". Op hetzelfde ogenblik brak het zweet mij uit. Wat had ik gedaan ??!! Ik vroeg God dringend om vergeving, zo dringend, als ik het niet vanuit mijn verder leven herinner.
De meisjes naderden....fietsten met een vrolijke groet verder.
Ik fietste naar huis, helemaal verward.
Eindelijk was ik thuis: niet meer in dat nare huis van vroeger, maar in een rijtjeshuis in een buitenwijk met een lap van een achtertuin. Mijn vrouw wachtte: "Fijn, dat je er bent. We hebben het hier zo goed. Jaap en Mieke komen zo bíj. Zulke lekkere gebruinde toetjes. En de baby....een wólk, ook helemaal bruin. En ikzelf voel me ook zo prima...." Ze babbelde blij door....leek nog iets te willen zeggen....slikte het weer in, vervolgde: "En hoe was het met jou ?! Je bent wat stil. Nog iets kunnen 'afsluiten'. Nee ??...nu ja; dit huis en deze omgeving hebben we alvast..."
En ik zat daar maar en ik antwoordde werktuigelijk. Ik was moe, niet alleen lichamelijk, maar ook van de schrik. En ik wist opeens heel zeker: "Ik moet hier weg !!!"
Niet zo'n best verhaal hè. Vandaag kreeg ik nog een vraag binnen: "O Ger...help!!!..ik heb opzettelijk gezondigd. Is er voor mij nog redding" Ik heb mijn antwoord ook in 'Geloofsaangelegenheden' vermeld.
De Heer vergaf mij...hij wil ook de vraagster vergeven.
Ik weet niet of u het wel eens zó bont gemaakt hebt als ik tóen. Aan mij toonde de Heer bij mijn thuiskomst, wat ik bijna had vergooid. En nu, na al die jaren, is het nog een beschamende herinnering. Maar dat is niets nieuws. Paulus schreef indertijd al in Romeinen 6 v 21, dat vele Christenen zicxh schamen over ergerlijkheden, grove ergerlijkheden in hun verleden.
Maar wij hebben een Heer, die barmhartiger is dan de mensen, (2 Samuel 24 v 14). En de Heer is niet veranderd.
Na dat heerlijke relaxen bij wat wij toen een 'dagje uit' noemden, brak er een hectische periode aan: Willy, onze derde spruit, onze tweede dochter, werd geboren in jauari 1949. Een kleuter van drie , een peuter van 2 en nu dus weer een baby.
Maar mijn vrouw zei, toen de eerste drukte was geweken: "Ja...ik wéet, dat je nog tot januari 1950 dat mooie wachtgeld hebt. Maar van thuiszitten , is nog nooit een man beter geworden. Je moet weer aan de slag. Het was heerlijk om je thuis te hebben tijdens die laatste taaie weken en tijdens de eerste weken na de bevalling. Maar nu...!"
Ik keek de advertenties door. En éen daarvan trok bijzonder mijn aandacht: het Christelijk Nationaal Vakverbond vroeg voor zijn hoofdkantoor in Utrecht een adjunct-sexcretaris. Ik solliciteerde en....kreeg een oproep.
Maar....ik had meer ijzers in het vuur. Een bekende levensverzekering-maatschappij bood mij een functie aan als adjuct-inspecteur.
Ik hoefde niet zo lang in de bus te zitten en kon mijn werk van huis uit doen.
Bij het C.N.V. was de procedure bijna afgerond. Alleen: ik moest nog een psycho-technisch onderzoek ondergaan. De mensen van de verzekeringen zeiden: "Bij ons kan je zó beginnen. Als je niet door dat onderzoek heenkomt heb je niets".
Voor die logica zwichtte ik. Ik schreef het C.N.V. af en begon bij de verzekering. En daar héb ik toch een spijt van gekregen !! Daarover een volgende keer. Maar...ik had mijn besluit genomen zonder overleg met de Heer. En dat heb ik vele malen nadien gedaan. En al die andere keren heb ik spijt gekregen.
Tegenwoordig gaat het wat beter met het consulteren van de Heer. Ik ben daar zó blij mee. Ongetwijfeld zult u soortgelijke ervaringen hebben als ik. Gemiste kansen, verkeerde keuzen.
Maar laten u en ik ons voornemen om voortaan 'niet op eigen inzicht te vertrouwen', maar God en Jezus en de Heilige geest te consulteren, hen te kennen in al onze wegen. (Spreuken 3 v 5)
De zonnige dagen van die 'luizenbaan'- in dat landhuis met die Indische gerepatrieerden- waren voorbij. Er waren andere wegen gevonden dan de 'contractpensions'. Er kwamen ook niet zoveel mensen meer van 'daarginds'. En toen 'het buiten' helemaal leeg was, was er ook voor mij ontslag. Maar het was toen zo, dat andere overheidsdiensten dergelijke uit overheidsdienst ontslagen 'tijdelijken' een baan moesten aanbieden en ik kreeg niet veel tijd om adem te halen en te genieten van een gunstige wachtgeldregeling tot eind 1949, liefst anderhalf jaar of zo, met een -voor die tijd- koninklijk wachtgeld van f50,-- per week.
In september - bijna aansluitend aan het afwikkelen van mijn verdwenen baan- kon ik beginnen bij het 'Ministerie van Oorlog, dat destijds een vestiging had in een grote stad, een heel eind bij mijn woonplaats vandaan. De afstand was alleen te overbruggen met een lange rit in een ongeriefelijke lijndienst. Om zeven uur 's morgens van huis, om zeven uur 's avonds weer binnen.
Wat een overgang: 'meneer de administrateur' ener 'locatie tot opvang van Indisch gerepatrieerden' werd ontvangen door onvriendelijke mensen, die zeiden: "Ja...het was voorschrift uit den Haag, dat wij je moesten opvangen, maar wij weten niet, wat we jou moeten laten doen". En ze wezen naar een aantal kasten in een hoek: "Dáar ligt je werk. Er zijn op de een of andere manier honderdduizend jutezakken verdwenen uit de voorraden en dat moet uitgezocht worden. De oplossing zit in die kasten. Allemaal vrachtbrieven en zo, de onderlinge verzendingen betreffende. Niemand durft eraan te beginnen. Klusje voor jou".
Wat val je dan van de hemel in de hel. Knorrige mensen, ook nog eens voor het merendeel agressieve ongelovigen, die al gauw in de gaten hadden, dat ik , als Christen, mijn woordje wel eens wilde doen. Of ik dat nu wat onhandig aanpakte, ik weet het niet, maar ze kregen al gauw een gloeiende hekel aan mij.
Nar vier maanden- augustus t.m. november- hield ik het daar echt niet meer uit. Of ik voor die kwijtzijnde zakkken en oplossing heb gevonden...ik weet het niet...maar ik wilde wég.
Mijn vrouw raadde mij: "Val toch weer terug op je wachtgeld. Dan heb je december vrij en in Januari komt de derde. En zodra we wat zijn uitgeblazen, ga je weer sollicteren".
Ik vroeg ontslag. de chef zei treiterig: "Je hebt hier vier maanden gewerkt...je hebt geprobeerd , reclame voor het Christendom te maken. Maar je was in je persoon de grootste antireclame, die zich denken laat". Hij zal wel ergens redenen gehad hebben voor die uitspraak, maar het was bijzonder kwetsend.
Ik kwam bezeerd en onzeker thuis, maar mijn vrouw troostte mij: "Joh...morgen met de kindertjes gewoon met de trein naar ...( een iets grotere plaats op enige afstand)....gewoon een beetje een vacantiedag. Dan gaan die nare herinneringen al een beetje weg"
En zo zaten wij de volgende dag in de trein. En wat we gedaan hebben, weet ik niet meer. Ik herinner mij alleen iets van een knots-gezellig café met handelslui en veel geroezemoes en de geur van natgeregende kleding . En daartussendoor koffiegeur . En overal vriendelijke mensen, die vertederd keken naar onze twee prulletjes, net drie en bijna twee, die met grote verbaasde ogen rondkeken. En de vier afschuwelijke maanden weken terug in mijn brein. Ze speelden later, veel later, alleen een rol bij de bepaling van mijn pensioenjaren, die mede daardoor nét boven de maximale veertig uitkwamen.
Wat had ik toch een vrouw getrouwd, die mij zo wist op te monteren. Ze werd door de Heer gebruikt om mijn gehavende 'zelfbeeld' weer te herstellen.
En zo leefden wij samen in een heerlijke wachtgeldmaand toe naar het grote gebeuren. En het jaar 1949, met daarin het nieuwe huis, nog in aanbouw, stond voor de deur.
U bent allemaal gewone mensen, net als ik. U zult ook wel eens van die nare perioden hebben meegemaakt. En sommigen van u zullen het geluk hebben gehad van een echtgenote, die hen opmonterde, volgens dat woord uit Prediker 4 , delen uit vers 9- 12, tevens onze trouwtekst: "Je kunt beter met zijn tweeën dan alleen zijn, want -dat is zeker- samen zwoegen lóont ! Wanneer een van beiden valt, helpt de ander hem weer overeind. En iemand die alleen is kan zich niet verdedigen wanneer hij aangevallen wordt, maar met zijn tweeën houd je stand. Een koord dat uit drie strengen is gevlochten, is niet stuk te trekken".
Niet allen van u zullen het geluk van een goed huwelijk kennen. maar in ieder geval wil God in elk mensenleven dat koord zijn, dat je bestaan maakt, tot iets, dat niet is 'kapot te krijgen'.
Ik heb het ervaren: - satan probeerde telkens mij in de grond te stampen - maar God was daar om arendsvleugelen te geven.
Ginds, in de nieuwe buitenwijk, werden de fundamenten gelegd voor ons nieuwe huisje. Maar terwijl dat gaande was , ontwikkelde de Gereformeerde kerk in ons stadje een initiatief, dat heel gedurfd was. De Jehovahs getuigen waren in die tijd heel actief met huisbezoek. En toen zeiden de voorgaande broeders in onze kerk: "Wat zíj kunnen....dat kunnen wij ook".
En er werd besloten om de gemeenteleden te verzoeken óok eens huis-aan-huis te gaan.
De oproep vond weerklank. We wilden iets dóen, tegenspel bieden. Niemand van ons was getraind in 'huisbezoek doen'. Niemand van ons was ook gewend om openlijk te getuigen van zijn geloof. Het was ook heel moeilijk voor velen van ons om nu eens onder woorden te brengen, wát je nu eigenlijk geloofde.
Ik geloof beslist, dat God het tikje onvoorzichtige, onberaden, initiatief ondersteunde.Ik neem aan dat er bij de organiserenden gebed is geweest. Maar deze massale gemeente-actie was zijn tijd ver en ver vooruit. Zoiets is ook nooit herhaald, ook niet in andere gemeenten, bij mijn weten.
Maar uiteraard deden mijn vrouw en ik met de 'vijfdaagse veldtocht' mee. Wat wil je: alle nog wat jeugdige mensen onder de bezoekers van de kerk waren wild-enthousiast. Eindelijk gebeurde er iets.
En daar gingen we op pad. In de frisse prille herfstavond liepen wij, mijn vrouw en ik, zij al duidelijk tonend, dat de derde onderweg was, allebei geladen met alle weetjes van de jongelings-, de meisjes-, de mannen-, de vrouwenvereniging....zomaar op het hele scala van meningen af, dat je in onze stad maar kón aantreffen.
We werden nauwelijks ergens geweigerd. We waren allemaal bij iedereen bekend. Men wist: "Dit zijn niet die vreemden, die wij niet kennen...uit andere plaatsen". Nee...iedereen had deze idee; "Wat is dat nou....deze lui zijn bekende inwoners van onze plaats. Wij kunnen die niet weigeren".
Het was zo'n verrassingsaanval. Ik denk, dat ook de duivel eventjes tikje overrompeld was.
Mijn vrouw en ik, zo'n heerlijk jong stel, de vrouw zo overduidelijk in blijde verwachting...we roerden harten en kregen gelegenheid om onze best wel gemeende liefde tot de Heer en onze schoolse wijsheid aan velen uit te leggen.
's Avonds, toen wij allen ons weer verenigden in de kerk voor de 'after glow', was het zo'n opogewonden geratel van stemmen ! De dominee moest ons op het hart drukken om over de dingen, die wij gehoord hadden, tegen de buitenwereld te zwijgen. Dat zouden wij haast vergeten. Het was allemaal zo heerlijk opwindend geweest.
Vijf dagen liepen wij zo elke avond en belden deur aan deur. Wat de ervaringen van anderen zijn geweest, weet ik niet. Maar toen de campagne achter de rug was, ontdekte ik, dat ik behoorlijk in de war was op geestelijk gebied. Ik had zoveel tegenargumenten gehoord, dat ik zélf 'van de wijs was gebracht'.
Achteraf begrijp ik het ook wel; eigenlijk 'ongewapend', met je blote handen zogezegd, zonder enige notie van 'gedoopt te zijn in de Heilige Geest'..de grote vijand aanpakken...eigenlijk heel gevaarlijk. Niet voor niets zei Jezus tegen zijn discipelen, vlak voor hij ten hemel voer: "Verlaat Jeruzalem niet ! Blijf wachten op de belofte van mijn Vader ! Jullie zullen met de Heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze", met daarachter deze idee: maar dan ook: er op uit!
God heeft in die dagen in ons lieve stadje 'geroeid met de riemen die hij had'.
Maar ik ben zo blij, dat ik nu beter bewapend ben dan toen, dat ik 'de wapenrusting' van Efeze 6 v 10-20 al ten dele aan heb. En ik vertrouw erop, dat hij steeds beter zal passen. Maar....voor dat initiatief tóen en onze respons ben ik toch dankbaar.
Lieve lezenden...vandaag las ik over een berkende voorganger in Nederland, die op hoge leeftijd nog altijd bezig is om allerlei complexen van zich af te schudden, zoals hijzelf vertelde...juister gezegd: door Jezus zich te laten bevrijden. Ik ben net zo oud en denk dan: "Wie weet, welke grafdoeken ik nog moet afleggen", (Johannes 11 v 44).
Maar ik ga maar dapper door, in vertrouwen op Jezus.
Zo verliep mijn vorming, (die nog steeds gaande is).
Ook u wordt gevormd. De duivel probeert u te misvormen, maar geef hem geen kans. De Hemelse pottenbakker (Jeremia 18), wil de 'klei van uw leven' soepel maken, zonder allerlei steentjes en luchtbelletjes erin, waardoor uw pot van de draaischijf af zou schieten. Geef God een kans.
Zoals dat toen ging....in het voorjaar van 1948 bemerkt Betty, dat zij voor de derde maal zwanger is. Het is niet eens zó opzienbarend. Jaap wordt binnenkort al drie, Mieke 2. Het had allemaal nog vlugger gekund.
Maar....er moet iets gebeuren. Betty wil Mieke wel eens buiten laten. Dan bindt zij haar kindje voor de deur aan een uitsteeksel aldaar en verkneutert zich bij het idee dat de kleinste nu ook wat zonlicht krijgt. Maar wanneer ze even later buitenkomt, blijkt het kindje zich helemaal in het beveiligende touw te hebben gewikkeld. Het snoesje loopt duidelijk gevaar. En omdat wij de achterkant van het huis bewonen en de zon aan de voorkant schijnt, kan mijn vrouw er eenvoudig het oog niet op houden.
Hier moet iets gebéuren. En op zekere morgen vraagt Betty een audiëntie aan bij de burgemeester. Ze wordt opgeroepen en gaat er op een morgen in haar fleurigste mantelpakje heen.
Ze ziet er uit 'om te stelen'. Het gaat mij goed. Ik verdien voor die tijd veel, omdat men door een fout mij al in 1945 in een dwaas hoge schaal heeft geplaatst. Nu ja; stel je daar nu ook weer niet te veel van voor: ik kan in ieder geval nog eens een gezellig dingetje doen voor mijn vrouwtje, dat het vroeger betrekkelijk luxueus gewend was in een mooi huis met een orgel te harer beschikking, terwijl er nu alleen een duister hol is zonder muziekinstrument.
Goed dan; zij; in dat groene pakje met bijpassend, kittig hoedje naar de burgem, waarvan bekend is, dat jonge, vlotte vrouwen wel 'een potje bij hem kunnen breken'. Niets ten nadele van die man hoor, maar hij was op dat punt nu eenmaal wat 'gevoelig'.
"We zitten zo hopeloos daár en de derde is nu op komst. Haar zusje heeft zich al een keer bijna opgehangen aan een touw, toen ze voor het huis in een streepje zon aan het spelen was. Dat touw was er om weglopen te beletten, maar ze deed er andere dingen mee. En nu hoorden wij, dat er voor het eerst gebouwd wordt. Kunnen wij en de buren van boven daar niet heen. Beneden is het al leeg. Dan kan die grote kast weer een dokterspractijk worden".
En wanneer ik 's avonds thuis kom, zegt ze voldaan: " 't Zal nog wel een poosje duren. Het nieuwe kindje zal er al zijn, wanneer we de sleutel krijgen. Maar hier, met samen de keuken....en als de voorbuurvrouw iets laat verbranden, zit ík met de stank...maar: er is uitzicht op verbetering: een huis met een tuin, stel je toch voor !!".
En toen besefte ik eens te meer, wat een juweeltje ik toch eigenlijk 'toegespeeld' had gekregen. Ik had op dat ogenblik kunnen denken aan Spreuken 31 v 16: "Als zij haar zinnen op een akker zet, koopt ze hem". ( Je weet wel; de flinke huisvrouw). Nu ja; het ging niet over een akker hier, maar over een huis...en ook niet over 'kopen', maar over 'huren'.
Maar toch; wat is het goed, wanneer je er als man niet alleen voor staat.
Ik moet nu even denken- vreemde gedachtesprong- aan Deutereonomium 29 v 4: "Veertig jaar heeft God u door de woestijn geleid en in al die tijd raakten uw kleren en uw sandalen niet versleten". Wat was de Heer toen toch trouw, ook in de kleine dingen. En mogelijk hebben de Israelieten dat zich niet eens gerealiseerd. Maar ik denk nu aaan onze wasmachine , die nu al zo'n lange tijd meegaat, zonderdat wij er omkijken naar hebben. En zó zal u het ook wel eens hebben; van die kleine dingen in het huishouden, waarvan u opeens zegt: "Wat gaat dat al weer láng mee".
Dank de Heer voor de grote dingen, waarin hij u zegent: in mijn geval is dat: een flinke vrouw, die zélf van allerlei dingen opknapt. Bij u is het miscchien weer iets ander groots. Maar laten wij de Heer ook danken voor al die kleine zegeningen, waarvoor wij zo dikwijls 'bedrijfsblind' zijn.
Nu was ik dus net 25. En....terwijl er tegenwoordig zoveel jongeren zijn, die maar aan kunnen violieren....: ............. "Pa...nu heb ik weer een soort 'dwangbevel' van de 'ziektekostenregeling' of zo iets. Ze zeggen, dat ik al een half jaar achter ben met premiebetaling en dat ze mij er uit gooien...en ik weet van niets..." ( en pa betaalt maar weer, zuchtend: "Ik ken een raar individu Met haar tot op zijn schouders Hij is al vijfendertig jaar En leeft nog van zijn ouders") ................ ....was het in die tijd anders gesteld: jongelui werden toen gelijk 'in het diepe gegooid' en moesten het zelf maar uitzoeken.
Betty en ik hadden die zonnige vacantie in Huizen, NH gehad. Maar daarna was er weer de grauwe realiteit, daar in dat verveloze, uitgewoonde huis, dat samenleven met moeilijke benedenburen en 'op etage' net zo'n jong stel als wij. We gingen maar vaak naar Utrecht, naar mijn schoonouders om even te bekomen. Want ik zei dat nu wel zonet, dat wij 'zelf onze eigen peultjes moesten doppen'. Maar mijn schoonouders deden toch wel veel voor ons, dus dat was er toen ook wel. En zo kwamen wij weer eens terug uit dat gerieflijke, zonnige, goed onderhouden huis van hen. En .... uit de bus gestapt ....repten wij ons langs de oude , grijze toren naar huis. Het was novewmber. Er woei een gure, koude wind, die de nog resterende bladeren van de bomen schudde. En je weet, hoe het aan de voet van oude, grijze torens vaak gesteld is: kinderhoofdjes als straatbedekking. Dat moet van de een of andere dienst, die de boel op de oude plekjes van de stad graag authentiek houdt.
Jaapje jengelde: "Ik wil niet naar het lelijke huis. Ik wil naar oma , met verf op de deuren". Mieke huilde luid. En toen gebeurde het. Hard rennende achter mij aan door de aanzwellende driezelregen, gleed Betty uit over de natte blaren op die kinderhoofdjes. Ze viel hard, beschermde het tere kinderhoofdje met haar arm, voelde een vlijmende pijn, maar bleef zich voortreppen. We openden de deur, zagen direct het donkere hol van de gang met aan het eind de trap. Jaapje jengelde weer: "Ik wil niet..." Boven was er de drukte van het ons weer installeren. En pas 's avonds kwam ik ertoe om te vragen: "Je gilde even van de pijn. Is het erg aangekomen". "Een kneuzing denk ik", antwoordde Betty: " 't Zal wel slijten". En dat deed het ook...na weken.
Jaren later zei een dokter na een onderzoek: "Mevrouw....uw sleutelbeen is gebroken geweest. Maar het heeft zich spontaan hersteld". En nu kunnen júllie zeggen: "Zo gaat het zo vaak met sleutelbeenbreuken". Maar Betty en ik zagen en zien de Heer in heel veel dingen, waar anderen ze niet in zien.
Maar belangrijker is dat God ons door deze moeilijke jaren alsmaar bleef modelleren en omvormen. Overigens : de duivel deed al zijn best om door zorg zus en verleiding zo alles , wat God aan het formeren was, weer te deformeren. De titanenstrijd, die je hele leven lang duurt. Niet alleen bij ons. Ook bij u. Maar wanneer je Gods hand vast blijft houden, wint God hij het áltijd.
De zomer van 1947 was werkelijk ongeëvenaard. Wij allen weten nog van de zomer van 2004. Die was ook geweldig. Maar....hij bleef toch nét net iets achter bij die van 1947.
In de oorlog zat ik net in de leeftijd die de klappen kreeg met onderduiken en zo.
Maar nadien liep ik net vrij van 'Indië'. Terwijl jonge mannen, net twee jaarklassen jonger dan ik, daar in die bloedige oorlog streden, kon ik leuk met mijn werk doorgaan. En in augustus had ik warempel voor het eerst vacantie. In 1946 herinner ik mij daar niets van. Maar nu kon ik met mijn schoonoudelui, mijn vrouw en de twee kinderen, het peutertje en de baby, echt een keer op vacantie, twee weken, naar Huizen, dat daar toen nog erg landelijk en klein lag aan de oever van het IJsselmeer.
En mijn schoonmoeder nam veel van de zorgen voor de kleintjes van de schouders van mijn vrouw af. Ze was zelf 'in de beste jaren', (30-45) en ze had alle energie om voor die kleintjes te zorgen.
En zo ontmoetten mijn vrouw en ik elkaar op een bijzondere manier.
Betty was ook even heerlijk vrij van dat zonloze bovenhuis met die afgebladderde verflaag. Ze kon heerlijk zonnen en fijn zwemmen, terwijl zij als heel sportief kind dat ternauwernood allemaal kon beleven in dat drukke huishouden met nog heel geen gerief.... zij moest aan een teil de was doen met een wasbord en een wasborstel .....wat allemaal het nog zo jonge , vrolijke sportkind eigenlijk onzichtbaar maakte.
Ik zag mijn vrouw nu zo anders. Min of meer van de drukkende last van het huishouden ontheven, had ze zo heerlijk vacantie.
En ik kon mij verheugen over heel onbelangrijke zaken, haar betreffende.
Zo wandelden wij des avonds eens op een zondweg, zoals die toen nog bij het Huizer strand lag. Ze vond een sjaaltje, dat iemand verloren had en knoopte het vaardig rond een uitstekende paal, zodat het direct in het oog moest vallen van degene, die het verloren had. Ik keek het bewonderend aan: wat een vondst !!! En ik keek met hernieuwd plezier naar 'de goede haas die ik toch eigenlijk gestrikt had'. Want ze was belezen, ze sprak haar talen, ze was vaardig met piano en orgel, ze had 'haar mondje terdege bij zich' en ik had al begrepen, dat ze mij twee lieve kinderen had gebaard, waarvan vooral de oudste bijzonder pienter was. De andere mocht er ook wezen, maar was intellectueel meer gewoon.
Toen de vacantie over was, nam ik een heerlijk gebruinde, met zon en zomer en licht volgetankte vrouw mee naar huis, een vrouw, die ik eigenlijk nieuw had ontdekt.
En er was een goede start gemaakt voor allerlei ongerief, dat ons zeker weer zou wachten.
Altijd beschouw ik die heerlijke vacantie als een 'verademing', die de Heer gegeven aan ons beiden, na het uiterst vermoeiende van een gezin starten onder die beroerde omstandigheden van vlak na de oorlog.
In dat 'boetseren' van ons beiden, boetseerde de Heer ons in die feestelijke weken wat meer 'naar elkaar toe'. En dat was wel nodig, na datgene, wat ik in het vorige stukje schreef.
Lezers...herinnert u zich uit uw leven ook van die gelukkige perioden van 'tot rust komen', die insgelijks deel uitmaakten van Gods vormingsproces van ú? Wees er dankbaar voor.
Mensen, wat ik nu ga vertellen, heeft misschien alleen maar in mijn eigen brein bestaan. maar de meeste verleidingen vinden plaats in en vanuit je eigen brein.
Laat ik het verhaal...of eigenlijk is het maar een verhaaltje....dan maar vertellen:
Mieke was een maand of vier; het zal maart 1947 zijn geweest, toen 'het koetsje voorreed'.
Ik was niet slecht bezig in mijn pal-naoorlogse carrière; toen dat noodziekenhuis , waar ik de vorige keer van vertelde, werd opgeheven, was er gelijk ander werk aan de winkel: de eerste Nederlanders en 'Indische Nederlanders' begonnen terug te komen uit 'de Japanse tijd'. Velen van hen vonden onderdak bij familie, maar er waren er ook velen, die zulk een onderdak niet konden krijgen. En die werden gehuisvest in 'pensions'. En van éen van die 'pensions' voerde ik de boekhouding. En elke dag begaf ik mij vanuit mijn woonplaats naar een soort kasteel, waar vele van deze mensen werden opgevangen. De royale omgeving en de omstandigheid, dat de hele boekhoudkundige staf uit éen persoon bestond en dat was ík dan, die geen enkel diploma bezat na dat van de HBS, zelfs niet het practijkdiploma Boekhouden, maakten, dat ik even 'een persoon van zeker gewicht' was.
En het zwermde in dat afgelegen oord, alleen maar te bereiken via een treinreisje en een 'koetsje' over landwegen, van de jonge vrouwen, verpleegsters en ontheemden. Geen wonder, dat ik gedachten koesterde , die niet zó moesten zijn. maar ja...ik was jong...ik had een goed voorkomen en mijn zeer tijdelijke positie oogde enigszins.
Het kan zijn, dat ik enige furore maakte bij al die schonen...het kan ook zijn van niet....dat ik het mij verbeeldde. In ieder geval; op zekere middag deed zich een penibele situatie voor. Het koestje reed weer voor en er waren twee passagiers, een frisse, jonge blom van een ziekenverzorgende en ik.
De koetsier deed plagerig de gordijntjes dicht en de rit van een kwartier naar het station ging beginnen achter het zich in sukkeldraf voortbewegende paard.
Ja; daar zaten wij, verlegen en zwijgend. En een wilde drift kwam in mij omhoog om dat lieve kind te omhelzen en te kijken, hoe 'de vlag er verder bij zou staan'.
Maar daarachter was er toch steeds de weerhouding: thuis een vrouw en twee kindertjes. Dat hield mij tegen. Of ik gebeden heb, daar in dat schommelende vertrekje, precies voor twee geschikt.... Ik weet dat niet meer, weet alleen, dat mijn geloofsleven toen niet zo flamboyant was.
Maar goed; er 'gebeurde niets'. Misschien zou zij mij kort hebben afgeweerd en bestonden de 'mogelijkheden' alleen in mijn hoofd. Dat weet ik ook niet meer. Maar de verleiding was heel reëel, direct, zo knie-aan-knie tegenover elkaar.
Toen wij uitstapten, was er geen woord tussen ons gewisseld; er was allen -bij mij althans- die ondraaglijke spanning geweest. Zij stapte in een andere trein en ik liep nog even heen-en-weer op míjn perron. En ik werd gekweld door 'spijtgevoelens': "Kerel....wat een káns...en jíj zat daar maar". Zo probeerde de duivel althans nog iets te bereiken na deze voor hém gemiste kans. Ik leed op een manier, zoals ik nog nooit geleden had.
Maar de gevoelens ebden weg en enige tijd later opende ik mijn huisdeur. En boven hoorde ik het al: het babytje kraaide, het peutertje juichte: "vatie....vatie...". En boven aan de trap stond 'zij'; jong en mooi en bloeiend en gelukkig, dat ik de zorg met haar ging delen: "Leuke dag gehad ?".
En op dat moment voelde ik, hoe oneindig veel zoeter de vreugd is na een overwonnen verleiding dan de 'pret' van het 'toegeven'.
Lezer....braaf stukje? Nee hoor....alle eer aan de Heer. Hij gebruikte de opvoeding, de onwankelbare huwelijkstrouw van mijn ouders, de code in mijn omgeving als wapenen, want in mijzelf vond hij in die tijd nog niet zo veel.
Hebt u dat ook wel eens ervaren, dat u zulke dingen overkwamen en dat u er door de steun van God dóorkwam. Ook weer een facet van het vormingswerk, dat onze liefdevolle God aan ons allen wil doen. En 'kwam u er toen níet door': God geeft 'herkansingen'.
Een jaar lag sedert de geboorte van onze eersteling al weer achter ons. Eigenlijk ruim een jaar. Een jaar met al een verhuizing erin. Want dat verblijf in dat huis met die kapotte ramen was toch op de duur niet houdbaar. En ik had een ferme, oudere broer. Eigenlijk had hij indertijd al de contacten gelegd voor dat tijdelijke baantje. Hij had ook ons eerste woonadres al voor ons gevonden. En ons tweede: dat huis met die platen voor de glasloze ramen. En nu wees hij ons weer ons derde huis; het begon al ergens op te lijken: in een groot, leegstaand herenhuis woonde beneden een uit Indië gerepatrieerde familie. En boven woonden twee jonge stellen, waarvan wij er éen waren. We hadden een grote, zonloze huiskamer op het Noorden en een verdieping hoger een grote slaapkamer op het zuiden. Maar in de strenge winter van 46-47 leden wij overdag in die koude huiskamer veel kou en snakten naar een glimpje zon. En....zoals dat ging in die tijd: vier maanden na Joops geboorte werd de kiel al weer gelegd voor een tweede kindje. En die geboorte vond plaats in die grote, kille huiskamer. We hadden wel het een en ander bij elkaar geharkt. In mijn nieuwe baan..... na boekhouder van een tehuis voor asociale evacué's was ik nu boekhouder van een typhus-noodziekenhuis voor onplaatsbare ex-evacué's. .....verdiende ik best wel aardig voor die tijd. Maar om een nieuw, ook nog eens snelgroeiend gezin zich te laten 'settelen' is heel wat nodig.
's Nachts kwam onze tweede, een dochtertje, die wij 'Elizabeth' noemden, later afgekort tot 'Ike'. Ik zal dat nooit vergeten. Terwijl in het troosteloze licht van een zwak lichtpeertje de vroedvrouw de -dit keer-vrij licht verlopende bevalling begeleidde, stond Joop in zijn ledikantje recht overeind en riep "aa...aaa...aa..", wijzende op het drukke gebeuren vlakbij.
De vroedvrouw zei, met iets van mededogen jegens het wat pierige, onderkomen ventje in haar stem: "O gunst...manneke...maak jij je eerste bevalling ook al weer mee..".
Want het was allemaal nog zó behelpen en met zo weinig 'glamour'.
En 's nachts...daar lagen wij...23 en 22....en nu al met twee kindertjes.
Maar.... al zagen wij dat niet zo scherp .....de Heer, - die steeds voor nieuwe, betere huizen zorgde, (al was ook dít nog niet veel) - die steeds weer voor nieuwe banen zorgde, ( al waren het allemaal rare na-oorlogse banen) ...hij zorgde ook voor onze innerlijkheid. Iemand had tegen Betty gezegd: "Ben jij wel een kind van God" En zij had verbaasd teruggezegd: "Ja hoor...ik ben Gereformeerd". En hij, die haar aansprak, had gevraagd: "Dát vraag ik niet. Ik wil weten of jij echt bij Jezus hoort". En die vraag begeleidde mijn lieve, nog zo prille echtgenote sindsdien en leidde haar van bezinning tot bezinning. En zo ging het ook mij met allerlei ervaringen, die ík weer had.
God zette , onder al dat gedraaf en gesjouw zijn zegenend werk aan onze 'inner person' voort.
Ook u hebt het soms barre begin van uw gezin meegemaakt. Ook u laat nu misschien uw gedachten gaan over de poverheid van tóen en de weinige diepgang van tóen. Ook u zult het mogelijk met mij eens zijn: God was er altijd bij om 'al het voor Hem mogelijke (en dat is veel)' te doen.
Het was 6 november 1945. Ik lag nog wakker en overdacht de turbulente maanden na ons huwelijk op 11 april 1945. We woonden nu, ondanks de verbijsterende woningnood, die het voor alle 'starters op de woningmarkt' moeilijk maakte, in een redelijke behuizing: een kamer voor aan de straat....een lange gang door...en een slaapkamer aan de achterkant.
Hoor....daar was het geluid weer: dèèèng....whòòòm. Er zaten nog geen glazen in de ruiten. Provisorisch waren de ruiten gedicht met ijzeren platen, met een kleine opening erin uitgesneden voor licht en lucht. En wanneer de cafébezoekers naar huis gingen midden in de nacht, bonkten zij eerst even op de ijzeren platen.... want onze slaapkamer grensde aan een achterstraatje met een kroeg. en die platen bogen dan naar binnen om even later hun oorspronkelijke staat te hernemen.
In het bedje aan het voeteneind van het bed sliep sinds enkele uren het pasgeboren kind, een jongetje. Naast mij lag Betty, rustig ademend na de zware stuitbevalling.
In deze verwarde maanden van opbouw had ik in ieder geval een vrouw en een huis en een baan en nu...sinds enkele uren...ook een kind.
Het huis was maar lálá...en de baan was tijdelijk, maar qua honorering niet eens zo gek; ik had de boekhouding van kampen voor asociale évacué's. Maar de vrouw was super...toen ik aarzelend van mijn boeken opkeek, die mijn nieuwe baan begeleidden en verwonderd zei: "Gek hè...als ik de linker - en de rechterbladzij allebei optel, komen ze op het zelfde bedrag uit...", had zij - ook zo'n boekhoudgenie- aarzelend gezegd: "Maar ik herinner mij zoiets, dat dit ook eigenlijk zo móet". En ze had al een aardig huishoudentje op poten.
Maar toen viel ik toch in slaap. En ik werd wakker, doordat allerlei mensen met hoge, schelle stemmen iets tegen elkaar riepen. En mijn vrouw bewoog en zei: "Het kind huilt. leg hem even aan".
Wel; dan is je jeugd toch wel góed voorbij. En....had ik altijd de raad van Prediker gevolgd?; (11 v 9): "Geniet dus beste vriend van je jonge jaren, haal je hart op aan de dagen van je jeugd. Volg de wegen die je hart wilt gaan, gun je ogen wat ze wensen", met toch deze kleine beperking: "En onthoud bij alles wat je doet dat God je aan zijn oordeel onderwerpt". Ach...de jeugd was niet altijd zo blij en ook niet zo goed in Gods oog geweest. Maar nu was ik getrouwd en naast mij dronk het kind gulzig van zijn eerste voeding en er was nog kans om verder aan het woord van 'Prediker' te voldoen: "Eet je brood met vreugde, drink met vrolijk hart je wijn. Draag altijd vrolijke kleren, kies een feestelijke geur. Geniet van het leven met de vrouw die je bemint. Geníet op alle dagen van je leven die God je heeft gegeven".(9 v 7 en 8).
Niet alles kon op dat moment: er was geen wijn, er waren geen feestelijke kleren en lekkere luchtjes. Maar mijn dappere vrouwtje was er. En we waren jong.
Ach...en nu zit ik al weer te wachten op het bezoek van die nu 60 jarige zoon met zijn vrouw. En een heel lang leven, waarin wij toch wel samen in 61 jaar huwelijk van elkaars bijzijn hebben genoten, ligt achter ons. En de wijn en de lichte kleren en de lekkere luchtjes ...ze zijn er nu ook. En God is onze gemeenschappelijk schat.
Lieve luisterenden: misschien hebben jullie een zoon of een kleinzoon, die heel kommervol zijn jeugd beleeft. Probeer hem op te wekken om 'vreugde te scheppen in het leven'. En richt u zichzelf ook maar op de goede raad van Prediker.
Dat rustige dorpje van ons was opeens vlak aan het front komen te liggen. De geallieerde opmars was met de winter gestopt juist vlák bij en daar woedden felle gevechten.
Andere dorpen, meer naar het noorden waren geëvacueerd. In het zuiden was het front. Elke dag vielen 'afzwaaiers' van de Canadese artillerie bij ons en veroorzaakten doden en gewonden. Dat dorp van ons was bij de evacuatie vergeten. Het had aan de ene kant het front, aan de andere kant een verlaten niemandsland.
Betty's vader, moeder en broer waren constant op de vlucht. Wij zaten daar met z'n tweeën maar in een raar ruïne-achtig huis , dat schudde onder de inslagen, soms vlakbij. Wij hielpen met gewondenverpleging en uitgraven van mensen uit ingestorte huizen.
En ja....in zo'n situatie zoek je het zo dicht bij elkaar, dat er gevolgen van kwamen: Betty bleek in verwachting.
We konden mijn vroegere woonplaats bereiken en werden liefdevol opgenomen door familie. Mijn vader en moeder waren er niet aanvankelijk. Hun huis was kapotgegaan bij een luchtaanval; een tóestand overal!
Toen moesten wij midden in die ellende bij de 'brede kerkenraad' komen. Want de kerkelijke wetten schreven voor, dat jongelui, die wilden trouwen, omdat het 'noodzakelijk' was, voor de gemeente moesten verschijnen om 'boete te doen'. Men had dit bij ons al afgedempt tot verschijnen voor de gemeentekérn. Goed, dat deden wij dan ook maar.
Ik zal nooit vergeten, hoe de koster ons inleidde bij de 'broeders'. Plechtig schreed hij voor ons uit met ernstig gelaat. En later, toen we iets hadden gezegd, leidde hij ons even ernstig weer uit.
Daarna de papieren voor het huwelijk. maar dat was zo'n probleem. Betty's papieren moesten komen uit door de Engelsen bezet en onbereikbaar geworden gebied. Betty's ouders konden haar niet bereiken en gaven schriftelijk toestemming. O...die rompslomp!
Maar op 11 april was dan de dag daar. De Russen stonden al voor Breslau, de Amerikanen voor Freudenstadt. En het bombardement van Dresden zou over een week plaats vinden.
Maar in mijn geboorteplaats stonden de mensen in een voorjaarszonnetje te kijken naar dat jonge stel, dat daar , met het gloren van de bevrijding op de achtergrond, een levenlang trouw ging beloven.
En dat zijn dan nu 61 jaar.
In de kerk wachtte een feestelijke groep mensen, blij met een feestje,temidden van de grauwheid en de honger en het verlangen naar het einde van 'deze rottijd'.
En de koster schreed met glanzend gelaat voor ons uit om ons feestelijk binnen te leiden.
Nog even -voor mij- een benauwd ogenblik: de dominee las de huwelijktekst voor; (oude vertaling uiteraard): (Prediker 4 v 9 en 12 b). Vollediger: "Twee zijn beter dan éen. Want: - indien zij vallen, dan richt de een de ander weer op - indien er twee nederliggen, zullen zij warm worden - kan iemand er éen overwinnen....twée zullen tegenover hem kunnen stand houden - en.....een drievoudig snoer wordt niet spoedig gebroken.
Even dacht ik geërgerd: "Da's nou flauw; nu begint dominee ook al over dat kind, dat we in november, na zeven maanden dan, verwachten. Dat hoeft toch niet van de daken geschreeuwd te worden. Hij met zijn 'drievoudig snoer' ". Want mijn schriftkennis was bedroevend.
Maar dominee bedoelde alleen te zeggen,.... wat jullie allemaal al begrepen hebben ....dat God, wanneer wij hem als' voornaamste in ons huwelijk' voortdurend raadpleegden, ons verbond onbreekbaar zou maken.
En nu, na 61 jaar, is die band hechter dan ooit door zijn genade. Hij was onze houvast...hij wil ook de uwe zijn.
En zo werd het septemnber 1944. in oktober zou ik 22 worden. maar in deze tijden gebeurde zoveel, dat in éen levensjaar vele beslissende dingen gebeurden.
Ik vertelde jullie al, hoe ik háar ontmoette, die met mij het leven ging delen.
Dat was in mei, vlak voor die glorieuze 6 de juni, die elke West-Europeaan in de herinnering gegrift staat; het begin van de bevrijding.
Maar Betty en ik zaten nog steeds in dat stille, landelijke gebied, waar 'niets gebeurde'. En we werkten aan onze relatie. Zíj kon nu ook 'geen kant meer op'. De grote stad was voor haar familie net zo onbereikbaar als voor mij. De scholen, waar haar onderwijzeressencarrière nog maar net begonnen was in augustus 1943, waren gesloten. Heel het land stond in het teken van de naderende geallieerde troepen.
Het was moeizaam werken aan onze relatie. Ik was een humeurig jongmens. Ook waren er al seintjes naar haar toegegaan, dat ik een 'bedonderaar' was vanwege alle affaires, die ik al achter de rug had. Zoals zoveel tussen verkering hebbende jongelui voorkomt, was het een tijd van 'aan...uit', een knipperlichtrelatie. En Betty zat vol twijfel of ik nu werkelijk de ware was.
Tot die septemberavond kwam, dat we Ab ontmoetten. Ab was éen van die ontelbare mensen, die wel in 'iets' geloofden, en misschien ook wel in 'iemand', ja zelfs wel in 'Iemand'. Maar wanneer de zaak scherper werd gesteld met de vraag: "En wat denk je over Jezus", dan gaf hij : niet thuis. Zo 'dicht op zijn huid' moest het allemaal niet komen.
En die avond stonden wij daar in die late zomer/beginnende herfst met hem te praten, Betty en ik.
En natuurlijk kwam het gesprek op 'het geloof'. En ik stootte al gauw door naar de vraag: "Maar wat denk je van Jezus".
En toen Ab 'eigenlijk níets van hem dacht', geen raad met hem wist, omdat Jezus buiten het veilig 'ietsisten' gedoe viel, hield ik een gloedvol betoog voor Onze Heer Jezus Christus.
En Betty stond erbij en ze luisterde en opeens wist ze het: "....en tóch horen we bij elkaar. Ik weet het nu zéker. Zoals deze jongen de Heer liefheeft".
Och; ik werd in dat gesprek 'boven mijzelf uitgetild'; ik zei dingen, die ik helemaal niet voorbedacht had en die ver boven mijn 'geestelijke standing ' van die tijd reikten. Afijn; in volgende verhalen zullen jullie wel eens gnuiven: "Haha....dat was dan die vrome knul van september 1944....nananananana..."
Maar goed; dat horen jullie in volgende weken wel.
Wat kan een Pinksterzondag toch mooi zijn. Altijd volop lente en zonneschijn. En op Pinksterzondag 1944 zat ik in de kerk in mijn onderduikdorp. En ik had het toezicht op twee kleine meisjes van een bevriende familie, die aan weerszijden van mij zaten. Iedereen moest wel denken : een jonge vader met dochtertjes. Want in die tijd droegen jongemannen dikwijls wat oud-achtige kleren. Het was volop oorlogstijd. Dan zijn er ook maar niet nieuwe modetrends en zo te volgen.
Ik zat daar dus en keek de kerk zo eens rond. En opeens werd ik heel opmerkzaam. Want....op de galerij, waar anders alleen de organist zat en waar het orgel stond.....daar zat ZIJ.
Ik was hevig op zoek naar verkering, had al wat vrijerijtjes met dorpse schonen achter de rug. Maar dít meisje!....een stadskind evenals ik was, dat kon je zó zien.
Ik keek haar aandachtig aan en lachte naar haar. Zij van haar kant, keek stug en een tikje boos terug. Later heeft ze uitgelegd, dat ze dacht: "Schande...in de kerk....paar van je kinderen bij je...je vrouw zit thuis met de andere...en dan maar flirten".
Na de dienst was ze beneden; als orgelliefhebster had ze toegekeken, ook zélf wat gespeeld. Maar ze keek hooghartig langs me heen: "O gunst....daar is die flirt weer".
Maar haar broer- ook een onderduiker- stelde ons even later op mijn verzoek aan elkaar voor. En toen was het misverstand gauw opgelost. Ze bleek hier in ons dorpje, omdat het haar en haar familie in de grote stad te gevaarlijk werd. Haar vader zat behoorlijk diep in het verzetswerk, Joden verbergen en zo en de Sicherheitsdienst kon elk ogenblik toeslaan, zo was hij gewaarschuwd. Te voorzien was, dat dit gezin voor de rest van de oorlog wel op het 'veilige' platteland zou blijven.
En zó is het begonnen.......en nu -62 jaar later- duurt het nog steeds voort.
Lezers en lezeressen; hebben jullie in de gaten, hoe de Heer mij door al die toestanden toeleidde naar haar, met wie ik een levenlang lief en leed zou gaan delen.
En....een Gereformeerd grotestadsmeisje, een kwieke, net begonnen onderwijzeresje. Wat had de Heer een parel voor mij uitgezocht. En dat wij elkaar nu in de kerk moesten ontmoeten!
Nu kan gezegd worden: "Niets bijzonders. Ze gingen in dat dorp onderduiken, die familie....je had ze toch wel in het oog gekregen".
Maar we bleken zoveel met elkaar gemeen te hebben. Uit het zelfde sociale milieu, dezelfde kerk, dezelfde of soortgelijke opleiding.
De Heer had goed voor ons beiden gezorgd om hier in die dorpskerk onze wegen samen te laten lopen en nu al 62 jaar parallel.
In mijn nieuwe onderduikadres was ik een stuk stabieler geworden. Ik zou nu een vaste, steeds vaster wordende relatie beter aankunnen. De timing van de heer God was weer perfect. Maar er bleef - en blijft- nog veel werk voor hem aan mij te doen. Maar evenals het volk Israel na de woestijnreis mocht zeggen: "Zie hoe de HEER u deze veertig jaar in de woestijn geleid heeft", zo mag ik nu, met toch wel de grootste leefduur hier op aard achter de rug, bij een voorlopige balans toch wel zeggen: "Ook mij heeft de Heer al vele jaren geleid".
En u?!....als u al even uit Gods trein gestapt zóu zijn....u kunt altijd weer instappen....nóg wel!
In de onderduikerij ging het even heel slecht met mij. Ik was op een vervelend adres, waar de sfeer in geen enkel opzicht goed was te noemen. Ik had de laatste tijd vóor ik gíng onderduiken veel te zware taken gehad in mijn werkkring bij de posterijen.Ik was eigenlijk een beetje overwerkt, aan een 'burn out' toe, zouden ze tegenwoordig zeggen. En dan opeens het platteland, temidden van nare mensen, die op geloofsgebied niets, maar dan ook niets positiefs te bieden hadden. Ik dreigde echt helemaal in de versukkeling te komen. En ik kreeg nog ruzie met die mensen ook. Ze wilden, dat ik opkraste...ik voelde mij even zo totaal ongewenst. Ik had ook niets omhanden, kon op geen enkele manier geld verdienen, voelde mij aan alle kanten aangestaard door de dorpelingen.
En toen opeens kwam er uitredding. Er werd tegen mij gezegd: "Je positie is op dit adres onhoudbaar. Hier is je nieuwe adres". Ik liep er heen, van dorp naar dorp, op m'n klompen, want zó was ik al deel geworden van die sfeer. En toen ik daar kwam, toen was het net, of ik van de hel in de hemel kwam. Deze nieuwe mensen bleken notabelen te zijn in hun dorp. En....toen we 's avonds aan tafel gingen, werd er uit de bijbel gelezen. En de heer des huizes ging voor in begin- en eindgebed. Zo had ik het zelfs thúis niet meegemaakt.
En deze geregelde gang van zaken in een goed Gereformeerd gezin was nu net, wat ik nodig had. Ik bloeide helemaal op, ging in de nieuwe omgeving weer geregeld naar de kerk en naar de jongelingsvereniging.
Nu ik er na zoveel jaren op terugkijk, kan ik alleen maar concludereen: God heeft mij door deze wending in mijn leven 'bij de les gehouden'. De inzettende desoriëntatie door: - te druk werk - het ene kosthuis na het andere - en dan opeens onderduiken en niets te doen hebben - geen enkele verantwoordelijkheid in een demoraliserende omgeving. Het zou misgelopen hebben met mij.
Maar God greep in en gaf mij gelegenheid om alles weer eens op een rijtje te krijgen. En deze mensen zijn een middel in Gods hand geweest om mij op het rechte pad, het pad van de geboden van de Heer, te houden.
Nu kunt u zeggen, lezende: "Maar wat kreeg die Ger dan toch een vóorkeursbehandeling. Zijn vriend Kees lag al in een massagraf in Duisburg. Waarom kwam die Kees zo slecht te pas en Ger dan niet". Ja hoor eens; Kees was een echt Christelijke jongen. Hij zocht Jezus al toen ik er nog niet over prakkizeerde. Ik blijf maar hopen, dat hij daar in Duisburg, onder die bom vandaan, rechtstreeks naar ' de goede kant van het dodenrijk' is gegaan. Maar ik stond er in die tijd geestelijk slechter voor dan hij. En ik ben dankbaar dat het zó met mij gelopen is en niet anders.
En u....denkt u nu nog eens door, hoe en wanneer de Heer úw leven heeft bijgestuurd om u nog een tijd van bezinning te geven. En toen u van die tijd geen nuttig gebruik maakte, heeft de Heer toen nogmaals ingegrepen en nog eens...en nog eens.
Neem u vandaag voor, u helemaal aan zijn sturende hand toe te vertrouwen en over te geven.
Het liep allemaal best wel lekker in de zomer van 1943. Ik had een volledige functie op een postkantoor. En ik had ook een goed kosthuis. En mijn 'Ausweis' voor vrijstelling van werk in Duitsland leek prima te werken.
En tóch: op een dag was er post voor me: "De 'locale kracht' G.Gerritse is aangewezen voor werk in Duisburg. Het gratis vervoerbewijs gaat hierbij. Vandaag over een week melden op het station".
Mijn vriend Kees had ook zo'n brief ontvangen en zat er een beetje mee. Maar ík helemaal niet: "Kees....al die Duitse jongens aan het frónt. Die meiden allemaal voor óns! En heb je gezien, wat we gaan verdíenen!: Honderd en vijftig gulden per maand. Dat is wat anders dan die voddige f.85 hier".
Ja; ik wind er maar geen doekjes om. Zo'n fijn heerschap was ik niet.
Maar toen ik thuiskwam, trok ik een verdrietig gezicht. "Ik moet naar Duitsland", want ik wist, hoe 'bij mij thuis' de wind waaide. "Komt niets van in", zei een lastige zus van mij: "Ik zie aan je gezicht, hoe het je tegenstaat. In onze regio begint het verzet zich te organiseren en ik weet een goede man om jou onder te laten duiken".
"Moet je doen", sprak ik opgeruimd, maar 'God hoorde me brommen'. Want ik dacht: "Als het die zus van me lukt, kan ik 'dag doen' tegen die f.150,--"
Laat ze nu toch op de allerlaatste avond iemand vinden. Ik knarsetandde innerlijk , maar ik kéek blij.
En zó bracht mijn vader mij de volgende dag naar de veerboot. "Aan de andere kant word je opgewacht. Maar ik wil daar niets van weten. Hoe meer ik weet, hoe gevaarlijker het is".
En zo begon mijn onderduikleven. En het ging toch slecht! Náar adres, náar werk. Geen geld. En altijd de idee: "Kees is wél gegaan. Hij wél....ik niet".
Maar toen ik daar vier weken was, kreeg ik een blad in handen van de Posterijen. En daarin stond zijn foto: "Om het leven gekomen tijdens een bombardement". En éven dacht ik: "Hij zou mijn slapie geweest zijn in de ons aangewezen barak. Ik zou ook zijn doodgebombardeerd". En even werd ik heel stil. Maar even later mopperde ik weer.
En zo is het gekomen, dat ik hier nu aan jullie zit te schrijven. En zo is het ook gekomen, dat ik door al die toestanden heen toch door God dichter en dichter naar hem werd toegeleid.
Lieve lezers.....dit is het onopgesmukte verhaal van een dwarse knul, die zijns ondanks toch steeds nader tot God werd getrokken. Kunt u zich uit uw leven ook niet zulke tijden herinneren, dat de Heer aan u trok en trók met koorden van liefde.
Hebt u dat nu ook, lieve lezenden, dat u herinneringen hebt aan een God, die liefdevol zijn arm om u heengeslagen houdt, in tijden, dat u eigenlijk door de verwarring van het leven bij hem wegloopt?
Er zijn mensen, die tegenover die verwárring van het leven hun eigen verstárring plaatsen. Die zouden kunnen roepen bij verhalen als deze: "Er komt niets van die jongen terecht. God is vast boos op hem".
Maar ik heb altijd gemerkt dat God een God van verrássingen is, die altijd zijn arm om je heen slaat, zolang er nog maar een sprankje hoop is, dat je op zijn weg zult gaan.
Het was oorlogstijd. Moeilijk voor een jonge man om zich in 1942 aan de Duitse arbeidskrachten- honger te onttrekken.
In augustus had ik , na wat vervelende baantjes een goede stek gevonden. Ik had een bescheiden aanvangsfunctie verworven, die zich liet betitelen als: locale kracht bij de P.T.T. op tijdelijk arbeidscontract op proef. In deze functie zaten voor die vijftig gulden per maand heel wat onzekerheden ingebouwd. Maar er was éen grote zekerheid: je was 'veilig' voor de Duitse Arbeitseinsatz.
Maar....ik wilde ook iets meér. In deze onzekere tijden wilde ik ergens houvast hebben. Want diep in mijn hart wist ik, dat er heel onaangename dingen konden gaan gebeuren. En wat was er voor een gereformeerde jonkman meer houvast biedend dan : belijdenis doen. Ik had er royaal de leeftijd voor. Met achttien stonden de meesten al met Pinksteren in de kerk om hun 'Ja' te spreken En wanneer ik met Pasen in mijn geboortestad zo wilde staan, dan was ik al 20. Dus: gauw beginnen.
Ik had mijn werkkring in een andere plaats, dus hoe moest dat.
Maar de ouderlingdsen in de Gereformeerde kerk aldaar schaften raad. Wanneer ik daar de belijdeniscatechisatie deed, dan kon ik met een consent hunnerzijds in de woonplaats van mijn ouders belijdenis doen.
Twee mannen kwamen poolshoogte nemen. Zij vroegen mij, wat mij bewoog, om belijdenis te willen doen.
Ik antwoordde: "Ik wil er zo graag bijhoren. En als ik het nu niet doe, dan kómt er misschien niet meer van"
Ze vonden het maar een mager getuigenis.
Doorvragend echter kwamen zij erachter, dat ik houvast zocht in deze onzekere tijden, en dat tot dat houvast ook behoorde: lid zijn van een kerk. En tenslotte zeiden zij: "Wij achten deze grond voldoende". En zo was de weg geëffend om in 1943 met Pinksteren vooraan in de kerk te staan, met mijn moeder, een traantje wegpinkend, zoals dat hoorde, toekijkend.
Jullie zullen zeggen: "Een schamel begin".
Maar er is een tijd in het leven, dat sommige jongemannen niet veel meer kunnen opbrengen dan dat.
Lieve lezenden, als u ook zo'n artist thuis hebt, die 'althans een begin wil maken'.....moedig hem of haar aan. 'Het volle pond ' kunnen ze echt nog niet geven.
Ik ben altijd nog blij, dat ik in dit opzicht 'de boel aan kant had'. Er zouden tijden komen, waarin het zo moeilijk ging worden, dat 'het er dan inderdaad niet meer van kwam'.
Maar....ik hoorde ergens bij....en mogelijk heeft God overwogen: "Het begin ís er". Want God is genadiger dan de mensen, (2 Samuel 24 v 14) Wees zuinig op uw jongelings- en jongedochterschat. Schrik ze niet af met al te hooggestemde verwachtingen.