Een (oud) Sint Niklaaslied
I Er gingen eens drie kinderen, Drie broerkens langs de baan, de nacht begon te vallen: Ze wisten niet waar gaan. Daar stond het huis des slachters: "Zeg slachterken 't wordt zo laat: ge moest ons binnen laten we zijn zo lang op straat." "Wel zeker lieve kleinen. Ik heb een beddeken zacht. Waarin gij goed zult slapen. En dromen deze nacht."
II 't Was middernacht en donker Daar kwam de slachter wreed, Die 'd arme slapende broerkens Als vee aan stukken sneed. Hij hield hun bloedige lijkjes, Gesloten in een vat, Zeer diep in zijnen kelder, Te week in pekelnat. Doch bij hun kille lijkjes, Daar hield een engel wacht, Die wakker hen moest kussen, Na lengen doodennacht.
III 't Was zeven jaar geleden, En langs dezelfde baan, Gezeten op zijnen ezel, Kwam Sint Niklaas gegaan. -"Zeg, slachter, mag ik binnen En slapen deze nacht? 'k Heb voor uw lieven kleinen Wat lekkers meegebracht." -"Wel zeker, groote heilige, ' Heb malsch een bed en zacht, Waarop gij goed zult slapen En dromen deze nacht." wordt vervolgd
uit: Tijdingen van het Sint-Nicolaasgenootschap
|