4.8.4.2. Jos van Dalen: tot meeleven leidende liefde.
12 december 1982: jullie zijn me al vaak tegengekomen. Op 5 november 1981 was ik al bij Jan en Joke, toen alles van het geloof nog zo onwennig was voor hen. Wat wáren ze nog kwetsbaar. Maar wat hádden Diana en ik die mensen toen al lief. Ze snakten naar een bedaarde aanpak, naar hélend gebed. Die hebben wij ze kunnen geven als eerste hulp. En nú?: het zijn zulke â?dappere kevertjesâ. Je kent dat versje toch wel? ⦠hanse panse kevertje⦠van de regen, die hem wegspoelde en de zon, die hem droogde. En dán: maar weer klimmen. Ze hebben het taai gehad, toen hij werkloos was van april tot oktober. Ik was in die moeilijke maanden eens bij haar op bezoek: - zij was toen in verwachting - Jan was in de omscholing - Het groeiende kind werd steeds bezwaarlijker - Het duurde nog zo lang voor â?op 12 juli- het zwangerschapsverlof begon. Maar: flink hoor! Kletsnat door de regen van de tegenspoed. En er was nog iets, dat ik niet eens wist: - de afdelingschef â?Hendriks- had haar dâr baantje als zaalcheffin al weer afgepakt en ze was uit de ondernemingsraad ook. Motief: dat kan allemaal niet in jouw omstandigheden met binnenkort al dat verzuim. Maar zó vastbesloten. Ze zei: âIk laat de heg van God om de tuin van mijn leven niet verdorren. Ik laat het vuur van het blijde geloof niet blussen in mijn hart.â? Er zat iets kroms in die beeldspraak. Want hoe kán regen iets laten verdorren, hoogstens verrotten, maar í laâ¦: âJan en ik kúnnen verder komen en we zúllen verder komen. Wij behoren bij Jezus en God zál zijn volk beschermen. Door het geloof zullen wij gerechtvaardigd wroden tegenover de mensen.â? ⦠en toen, toch wel wat terneergeslagen: âZelfs mijn moeder heeft mij in de steek gelaten. Ze belt nooit meerâ¦â? Diana, die er uiteraard bij was, zei: âMensen; ik voel me zó gedrongen om samen te knielen.â? Dat deden we; we hebben Jezus gesmeekt: - om zijn hulp bij de reiniging van alles, wat ons nog tekort deed schieten als zijn medewerkers - om meer zorg en liefde vóór en meer vergevingsgezindheid jégens anderen - om meer hemels leven en minder aardse doodsheid in onze daden - om vervanging van ook de laatste verdrietige lompen door kleren van vreugd (Ps. 30:12).
Het is toch zulk fijn werk om mét Jezus en vóór Jezus te werken. Anderen te mogen â?en ook te kúnnen- bemoedigen, wat góed smaakt dat! Niet alleen Jan en Jo, maar ook de buren van naast. Ab en Nel van Baan. Daar zouden wij allang eerder geweest zijn, maar ze zeiden het toen af. Maar nú!: prima gesprek. En dan familie De Waal, de onderburen. Ouder dan wij, heel andere problemen, obsessies over een brief, die maar niet kwam en ietsjes verschijnselen van dementie bij die vrouw. Ook daar konden we helpen. En Lien Smid, zoân Indisch meisje. Kwam laatst bij óns op bezoek met Erik Pieterse, zo in de geest van: âKijk ik nou eens aan de haak hebben geslagen!â? Toen hebben we â?in liefde- streng moeten zijn. Erik wóu helemaal niet. Zij was voor dat niet-willen verblind. O, wat pijnlijk om daarop te moeten wijze. Ik moet in dit verband even denken aan een bijbelverhaal over een situatie, die overigens maar één raakvlak had met deze Lien-Erik toestand.
Het moet hartverscheurend voor Jozef zijn geweest (Gen. 43:30) om zijn broers letterlijk-geestelijk â?denk er om: dat is geen innerlijke tegenstrijdigheid- te opereren. Hij stond daar met die harde beschuldigingen (42:9) en met die harde vragen, maar de waarheid brák door (:21). Dat was liefde, verpakt in schijnbare bikkelhardheid.
Zo was het ook met óns optreden nú. We hebben Lien de blinddoek moeten afdoen en Erik van zijn laffe niets-durven-zeggen los moeten maken. Het inzicht, hoe de zaken er werkelijk bijstonden, werkte genezend. Toen zij weggingen, was de sfeer tussen hen eerlijker.
Ach, ik stap nu van het bespreken van al die mensen af en ga nog even over de liefde door. Weet je, wat mij laatst zo greep: een nooit eerder gezien verband. Ooit eens had God grote plannen met een volk. Hij wou ze leren om álles voor elkaar over te hebben. Hij wilde ze instrueren om directe persoonlijke materií«le welvaart achter te stellen bij lange-termijn-algemeen immaterieel welbevinden (Deut. 15:1,2,4). Maar daarbij wees God op het gevaar, dat vanuit de instelling van sommige mensen kon dreigen. Dít gevaar, dat bepaalde lieden juist de saneringswerkzaamheden, die tot een betere situatie moesten leiden, in de kern zouden verzieken (:9). Later, veel later, kwam er een ander, een grootser volk, waarmee God nog veel geweldiger plannen had. Prijsgeven van geld en goed (Hand. 4:34) binnen redelijke grenzen (:5:4) leidde tot een grote, geestelijke eenheid (4:32). En toen wáren er mensen, die júist van dat gezond makende kernwerk een smerige troep maakten (5:1,2). Die mensen werden gedood (:5,10). Weer schijnbare bikkelhardheid, maar het wás liefde. Die penetratie móest worden afgegrendeld. Liefde eiste, dat de schapen beschermd werden tegen de verleugenende wolven, die in het centrum van de kudde waren binnengedrongen. Maar sorry hoor voor dit clandestiene preekje⦠hier is Diana.
11 december 1982: "Wees bescheiden", zeggen ze wel eens. 'Ga niet naast je schoenen lopen". Nou zeg: als er één groep van de bevolking is, die de laatste jaren geleerd heeft, bescheiden te zijn, dan zijn wij, welzijnswerkers, het wel. Wat hebben wij de wind tegen''. Ik kan mij de tijd nog heugen als gisteren dat ik zo echt een beetje hoogmoedig kon neerzien op al die harde, kille geldverdieners. Ik was uitgeleid uit hun platvloersheid. Ik was op een hoger, zachter, milder meer begrijpend niveau gekomen. En zíj, van hun kant, keken een beetje tegen mij op. Maar nú: zíj zijn hoogmoedig, maken grapjes, dat wij, van onze groep, onze hulp opdringen. Ze maken mopjes over onze zweverigheid, halfzachtheid, 'invoelingsgefemel' quasi méé-gedenk. En ik?... ik zou tegenwoordig wel eens zó willen zijn als zij. Weet je, ik heb laatst eens met Joke Willems gepraat o nee, dat kan ook al niet meer; die heeft ook al voor de verrechtsing'' gekozen, is getrouwd en heet nu Joke Donker, vergeet het vooral niet. Ze zei: Frans; jij zwelgde zo in die mannenpraatgroepen, jij had het altijd zo over ":iedereen in zijn waarde laten', over 'diep inspelen'op veranderende relatiesamenhangen, over de ruimheid van het boven de vakjes-indeling verheven zijn, over je sjieke getwijfel. Daarmee heb je een tijd de show gestolen; nu niet meer. Dat werk van jou was zo áárds, zo uit-de-mens-opkomend, zo doods. Het wordt weggeblazen, wanneer de wind tegen is. Jij wááit als het ware uit je armzalige jasje. Dat is, wat je op het ogenblik meemaakt. Wat zou je veel beter uit zijn met een stevige bonker. Daarop zouden de onverwachte rukwinden van tegenspoeden uit telkens weer andere hoeken geen vat hebben. Jullie mensen van de zachte sector'' wíllen wel goed, maar innerlijk schieten ook júllie te kort. Een voorbeeld: je weet toch wel, hoe je even opvloog, toen Jan je vertelde, dat hij Christen geworden was. Alleen met God kun je tot een werkelijk goede aanpak komen. Mijn hart doet pijn, wanneer ik jullie -toch wel aardige jongens- bezig zie om 'ondiep'ief te zijn voor streetcornerboys, vandalen, ongrijpbaren, junks, kindhoertjes en schandjochies. En waaróm doet mijn hart pijn? Omdat al dat kostelijke verstand, die goede wil, dat warme gevoel, véél doelmatiger zouden kunnen worden ingezet. Diepwerkers zouden jullie kunnen zijn. Och, jij voelt je manco zélf wel. Iedereen liefhebben kan alleen, als je met God en Jezus meedenkt. Het is alleen maar mogelijk, als je niet alleen maar min-of-meer in hun richting loopt, maar je beweegt ín hun sfeer. Wanneer je liefde hebt voor de Geest, Die van Hen uitgaat, dan pas gaat de deur naar het onmogelijke open. Jullie, medemenselijke meedenkers, jullie brengen zo graag offers. Ik wilde wel, dat je blij zou kunnen zijn met het offer, dat Jezus gebracht heeft. Wat zou dan namelijk het resultaat zijn? Dan zou je die offers van jullie duizendmaal meer zinvol kunnen brengen."
Nou, dat was Jo dan! Maar wie is nu Frans Montfort. Ik ben een homo. Ik weet, dat Ger er stierlijk het land aan heeft om dit door te geven. Hij heeft er véél aan gedaan, dat dit aspect maar niet 'in the picture' kwam: laf motief: "Frans, hier krijg ik áltijd rottigheid mee. Zó'n geláden onderwerp. Je zegt het nóóit goed. Maar hij kon niet 'nee' blijven zeggen. Laten we eerlijk zijn: hij ''krijgt de bui op zijn pet' ík niet... nee, ook en beetje laf. Ik heb al jaren een vaste vriend. Al jaren anaal geslachtsverkeer. Ik heb wel eens een Christen bij me gehad, die zei: "Dat is toch tegennatuurlijk en onhygiënisch; daar is de eikel toch niet voor om uitgerekend op zijn meest kwetsbare ogenblikken- gebracht te worden op een plek, vergeven van bacteriën, afgestoten weefsels en bloedspoortjes. Dat is toch pure miskenning van de plaats waar hij op zulke momenten wél hoort"; vroeger werd zulk handelen met de dood gestraft (Lev. 18:22).
Ach, vroeger pffft en tegennatuurlijk, kom nou; bij de dieren zie je het ook en onhygiënisch... zou wat. Als je ziet, hoe wij ons wassen en schoonmakenâ en hoe behoedzaam wij met elkaar omgaan: er kán geen sprake zijn van geelzucht of kringspierbeschadiging. Dat heb ik die dorre theoreticus dan ook duidelijk verteld. Nou; toen kwam hij aandraven -je raadt het al- met dé tekst (Rom. 1:24-27). Maar dat vond ik helemaal flauwekul. Ik heb dat later eens nagelezen: ik heb de idee, dat Paulus daar tegen mensen spreekt, die uit verveling, weelderigheid, op-de-spits-gedreven intellectualisme en barre eigenwijsheid onechte homo's en lesbiennes worden. Mensen, die eigenlijk God wel kénnen (Rom. 1:21), maar 'nee'tegen Hem zeggen (:22,23). Uit pure dwarsigheid worden zulke lui van hetero eerst bi en dan homo. Ja, ik kén ze wel: die modebewuste trendvolgers: - voor hén is het een doem - zíj gaan er aan kapot - zíj branden van niet te verwezenlijken begeerten. Mijn vriend en ik zijn van natúre zo, zíj niet, zíj hebben zich zo gemáákt. Daarom zijn zij ongelukkig en een slechte reclame. Daarom vinden zij het tenslotte niet eens meer bij mensen, maar gaan zelfs met dieren om! (Ex. 22:19). Dát vind ík nu tegennatuurlijk. Ik heb dat gesprek en mijn nadere gedachten daarover óók aan Joke voorgelegd. En wat zei ze tóen weer: "Maar ook jij en je vriend, hoe begrijpelijk, hoe schijnbaar redelijk ook, zijn ergens verleugend. Geestelijke vrucht voortbrengen, samen met God, is het doel van ieder mens. Een huwelijk -ook al blijft het ongewild kinderloos- symboliseert dat. Homoseksualiteit stelt zinnebeeldig voor: onvruchtbaar leven, geen geestelijke vrucht dragen samen met God. Dat kán de bedoeling niet zijn, zelfs niet in het meest onschuldige geval, zoals tussen Coen en jou. Ik kán niet geloven,dat jullie nu eenmaal zo zíjn. Er móet iets zijn scheefgegroeid. En door de zo ontstane kier, komt de duivel naar binnen met zijn gelíeg, dat je ánders bent. Maar dat zijn jullie níet. Ook voor jullie geldt, dat de volwassenheid van een man samengaat met het vinden van een vrouw (Gen. 2:24). Het kan een roeping zijn om als man ongetrouwd te zijn (Matt. 19:12). Maar júllie situatie: ik kán niet inzien, dat die een roeping is"
Het is zo"'n kwaaie, die Jo. Ze liet ons zó in onze waarde. En toch wees ze zo bikkelhard op wat volgens haar- een feil was. Het laat me niet los. Léven Coen en ik met een leugen? Wat zou er, bijvoorbeeld in mijn leven, kunnen zijn scheefgegroeid? Overigens: áls er iets zou zijn scheefgegroeid door mijn opvoeding of zo, dan is dat toch gewoon een lot. Of zou van mij geëíst worden, daden te stellen? Mag ik mij niet achter andermans handelen verschuilen? Maar ik wíl niet trouwen, ik wíl geen vrouw, ik ben er bang voor.
Ach wat; wég met die herinnering. Ik bén zo... ik bén zo... ik bén zo
En: de liefde is God, dat zegt de bijbel toch ook?! De liefde laat zich niet vastpinnen in het mannetje-vrouwtje-vakje. Zij is universeel.
4.8.3.4. Gijs Kuipers: zoiets gebeurt toch alleen maar in een boek.
Vroeger heb ik wel eens gemakkelijk over het geloof gedacht. Zo van: - fluitend, met je handen in je zakken, achter Jezus aan, de poort van de hemel binnen wandelen. Later echter heb ik wel gezien, dat er nog niets anders komt kijken. Ik ontdekte â?en ontdek nóg- dat je heus niet met zakken vol doods ménsenwerk deel aan het leven kunt krijgen. Alleen als je voller wordt met het levende werk van God, krijg je beloning. Ik heb óók een beloning gekregen voor mijn lusteloze opstelling, maar dat salaris was wél de dood in de pot (Rom. 6:23). Tot goed begrip het volgende: Ik ben altijd een brave burgerjongen geweest uit een middenstandsmilieu. Mijn vader en moeder bogen zich elke avond over de winkelomzet. Dat was onze reddingslijn, daarvan hing ons bestaan af. Allemaal wáár natuurlijk, maar als je daarmee je hele jeugdige leven geconfronteerd bent, denk je toch, wanneer je zesentwintig bent..... ..... ja, zolang hield ik het vol, raar hè: ...en nou eens wat anders, laat nu eens zien, wat je waard bent. Onderscheid je nu eens van dag gewone volk om je heen; dóe eens iets. En toen ben ik gaan samenwonen met Joke. Mijn vader zei: "Gijs, wat is dát nu! Je hebt toch belijdenis gedaan!" En ik: "Niet zo fanatiek worden pa. Ik wil nu eindelijk wel eens léven. Die kerk van u bracht mij alleen maar doodsheid. Stom natuurlijk; ik deed mij zélf de dood aan. Maar het is veel keren zo, dat wij ánderen de schuld geven en daarachter soms dan éigenlijk nog God (Gen. 3:12, 13). Anderen kunnen over hun wilde jaren machtig leuke verhalen doen; dat is er voor mij niet bij. Ik heb ontslag genomen uit de zaak. Ik kon die brave omgeving niet meer verdrágen. Het oude, dat mij verveelde, zei ik vaarwel. Het nieuwe echter, waarvan ik hoopte, dat het mij blijvend zou boeien, stelde bitter teleur. Zeker: ik heb met Joke zoete dagen van blijdschap gehad. Ze was voor mij de eerste. Omgekeerd kon je dat overigens niet zeggen, dat was al een eerste harde ervaring. Verder deed de kring, waar zij mij binnenbracht, mij geen goed. Op een zeker ogenblik begon ik terug te verlangen naar het oude, beschermde. Ik stelde haar voor, te trouwen. Ik zou weer zaakopvolger worden en boven de winkel gaan wonen. Zij grúwde van die idee. Toen was er zo'n lefgozer uit dat wereldje van haar :ene Jan Donker- eigenlijk een zieke en verziekende knul. Een driftig, opvliegend heerschap, altijd in de weer met occultisme. Een drinkebroer; rookte zich te pletter. Ook zo iemand van tentenkampen bij kerncentrales, krakersrellen, ach, weet ik veel, wat allemaal meer; in ieder geval: een griezel. Die pakte haar van de ene op de andere dag van mij weg. Ik zei nog: Joh; wat een rotstreek.Maar toen werd hij kwaad. Hij zei: "Dat ik ze uit jouw dufheid weghaal, is een edele, door God geïnspireerde daad". Want dat had die engerd ook nog: een soort christelijk vernisje. En hij ging verder: Haar binnenste is zó stralend"; het zou een zonde zijn om het door jouw kruideniersmentaliteit te laten verdoffen". Wel, die goedgebekte gek nam haar mee. Nadien zag ik ze allebei nog wel eens. Nou, over 'stralen'gesproken; waardoor ze geínspireerd werden, was in ieder geval niet veel soeps. Allebei -ook die brallebas- verdoften en raakten uitgeblust. Ik had echter werk genoeg aan mijzelf. Ik stond weer in de zaak. Pa zei: "Wat ben jíj je wilde haren kwijt. Toch wel goed geweest, die periode". Maar ík dacht: "Man, je moest eens weten, wát ik ben kwijtgeraakt: mijn zelfvertrouwen." Ik was zo onzeker geworden. Iemand fluisterde mij in, dat ik een zak was, dat ik mij voortaan élke vrouw zou laten afpakken. In die tijd begon Nancy in de zaak te komen. Er sprong een vonk over, maar ik durfde niet verder denken. Toen zag ik Jóke weer. Nú straalde ze, nú stond ze in vlam. Zij vertelde, dat zij en die idioot Jezus hadden gevonden. Zij zou voor mij bidden, dat ik ook zo gelukkig zou worden als zij nu waren. Zij hadden nieuwe kleren aan, gemaakt van 'zekerheid' Ook ik kon mijn oude kleren van zelfverachting kwijtraken. Ik denk, dat ze gelijk met dat bidden begonnen is. s Avonds had ik namelijk opeens zó'n zin om met God te praten. "Vader. hier is de verloren zoon. God zei: "Verloren zoon, verloren zoon; nou ja, in zekere zin héb je gelijk, maar je bent: de thuisgebleven verloren zoon (Luk. 15:25). Er zijn er, die sommige van mijn schatten verbrassen (:13). Daarna willen zij bedíende bij mij worden (:19), terwijl er nog zo oneindig veel óver is (:26,27). Anderen, jíj bijvoorbeeld, zitten bangelijk midden in de rijkdom en nemen er niets van. Ze worden kwaad, wanneer die rijkdom er niet -zonder eigen actie- bij ze ingepropt wordt (:28,29). In beide gevallen: dwaze zoons en een miskende Vader. Wees wijzer. Alles van Mij is toch van jou (:31). Denk nu eens aan Nancy. Zit toch niet tegen deze gouden kans áán te hikken".
Toen, de volgende dag, gingen wij in het park wandelen. Het was er koud en leeg, maar mijn hart hamerde van barstensvolheid en warmte. Ik zei: "Nancy wil je met me trouwen?! Ze vroeg bedenktijd. In de winkel dankte ik God. De doodsheid week, leven kwam er aan.
Een bediende zei: "Meneer, die Nancy van Roon maakt wat werk van u. Ik dacht u toch even te moeten zeggen: ' kent u ene Jan Donker!?' " '...oei...' "Ze heeft een kind van hem". Die verdere middag heb ik buiten gedwaald en geroepen: "God, was dit dan een proeve van uw schatten?! een -uitgerekend door Jan Donker- afgelikte boterham; moet ik de zoon van die blaaskaak opvoeden?!` God gaf mij rust, liet mij zien, dat ingaan op ´ware roddeltjes´ dood werk was. Ik kreeg ook door, dat het levend werk was, om zijn aanwijzingen te volgen, zelfs tegen mijn wil, tegen mijn gevoel en mijn verstand in. ´s Avonds, toen zij biechtte, had ik alles verwerkt. Ik was nog wat strak, zijn alimentatie voor Dicky wilde ik in ieder geval niet. Nancy echter en dat joch met zijn prachtige blond-gouden krullen- kon ik aanvaarden. En op de bruiloft van Jan en Joke bleek Jan, die intense dwaas, wijs geworden. Hij stond tegenover mij een in chique, grijze smoking: de showbink! Maar dat arrogante was wég. "Wil je mij vergeven?" zei hij. Ik herkende een broer-in-Christus en zei -toch nog wat dunnetjes- zoiets van: ' O.k.' En het was of een frisse wind stof wegblies en of er feestelijk op een gouden bazuin werd geblazen.
Attentie:
Vanaf volgende week wordt 'Jan en Joke ' 'getemporiseerd'.
Het mag niet te veel voorraken op de onderliggende bijbelstudie. Het wordt een maal per twee weken 'ververst'. Ger
4.8.3.3. Nancy Kuipers-van Roon: een valse start; toch weer in de race.
9 december 1982: er is heel wat gebeurd, voordat Nancy van Roon werd wat ze nu is door haar huwelijk met Gijs Kuipers. Ik was toen eens bij een meeting. Nee, geen godsdienstige, het was iets anarchistischj, iets nihilistisch. Nou ook weer niet aan politiek denken hoor. Goed; hoe dan ook: iemand stond daar te betogen, dat van ons verwacht werd, dat we vrij van allerlei banden leefden, vrij ook van de band van het onderdrukkende, reactionaire, christelijke geloof. Wat had de god van het christendom aan mogelijkheden te bieden? Niets:â¦hij was een fictie, een rechts, militaristisch, kapitalistisch, imperialistisch verzinsel..
Vrijheidâ¦die zouden wij bereiken (2 Petr. 2:19), zei hij, als wij die banden verbráken, die touwen ván ons wierpen (Ps. 2:3). Nu was ik in mijn situatie van dat moment gevoelig voor allerlei indrukken. Dit gréép me zó. En; ik kon die nieuwe vrijheid pakken, want ik had een baan in de stad en was los van mijn ouders. In de nabesprekingen van dat congres â?de â?afterglowâ- bij het bestuderen van de discussiestukken, ontmoette ik Jan. We praatten veel over wat we gehoord hadden. Hij zei: âDie vrijheid⦠dat was zo iets moois, dat los zijn van de normen van een voorbije tijd. Maar als in die nieuwe, stralende, tintelende vrijheid liefde tussen vrouw en man kon worden mee verpakt, dan was het echte geluk vlakbij, voor het grijpen.â? En daarbij keek hij mij zo haast dwíngend aan met die felle ogen, dat de zaak eigenlijk al bekeken was. Heel gauw trok hij bij mij in. Ach, wat wíst ik, het was een boeiende vent. Vroeger thuis ging ik wel mee naar de kerk, de gemeente noemden zij dat. Dan keek ik die â?gemeenteâ rond, maar ik zag eigenlijk niet veel leuke jongens. Maar deze: zo uitbundig lévend hí¨! Rookte veel, dronk veel, dat wel, maar altijd ergens actief voor: dan eens demonstreren, dan weer de baghwan nalopen of T.M. doen; altijd haantje de voorste in disputen. Wel: ik was twintig, toen ik in verwachting raakte. Hij was kwaad, werd driftig, sloeg me, raakte in paniek, verweet me, dat ik de pil niet goed had gebruikt, begon met andere vrouwen uit te gaan. Toen ik eenentwintig was, had ik al heel wat meegemaakt. Ik had een kind, Dicky, maar Jan nam de benen. Ik had nog wel eens contact met hem, maar dan bleef het bij ruzie maken over de alimentatie voor Dick. âIk beknotte zijn vrijheid, bond hem met het touw van de burgerlijkheid⦠enz. ⦠enz.â? Vroeger had iemand eens tegen mij gezegd: âAls je geen positieve ervaring met God wilt⦠wat zul je dán weerloos staan tegenover de negatieve ervaringen met mensen, ervaringen, die gegarandeerd komen⦠en wat zul je veel van die negatieve ervaringen zélf oproepenâ¦â? Nu, dat kwam wél uit⦠- bijstandsuitkering - op het fietsje Dick uit de kleuterschool halen - niets van bescheiden luxe van zelfs maar een brommer - nare jaren. Toen opeens: een stoot geld op de giro. Jan, die zijn alimentatie verhoogde! ⦠met terugwerkende kracht zelfs. Geí¯nformeerd: hij was Christen geworden. Zijn babbel had hij nog, had die alleen wat anders gericht. Een wederzijdse kennis vertelde, dat hij nu zó oreerde: âNú heb ik de vrijheid, nú zijn de touwen weg. Vroeger was het beste, wat ik deed, nog dóód. Nú vlamt zelfs het gewoonste, wat ik doe, van licht en leven. Vroeger wankelde ik op de rand van de afgrond, nu ben ik ver van elke donkere diepte. Nooit meer zal ik de grens van de zekerheid nu nog overschrijven in de richting van de onzekerheid van tóen. Nooit meer ruil ik het soepele uniform van Jezus (Matth. 11:30) voor het schrijnende harnas van satan (Klaagl. 1:14).â? Wat me gebeurde, toen ik dát hoorde⦠ik schaam me nog. Ik wilde hem terug, ik wilde hem aftroggelen van dat malle, dikke mens, die Joke Willems. Niet, dat ik hem zo lief vond opeens, maar ik wilde vastigheid. Maar door de telefoon was hij zó anders dan ik hem ooit had gekend, zo weerloos, zo verdrietig, toen ik dat voorstelde⦠ik zette dat gedram niet door. Toen heb ik met God gesproken. Elke andere vluchtweg had Hij dan ook wel afgesneden. Het geloof van vroeger kwam tijdens dat overleg terug. Ik smaakte en proefde opnieuw Gods sfeer. Mmmmm, wat was die goed (Ps. 34:9). Ik zei: âHeer, hier ís de verloren dochter. Ik heb alle schatten, die U gaf, verknoeid (Luc. 15:13). Hebt U nog niet een kleinigheid voor mij, zodat ik althans rustig kan leven (Luk. 15:17).â? En het was of God tegen mij zei: âVerloren dochter⦠verloren dochter⦠wie heeft het ooit eens over de teleurgestelde Vader. Dan kóm je terug en waarom vraag je? Nou, waar vraag je om⦠om de restjes (Luk. 15:19). En dat, terwijl het beste voor je klaar ligt (:22). Je mócht van mijn schatten genieten (:12). Het ging fout (:14), toen je dat buiten mij óm deed (:13). Maar mijn schatten liggen nóg klaar. Als je nu eindelijk eens leerde, niet buiten Mij óm te werken. Wel: laten we hopen, dat je dát nog eens door krijgt. Laten wij althans beginnen om feest te vieren (:23).â?
En God deed mijn ogen open, toen ik bij boekhandel Kuipers naar de enveloppen zocht. Ik vroeg aan de chef, waar de schrijfwaren stonden⦠en toen we elkaar aankekenâ¦.
4.8.3.2 Marian van der Stok: lassoâs van alle kant
8 december 1982: Hij kan zo praten h', die Paul van me. Dat kan zijn broer Jan ook. Mijn studie maakt wel, dat ik niet zo dom ben om overal in te lopen. Maar wanneer hij en die zus van hem â?Margo- aan het babbelen gaan over â?de nieuwe aanpakâ, over â?de wegâ(Hand. 24:14), zoals zij dat noemen, nou, dan moet je behoorlijk stevig staan. Laatst zijn we bij Jan en Joke op bezoek geweest. Ik viel hem aan met allerlei slimmigheidjes. Soms klopte mij daarbij wel eens het hart in de keel. Ik weet uit verhalen wel, hoe opvliegend hij altijd is geweest. Ik was eigenlijk bang voor een van zijn driftbuien. Maar hij zat daar maar van zijn perensap te nippen. Moet je toch je voorstellen: Jan en zoân tam drankje. Zijn vingers nog wat geel, maar geen sigaret er in. Hij zei, fijn ontspannen: âIk ga me echt niet kwaad maken om jouw wat harde â?interviewvragenâ. Ik ga me ook niet meer kwaad maken om â?van allesâ. Ik word ook niet meer zenuwachtig, wanneer ik voor grote beslissingen sta. Ik ga ook niet meer bang zitten zijn voor dingen, die misschien wel eens ooit zouden kunnen gebeuren. Dat hoort allemaal niet bij volwaardig menszijn. Ik heb iets ontdekt, waardoor het mogelijk is, volwaardig mens te wórden. Op zondag 18 oktober 1981 heb ik mij bekeerd. Die datum vergeet ik nóóit. Direct kreeg ik van God goede dingen om uit te delen. Terwijl ik met dat uitdelen bezig was, kwam er een idee bij me op: geef een extra dimensie aan die gaven. Ze hebben nog teveel dóódsheid in zich: het is nog teveel doods werk. God moet de énige opdrachtgever zijn. Dán pas wordt het lévend werk. Dán pas wordt je oude kloffie vervangen door een maatkostuum. Toen die gedachte vaste vorm kreeg, begon mijn wedergeboorte. Maar dáárvan weet ik geen datum te noemen.â?
Kijk, het zit allemaal wel goed in elkaar, wat die jongen zegt, maar ik kan het niet zo direct inpassen in míjn begrippenwereld. Soms lijkt het taal van een andere planeet. Soms ook is het, of er een stem doorheen klinkt, die iets roept, dat ik herken en waarnaar ik verlang (Joh. 10:3). Toen we naar huis reden, zei ik tegen Paul: âDe dag van het inzicht kwam voor Jan en Joke, misschien komt die ook voor ons⦠deze lui dóen althans iets. Ik zou eindelijk ook wel eens iets willen dóen.â? Hij zei wat mierig: âZeg, begin jij nu ook al! Weet je, wat daarachter zit!: een soort telepathische manipulatie door pa en ma. Dat ga ik je nú uitleggen: Mijn ouders proberen mij te bekeren, door voor mij te bidden. Toen we daar waren, heb ik er nog een lolletje over gemaakt. Ik zei tegen pa, dat hij toch wat áfzwoegde voor God met al dat ingespannen, geconcentreerde positieve denken aan zijn kinderen. Hij lachte maar eens, zei, dat hij door Jan en Joke geleerd had, niet meer zo te zwóegen. Hij aanbad God en zou Hem blíjven aanbidden. Hij durfde zichzelf onbelangrijk te achten en ging steeds meer van God verwachten. En wat zijn kinderen betrof: God hád gegeven en God zou ook vérder alles aan zijn beminden geven, zo ontspannen als in de slaap (Ps. 127:2). Dat was dan, wat hij zéi. Maar nu doorzie ik de tactiek. Zo ontspannen als in de slaap ⦠pfff⦠ze richten hun gebedsoffensief op jóu. Ze proberen míj via jóu te pakken. Maar: dat is nog gen gewonnen spel.â? Ja, je ziet: er wordt wat aan een mens getrokken van alle kant. Och, dit van de Donkers is maar een van de invloeden; overschat deze speciale invloed nu niet. Het komt zo maar eens te praat. Deze indrukken verwaaien o zo vlot. Dat idee van mij om te willen trouwen, is ook al weer over. Dat dacht ik toen op die bruiloft van Jan en joke. Zoiets besmet je dan even: van een bruiloft kómt een bruiloft. Ik heb voor de kerst een paar moeilijke tentamens, daar ben ik veel meer mee bezig. En dan: lekker naar Gran Canaria.
Overigens: wanneer je écht Christen wordt, verander je wél. Margo was toch ooit eens een kil, verraderlijk wezen. Vals, onbetrouwbaar, gemeen, hatelijk. Mooie meid, maar geen man zou het met haar uithouden. Wat had die griet â?figuurlijk gezien- klauwen. Wat een tong: als een més! Kort en goed: een rotmeissie. En nú ⦠prima: warm, gelijkmatig, trouw, betrouwbaar, zonder streken, hartelijk. Toch vind ik dat hele â?nieuwe denkenâ van haar en Jan: gedoe. Hij deugde niet⦠zij deugde niet. Dat â?gedoeâ is goed voor heel slecht volk. Laten wij het daar op houden. Dit soort mensen is toch ook wat star en zelfgenoegzaam. Geen sprake van, dat ik mij door hen zou laten inpakken. Paul hoeft niet bang te zijn. Voor hij via mij omgeturnd wordt, moet er nog heel wat gebeuren.
De Donkers dachten ook al, dat er trouwplannen waren tussen Paul en mij. Ben je wijzer, ik ben drieí«ntwintig, mijn kast staat vol leuke boeken, geen prulletjes, maar boeken met méningen, non conformistische opinies: een huwelijk: zo conformistisch!
Wat zijn er trouwens véél boeken, véél meningen. Er komt geen eind aan (Pred. 12:12). Ik lees ze en ik word gewoonweg een beetje verdrietig in dat oerwoud (Pred. 1:18). En mijn studie?!: die vúlt wel, maar die vóedt niet. Ik heb een gewoon, wel leuk leven, maar ik blijf er onrustig bij. Jan zei: âéén weg, één naam⦠geen andere manier om hoogwaardig leven te bereiken (hand. 4:12). Jouw studie ⦠als je die eens van hoofdzaak tot bijzaak maakte?!â? Op dat ogenblik was het net, of ik alle mogelijk raad van hem nodig had en hij niets van mij, of zijn denkwereld superieur was aan die van mij (Deut. 15:6). Kom Marian, opgepast. Anders túrnen ze je om!
7 december 1982: Lui, ik ga me toch eens meer profileren. Ik ben de jongere broer van Jan, een van de vier kinderen Donker. Pa en ma hebben indertijd heel regelmatig geproduceerd. Jan is nu 31, Margo 28, ik 25 en Ina 22. Jullie weten: pa en ma zijn gelovig. Jan en Margo ook. Margo was van de kinderen het eerste schaap, dat over de brug was. Ik kan zo rebels worden van dat hele, schaapachtige gedoe. Ik ben toch geschrókken, toen Jan ook al mee begon te doen. Ina is nu ook die kant uit. Ze komt nog wel eens langs, na wat toen gebeurde met Koos. Vertelt, dat ze bekeerd is, dat ze al aan de tweede stap, de wedergeboorte, bezig is. Het was allemaal duister in haar hart, maar nu heeft ze de lamp laten aanflitsen⦠dat soort praat hí¨! Maar ja, jullie kent het sfeertje wel, leest ook geregeld die verhalen van Jan. Die jongen werd â?denk ik- zenuwachtig van al het gevraag van dat soort mensen, of hij met Joke getrouwd was. Dáárom â?en om dat kind- zal hij â?naar ik aanneem- tenslotte maar getrouwd zijn.
Hij schreef mij laatst nog een brief om van alles uit te leggen. Overigens ging die brief niet over dat huwelijk. Ik had nu juist eens graag zijn wérkelijke beweegredenen daartoe leren kennen. Klaarblijkelijk had hij goed onthouden, wat ik bij de bruiloft zei: âWaar staat het eten en het drinken en mondje dicht over het geloof hí¨.â? Hij zal gedacht hebben: âAls ik het niet mag zeggen, zal ik het maar schrijven. Ik móet het kwijt (Hand. 4:20).â? Hij schreef ondermeer in de brief: âPaul, het zijn toch gewoonweg wónderen, zoals het allemaal gegaan is. Ik héb soms de idee, dat jij die wonderen niet durft door te denken. Durf dat nu eens wél, durf ze te overdenken. In mijn leven was veel verbrand. Nu echter zijn al die tot in de kern verkoolde balken vervangen door nieuwe.â? Och, hij bedoelt het wel goed; er zit ook wel iets verrassends in zulke uitspraken als: âOok nú, júist nu, let ik erg op mijn wandel. Ik ben goed begonnen met lévend werk, dat God me heeft opgedragen. Maar levend werk kan verwateren tot doods geotter, als God uit het middelpunt wegraakt. Dat kán, als je iets gaat doen, zonder God eerst te raadplegen. Dan helpt het niet, wanneer je later om zijn zegen vraagt. Ik héb nu nieuwe kleren. Ik wil erg oppassen, dat er geen spetters vuil op vallen.â?
Margo is nóg weer verder om in hun jargon te blijven. - Ina zegt, dat zij de wedergeboorte wíl. - Jan zegt, dat hij die wedergeboorte hééft. - Margo zegt, dat zij bezig is, de doop in de Heilige Geest te â?grijpenâ. Dat nieuws had ze, toen we laatst, bij paâs verjaardag, allemaal in â?het diepe zuidenâ waren (op Joke na, het kind was nog te klein). Margo zei daarover, dat je pas met de doop in de Heilige Geest er van binnen blíjvend goed uit kon gaan zien. Dat werd toen weer een heel gespreksonderwerp. Wel, zo heb je weer een beetje sfeertekening. In die situatieschets dan vooral niet vergeten pa en ma, die met blije ogen naar ons tweeí«n zaten te kijken. âNou Paul en Marian nog.â? (Zij was namelijk mee uitgenodigd). O ja zeg; we blijven een nacht over, moest Marian wel afzonderlijk slapen. Pa zei: âWat jullie in Dordt doen, moeten jullie weten. Maar in míjn huis geldt, dat God geen God is van wanorde (1 Cor. 14:33). Nu ja, het is hem vergeven. Zeg, maar nu weten jullie alleen, dat ik een jongen ben, die veel te stellen heeft met zijn â?een beetje rare familieâ. Maar laat ik ook iets van mijzelf vertellen. Ik werk hier bij een fabriek, die allerlei zwakstroomapparatuur maakt en alles, wat er omheen hangt. Nieuwe vindingen met telefoon en glasvezelkabel om maar eens iets te noemen. Ik ben hier ook op de HTS geweest. Dan blijf je na je diploma soms hangen. Ik ben ing. En geen ir. Marian kan zich daar soms wat voor generen. Ze heeft het wat hoog in de bol. Afijn, dadelijk hoor je wel wat van háár.
Overigens: trouwen hí¨, zoals Jan en Joke nu; en een kind krijgen; ik weet wel, dat het een niet nodig is voor het ander; toch wel jofel, vind ik. Maar weet je, Marian studeert, ze heeft een beurs. Als we trouwen, wordt die beurs veel minder, denkt ze. Ik snáp dat niet; mijn salaris wordt dan toch niet hoger. Zo bar is dat loon overigens niet in deze zenuwentijd. Zij zegt in ieder geval: âWe kunnen niet trouwen, voor het gédl. En: wat moeten we met een kínd?! Hoe word ik dan ooit sociologe?!â? Ik heb het er soms wat moeilijk mee. Een baan⦠een auto⦠dat is althans o.k. Toch zijn er veel mannen, die, wanneer zij mijn leeftijd hebben, ook kinderen willen. Niet, dat ik die krengen nou zo leuk vind, maar persoonlijk heb ik e idee, dat ze erbij horen. Ze werken statusverhogend. Ik ben trendgevoelig: kinderen zijn weer meer â?inâ. Bij ons op de zaak is er een, die heeft er vier! Die zijn echter wel opgehouden, want daarna krijgt het toch iets ⦠te ⦠dan wordt het â?overdoneâ. Nou saluut, hier is Marian.
4.8.2.4 Michiel Willems: postillon dâamour: 6 december: ik ben die jongen, die toen mijn zus trouwde, twaalf jaar was. Weet je nog: ⦠nee, oom Ger wíl geen verwijzingen meer, waar het stond⦠lastig hoor⦠op die trouwdag heb ik toen nog zo fijn met Joke gepraat (trouwens, ik heb altijd lekker met haar kunnen kletsen, ook toen ze al van huis was). Je weet: ik had toen iets rottigs meegemaakt. Ik was er van binnen vies van geworden. Na dat gesprek was ik weer helemaal schoon. Ik ben nu dértien: alle dingen zijn nu zo ánders. Bijvoorbeeld: ik maakte toen voor mijzelf allemaal wetjes: ik zou zó doen en zó. Ik zou in de klas moeten getuigen van Jezus en anders was het niet écht. Maar over die gedachten van eerder sprak ik met de jeugdleider. Die zei: âKinderen maken soms meer regeltjes dan hun ouders. Laatst kwam ik ergens een meisje tegen van twaalf. Niet uit onze gemeente en van onze club hoor. Haar ouders waren altijd heel streng geweest van niet reizen op zondag en zo. Toen die mensen wedergeboren werden, maakten ze zich helemaal niet druk meer daarover. Ze vonden dat gedoe van vroeger, achteraf bezien, maar doods. Ze waren door en door blij met het levende werk van nu. Maar dat kínd had nóg last van de herinnering aan vroeger. Ze zei tegen mij, dat ze zo bang was, dat God haar ouders zou straffen. Laatst waren die ouders namelijk op zóndag met haar naar zoân pretpark geweest.â? Ik begon te lachen en vroeg, wat hij had gezegd. Hij had dan geantwoord: âLuister; het leven van Gods blijde kinderen is niet zonder feest. Het is voor hen juist een féést (Spr. 15:15). Zij kunnen God loven met de prachtigste feestkleren aan (Ps. 29:2). Ga maar gerust mee met je ouders naar élk pretpark op élke dag. Zij stellen elke dag gelijk, merk ik wel. Nou, dat mág (Rom. 14:5,6). Alle dagen mogen enkel vreugd zijn (Ps. 4:8).â? Ik vroeg nog, wat ík met dat hele verhaal nu van doen had. Hij zei: âKijk, die kinderangstjes en dat beetje benauwde leven ben je als tiener voorbij. Nu dien je wél weer wat op te passen voor óvermoed en gebluf.â?
Dat laatste deel van wat hij zei, liet ik maar zo, maar over dat eerste, daar ging ik toch over nadenken. Ik belde Joke op en vroeg haar, hoe dat nú kon. Jezus zei toch, dat grote mensen net zo moesten worden als kinderen (Matth. 18:3). Maar dit meisje was toch dommer dan haar vader en moeder. Heel leuk legde ze uit, dat het natuurlijk wel zo wás, als Jezus zei, maar dat je als kind toch ook van die dwánggedachten kon hebben. Dat had ik toch óók wel gehad van â?op elke derde tegel te moeten springenâ bijvoorbeeld. Nou, zoiets had dat meisje ook. Jezus had toen alleen bedoeld, dat volwassen mensen dikwijls zo gróót van zichzelf dachten. Hij zag liever, dat ze ook wel eens verlegen, â?heel kleinâ waren als kinderen (Matth. 18:3). Als ik me maar geregeld door Jezus liet controleren, kwam alles best goed. Ik kon die controle van Hem krijgen door in mijn bidden te vragen of Hij me â?in orde wilde makenâ. Zo zou ik van een vrolijke jongen een sterke man worden, een man, die van zichzelf toch altijd bescheiden bleef denken. En toen opééns begon zíj te vragen: â⦠wat er toch met paps en mams was. Wáren ze dan niet blij, dat ze een kleinkind kregen. Ze geloofden toch zo écht, zeiden ze altijd. Maar ze waren niet hártelijk in deze maanden. Ze wérkten wel voor God, maar het was zo dóóds, als ze hun eigen dochter nooit eens opbelden.â? Wat moest ik dáár nou mee aan. Ik wist het niet. Ik zei dus: âNou zeg, dat is veel te moeilijk voor mij.â? En zij weer: âEn je bent dértien. Je roept zelf, dat je nou een tiener bent en een puber. Ik dacht, dat je al wat kon hébbenâ¦â?. We praatten nog wat door, maar even later was het gesprek toch klaar. Ik heb er later iets van aan mem verteld. Ze zei: âJa, wat dit betreft, ben ik met mijn gedachten wel een beetje in een moddersloot geraakt, merk ik nu. Ik wil op de wal staan. Ik wil me schoon laten maken door God. Je bent een lieverd, dat je mij de waarschuwing doorgaf, dat er gevaar kan zijn: ik ga haar bellen.â? Het was mij allang goed, al begreep ik niet alles. Later hoorde ik haar tegen heit zeggen: âZo fijn met Joke gepraat!â? en heit: âât Werd ook wél tijd, het kind kan er nu gauw zijn. En mem weer: âGods kracht reinigde mij van dat laatste restje wantrouwen, vooral ten opzichte van Jan. Wat Michiel zo argeloos overbracht, was eigenlijk een noodkreet: â?Jan en ik hebben jullie lief; beántwoordt die liefde nu tochâ. Dat heb ik nu gedaan. Dat ga ik ook verder doen.â? Ik kan goed dingen onthouden, daarom vertel ik maar, wat ik gehoord heb. Dat wil nog niet zeggen, dat ik het allemaal snáp. Ik denk, dat mem bedoelde, dat ze tot dan toe toch nog een beetje de pest had aan Jan. Nou, je weet weer wat. Ik ga mijn t.v. spel maar weer eens doen. Ze hebben gisteren toch úitgehaald: een bedieningstafel en zestig programmaâs. Om één lach ik mij geregeld dóód; een soort duiveltje, dat meestal wegschúilt en soms wegvlúcht Het gebeurt eigenlijk maar heel weinig, dat je hem te pakken krijgt. Ik heb dat programma zonet, samen met mijn vriendje, gespeeld. Papa keek mee, hij zei: âJullie scoren nog te weinig. Je moet áltijd scoren. í?ltijd moet je die engerd weg bezemen. Dan pas kun je de vlag uitsteken.â? Wij zeiden natuurlijk: âDoet u het dan beter!â? Maar hij wou niet.
4.8.2.3. Ans Willems: eerste kans mis; tweede kans raak!
Vanmorgen even een obstakeltje op weg naar een blijde zondag. Ik luisterde door de radio naar mooie muziek en genoot ervan. Piet zat zomaar zoân beetje het uit te zitten. Daarna een schriftoverdenking over Jozua. Piet verrukt: âHoe komt ie eraan. Moet je hóren!â? Jozua zegt tegen God (natuurlijk niet zó cru): â?Kan ik U voor mijn karretje spannen of staat U al voor een ander (Joz. 5:13)â en God, zo wijs corrigerend: â?Ik pas niet binnen menselijke kaders en in plannen van mensen. Komen jullie maar binnen míjn kaders. Doe maar mee in míjn plannen (Joz. 5:14).â Goed hí¨, en op dat niveau gaat het dan verder. En dan dat meesterlijke slot; eenmaal zullen mensen een Kind vinden, in doeken gewonden (Luk. 2: 12). Voor degenen, die binnen Gods kaders hebben willen komen, begint God dan zijn plannen uit de doeken te doen (Luk. 2:14).â? En verzaligd ging hij zitten herkauwen. Even die irritatie; wat hébben we toch verschillende interessen. Die handige woordjes, die slimme bedenksels, zéggen mij zo weinig. Het zal allemaal wel wáár zijn, maar het is zo theoretisch. Leer je nu ook met dat kiene gedenk: - om werkelijk betrouwbaar voor God te zijn. - Om werkelijk je arm troostend om anderen heen te leggen. - Om tegen die anderen echt rústig makend te zeggen, dat het donker wegtrekt en dat Gods daglicht er aan komt. Maar opeens kiepte dat obstakel om. Piet en ik zijn heel verschillend. Allebei echter zijn we â?om zo te zeggen- â?met Gods parfum besprenkeldâ. We hebben door zijn genade allebei â?een geur ten levenâ (2 Cor. 2:15). Sámen horen we bij Jezus. Sámen hebben we volgehouden in beproeving en hebben we nu tijden van verademing. En toen die brug, wég van mijn humeurigheid, eenmaal geslagen was, wilde ik ook dít wel aanvaarden: die uitgeslapen spreker van daarnet is ook een kind van het licht en van de dag (1 Thess. 5:5).
In de sam probeerde ik zo goed mogelijk mijn hoofd bij de preek te houden. Dat is na mijn operatie en na die narcose toen, moeilijk gebleven. Maar ik ving toch wel dít op: Zacharia â?getrouwe aan God- oud, kinderloos (Luk. 1:7), kansarm, kreeg een unieke kans. Alleen al hierom, dat hij het avondoffer mocht brengen (:9), min of meer een lot uit de loterij. En nóg een kans er bovenop: zijn vrouw Elizabeth â?God was haar eed- en hij zouden ouders worden (:13) van een zoon met een heel bijzondere toekomstige taak (:15-17). Maar om die grote kans echt innerlijk te pakken, was zijn denkwereld voorlopig te stram (:18). Een lichte straf, eigenlijk meer een retraite (:20) in voorbereiding van een herkansing⦠en die herkansing; daar kwam hij dóór! Toen hij had opgeschreven dat God genadig is (: 63), kon hij weer spreken (: 64). Uit zijn loflied bleek, dat hij in die negen maanden stille tijd een heel goed doorzicht had gekregen (67-79). Ik kon met die worden heel wat doen, kon ze bijna letterlijk op mijzelf toepassen. Hoe was het met Zacharias gesteld? Hij had nood, er kwam een eerste kans, hij verprutste die eerste kans; er kwam een periode van bezinning, aan het eind een herkansing, die hij níet verknoeide, want hij hád me toch een lofzang , die overging in een profetieâ¦
Ook ík had mijn nood: samen met Piet droeg ik het leed, door medegelovigen niet aanvaard, doodgezwegen te worden. Geen schik met de kinderen in hun opgroeien: neem nu de oudste: Joke. Hokte met een kerel, altijd betrokken bij kraakrellen en zo. í?ls ze al eens opbelde, dééd ze opgewekt, maar je róók de problemen. Ook ík kreeg mijn eerste kans: zij en Jan bekeerden zich. Er kwam daardoor uitzicht op een betere situatie voor ons allemaal. Het hokken bijvoorbeeld werd al direct omgezet in een huwelijk. Ook ík verprutste die eerste kans: na de eerste blijdschap kwam toch weer de gepuzzleerdheid. Zouden ze dan toch maar alleen getrouwd zijn omdat Joke nu eenmaal gravida was? Zou zelfs de bekéring daar iets mee te maken hebben. Zou die dus maar â?zogenaamdâ zijn. Ik had onbekommerd gelukkig kúnnen zijn als oma-in-spé. Maar die onbekommerdheid werd goeddeels bedorven door wantrouwen. De gereserveerdheid leidde tot een tijdelijke verkoeling in de betrekkingen met mijn dochter. Ook voor míj maanden van bezinning: ik ben in die tijd tot inkeer gekomen, heb geleerd dankbaar te zijn. Michiel â?die schat- hielp mij begin augustus definitief over het dode punt heen. Daarna, die 21ste augustus, de geboorte van Marcel. Hem een dag later in je armen houden, om beurten met Wilma. Voor allebei de eerste kleinzoon. Fred en Piet met rode neusjes en vochtige ogen op de achtergrond. Joke, met nog wat koortsblosjes, na de zware bevalling, had vanuit haar bed, al weer heel wat te zeggen: âIk ben zo blij, niet alleen om de baby, maar om alles. Vroeger probeerde ik toch echt goed te doen, ik was beslist wel úit op het welzijn van de mensen. Maar het was dood werk, het lukte niet; nu wel: ik heb lévend werk ontdekt.â? Ook voor míj een niet verknoeide herkansing: toen ik haar zo bezig hoorde en de instemmende blik van Jan zag, smolt het allerlaatste restje wantrouwen weg. Mijn dochter en schoonzoon hadden de opdracht begrepen om allereerst God lief te hebben (Deut. 6:5) en andere mensen net zo lief te hebben als zichzelf (Lev. 19:18). Ze hadden ook het vermogen om die opdracht door te geven aan anderen. Ze hadden volmacht, ik zag het opeens, om aan anderen liefdevol te vragen of alles innerlijk met hen in orde was. Dat was mogelijk, omdat zij â?Jan en Joke- bezig waren om zelf â?van binnenâ in orde te komen. En haast met iets van eerbied zag ik, hoe goed zij allebei geestelijk â? in de kleren zatenâ. Ook voor míj een lofprijzing van God, die mede een profetie was: ik had tot dan toe weinig gezegd, maar nu opeens durfde ik. Ik dankte God hardop voor wedergeboren, getrouwde kinderen met een gezin, dat groot en gelukkig zou gaan worden. Half schertsend zei ik: âZij, die onvruchtbaar was, baart er zevenâ?. (1 Sam. 2:15). De meesten lachten, beschouwden de opmerking als een grap. Jan echter zei: âMams⦠toe nou, ze is al 29 en nu pas begonnen. En de situatie is iets anders dan bij Hanna.â? Maar ik wíst: ik had geprofeteerd. En dan kan Piet honderdmaal zeggen, dat zoiets alleen in een samenkomst van gelovigen mag (1 Cor. 14:24), maar toe maar hoor: uitzonderingen bevestigen de regel.
4 december 1982: vandaag met Ans het dorp in; inkopen gedaan. Drukke straten. In zoân winkel gekeken naar televisiespelletjes voor Michiel. Zoân set gekocht met een stel cassettes. Driehonderdenvijftig gulden. Je zult zeggen: âJij bent gék. God is bezig met een reddingsplan voor de hele wereld. Jezus wil iedereen toerusten met positieve krachten voor dat grote doel. Het is: alle hens aan dek. En waar is Piet?!: Piet koopt duur speulgoed voor ât keind.â? Nou zeg; zo kan die wel weer even. Het is ook nog voor zân verjaardag ⦠en het is ook eigenlijk voor ons allemaal. Overigens: wat gaat het wie-dan-ook aan, wat ik koop. Van de hoop, die in me leeft, dáárvan moet ik rekenschap kunnen afleggen (1 Petr. 3:15), maar de restâ¦
Ik heb een tijd toe staan kijken. Jochies waren bézig met zoân spel. Op het t.v.-scherm zag je een soort popje dat zich in een doolhof probeerde te verschuilen voor achterna-zitters. En telkens, wanneer dat weer lukte â?en dat was vrij dikwijls- groeiden er hoorntjes op zijn kop. Hij stak dan ook zijn tong uit. Ik dacht in het verdergaan: âDaar zit een preek in! Wij mensen jagen zo dikwijls achter schijngevaren aan, verzinnen schijnoplossingen, doen schijnwerk, dood werk, vechten tegen windmolens. Iedereen moest toch eigenlijk met die spiegelgevechten ophouden. Iedereen behoort toch de werkelijke strijd te leveren tegen de demonen, die zich schuil houden in de labyrinten van onze ziel. Hoe dikwijls trekken zij een lange neus tegen ons, wanneer het wéér is gelukt. Alleen als iemand zijn vertrouwen stelt op God, kan hij de duivel werkelijk afdoende uit elke schuilhoek verjagen.â? Even later kwam er gelegenheid voor een praktijkoefening. Ans roerde een vervelend geschil aan met medegelovigen. Och, oud zeer, ver uit het verleden, maar het steekt nog. Ik antwoordde wat geprikkeld. Opeens zag ik dat popje op het t.v.-scherm. De horentjes kwamen al te voorschijn. Ik denk, dat Ans ook een waarschuwing kreeg. We zwegen: een bedreiging voor het weekend was weg.
Nu even een ander chapiter: Deze week belde Joke ook nog. Enige meid, zo flink ook hí¨, zes weken na de bevalling al weer op kantoor aan de slag. Geen postnatale depressie, zó gezond, zo vitaal: dat is wel eens anders geweest. O ja; ons eerste kleinkind. Nou ja, de Donkers hebben het al over Marcel gehad. Dadelijk komt mijn vrouw er nog over te praten. Ik laat dat nu maar. Joke dus aan de telefoon: weet je, wat zo fijn is?: je kunt haar nog eens wat vertellen, haar zelfs om raad vragen. Je hebt wel eens van die situaties. Je weet, ik zit in pinksterkringen. Heel die discussie betreffende kernwapens en zo, spéélt daar vrijwel niet. Van de week echter kwam dat toch ook bij óns ter sprake in een gemeentevergadering. Ik zat er mee; legde het niet doorgeprate idee aan haar voor. En warempel een begrip zo wijd als de zee heeft die dochter van mij (1 Kon. 4:29). Ze hád een antwoord. Ze zei: âHeit, er zijn er maar genoeg, die er een dwanggedachte van maken om altijd over die rotdingen te moeten spreken. Maar het kan ook een dwanggedachte worden om er nóóit over te willen spreken. Heel gezond, dat het toch eens ter tafel komt Volken falen tegenover elkaar en dan denken ze, dat het enig antwoord is: kernkop aanschaf. Het wederzijds falen vereenvoudigen ze en passant tot falen alleen van de ander. Al dat onderlinge falen is echter niet de kernkwestie. Alle ellende komt híeruit voort: wij hebben allemaal gefaald ten opzichte van God (Rom. 3:23). Daarop is het enige antwoord: vergeving door het offer van Jezusâ bloed (Hebr. 9:22). Vanuit die vergeving wordt ons falen tegenover God ongedaan gemaakt (Jes. 38:17). Vanuit de betere verhouding met God maken wij een begin met niet meer zó falen tegenover mensen. Als veel mensen overal zo handelen, brengen wij de heilbrengende kernenergie in toepassing. En van díe springladingen lijdt alleen het rijk van satan maar schade. Nou, en dat mág toch.â? En ik: âMooi gezegd, maar wanneer ik hiermee zo hier en daar aankom, zullen ze dan niet zeggen, dat het allemaal maar woordjes zijn, voos en loos gepraat.â? Zij weer: âNee paps; het zíjn geen woordjes; het is de ervaring, die wij hebben opgedaan met levend werk. Uit het resultaat daarvan blijkt het goede recht van de woorden, die ik zo-even zei (Luc. 7:35)⦠We hebben het toch zélf gezien, hoe door bekering en vergeving oorlog met de onderburen â?over vuilniszakken nota bene- ophield. Wat in het klein begint, zal doorwerken tot in het grootste toe. Ach kom; oorlog⦠kernbommen⦠ik had oorlog van bínnen. De duivel had zijn raketten vanaf zijn mobiele bases ín mij afgevuurd op mijn héle wezen. In het verborgene was het bij mij een troep. Jullie vonden het misschien nog wel gáán. Naar Gods normen was het echter een bélt. Mijn beste werk tóen: dood als een pier. Mijn â?uniformâ toen: ontoonbaar. Maar God bracht zijn kernenergie bij mij naar binnen⦠- de kernbewapening van de mensen knalt de boel kapot - de kernladingen van de duivel vernietigen je innerlijk - de kernkracht van God reinigt je bewustzijn (Hebr. 9:14). Mijn werk nú: springlevend. Mijn uniform nú: het toppunt van doelmatigheid. Dus: als de mensen zeggen: âDe kernwapens weg; om te beginnen uit Nederland.â?, dan zou men ook zoiets kunnen zeggen als: âSatans kernkoppen: nee; Gods kernkracht: ja!â? En, wanneer men dan vraagt: âEn de kernwapens van de mensen dan?!â? dan kunnen wij zeggen: âAch dat nietes/welles-gedoe is maar gerommel in de marge.â?
Die Jo hí¨; er zitten aardige dingen in. Maar hoe vertaal je dat nu naar de praktijk toe. Ik hoor de commentaren al: âDus jouw dochter denkt, dat de raketten níet worden geplaatst of wél worden verwijderd, als zij maar aardig is tegen de buren.â? Dat kan natuurlijk niet. Kan ik dat warrig vriendelijke gebabbel van haar misschien een beetje stroomlijnen. Laat ik het eens zó proberen: - de hevige wereldspanningen zijn een gevolg van het elkaar misverstaan van groepen mensen. - Het onderling misverstand tussen groepen mensen is de optelsom van wrijvingen in de mens/mens verhouding. - De frictie tussen individuen wordt veroorzaakt door de onvrede in het innerlijk van ieder afzonderlijk persoon. - Die onvrede vindt zijn oorzaak in de kapotte verhouding met God. - Jezus helpt ons om weer een vaste ankerplaats te krijgen aan Gods goede rede (Hebr. 6:19). - Daardoor komt er vrede in de mens, die zich naar God toekeert. - Die vrede werkt allereerst helend door in de mens/mens verhouding. - Die heling gaat verder tot in de groep/groep verhouding. - Met het geweld van wapendreiging houd je de kleppen gesloten, maar de spanning in de â?wereldketelâ loopt wél op. - Het in bedwang houden van â?de anderâ met steeds meer uitgekiend oorlogstuig en ook het weer dáártegen ageren is dweilen met de kraan open (Jokeâs haast kwetsend zeggen: gerommel in de marge). - Met de zachtheid van Gods Geest haal je de druk van de ketel uiteindelijk zelfs van de gróte ketel. - Zó doe je de kraan dicht (Mark. 7:21). Mm⦠nog niet om te gillen; toch een proefballonnetje oplaten op de volgende gemeentevergadering.
O ja, wat zal ik antwoorden, als ze zeggen: âDus jij wilt ze zo maar laten aanmodderen met die dingen. Wíj willen ons ertegen verzetten.â? Zou dít iets zijn: âDat moet je dan maar doen, als je het andere dan maar niet nalaat (Luc. 11:42).â? Och, laat ik niet teveel van tevoren overleggen. Gods Geest zal wel raad geven, wanneer het zover ís (Mark. 13:11).
3 december 1982: je weet nog wel, wie ik ben, de jongere zus van Jan. Ik was degene, die je direct aan het begin van het verhaal al tegenkwam. Vroeger kon je dat allemaal zo precies nagaan. Toen zette Ger bij alle vervolgverhalen het codenummer, waar de eerdere dingen gebeurd waren. Maar dat doet hij niet meer. Hij frommelt ons aller belevenissen in de afsluiting van een soort bijbelstudie. Allerlei verwijzingen vindt hij misstaan in het romagedeelte, zegt hij. Goed, dat is dan zijn â?pakkie anâ. Nou ja, zoek het dan zelf maar op. (O wacht eens; Ger heeft er wat op gevonden, kijk maar naar 4.8.9.4, zegt hij).
Voor het geval dat je dat niet vindt: ik ben ongetrouwd, voel er ook niet de roeping toe. Ik heb een prima baan als directiesecretaresse bij een im- en exporthandel. Vroeger was ik nominaal christelijk. Jezus had toen niets aan me. Ik was echt een onbetrouwbaar werktuig. Later was ik helemaal geen werktuig meer voor Hem. Ik dronk me ongangs aan allerlei giftige drankjes van weet ik wat voor stromingen allemaal. En een gedeeld innerlijk is geen plaats, waar Hij wonen, van vanwaar uit Hij werken kan (Jac. 1:8). Dat ging zo door, totdat ik, vol met een cocktail van rare ideeí«n, vol, maar niet positief verzadigd, in een christelijke samenkomst kwam, waar de spreker zei: âDrink nu toch eens de pure melk (1 Petr. 2:2) van Jezusâ boodschap. Daar zit alleen maar in, wat goed is, maar van dat goede dan ook álles. Proef maar (Ps. 34:9). Sommige mensen klagen altijd maar verdrietig. Wanneer ze deze bron van voeding vinden voor hun innerlijk is het gedaan met het geklaag en met uitzichtloos verdriet.â? Dat woord gréép me. Ik bleef daar komen, want ik wilde mijn dorst nu wel eens wérkelijk lessen. Weet je, wat vooral zoân indruk op me maakte?! Het gezag, dat er van die leidende broeders en zusters uitging. Gezag, zoals jullie en ik het allemaal kennen, is innerlijk dikwijls zwak, zit vol barsten. Ik geloof ook nooit, dat zulk gezag het uithoudt, wanneer er een heel moeilijke tijd komt (2 Thess. 2:7). Maar het gezag van deze oudsten vertoonde geen barst. Zij waren bezig om innerlijk sterk te worden. Daarna is het lang goed met me meegaan. Tot onlángs. Ik kreeg opeens zoân zware aanval van mistroostigheid. Ik kwam er gewoon niet uit. Ik kon de sam een tijdlang haast niet verdragen. Dat zingen hí¨: âBreng ze thuis ⦠breng de zondaren in ât vaderhuis ⦠breng ze bij Jezus.â? O, en ik was zélf nergens meer. Verlangde zelfs terug naar de tijd van mijn gezoek bij allerlei bewegingen. Net zo dom als Israí«l terugverlangde naar de vleespotten van Egypte (Ex. 16:3) En toen belde ik Ján op. Moet je toch je voorstellen: Jan, die míj steunde, een jaar, nadat hij mij â?om het geloof- afbekte. Jan, vorig jaar nog hatelijk en de mensen hatende (Titus 3:3). Trouwens; zo ben ik ook geweest. Wat héb ik vroeger Joke en Marjan in de zenuwen gejaagd. Ik weet wel, hoe er toen over mij geoordeeld werd: kil, verraderlijk, messcherpe tong. Maar terzake: Jan nú ⦠zo liefdevol, zo begrijpend. Ik zei: âIk roep om Jezus, maar de hemel lijkt wel van koper (Deut. 28:23). Wat héb ik toch. Saul riep ook om God, maar God zweeg (1 Sam. 28:6). Ik heb dat altijd zo verschrikkelijk gevonden, maar nu overkomt mij hetzelfde. En hij: âOnzin zusje. Ondanks zijn wroeging bleef Saul een ongehoorzame (1 Sam. 28:7). Dáárom kónden Gods eeuwige armen niet onder hem zijn. Maar onder jóu zijn zijn die eeuwige armen wél (Deut. 33:27). Het ís niet zo, dat Jezus je niet helpt of je niet helpen kan.â? Het is niet zo, dat die â?eeuwige armenâ nep zouden zijn, wanneer het er werkelijk op áán komt. In jouw geloof zitten overtollige ideeí«n. Die geven geen antwoord in de nood van nu. Wanneer die overbodigheden dadelijk afgevallen zijn als dor herfstblad, hólt Jezus naar je toe om de schade te herstellen. En in de situatie geldt ook dít: de duivel doet een aanval op jouâ¦â? ⦠en toen sprak hij even niet tegen míj: âIk zeg tegen jou, satan, laat mijn zuster lós! ⦠in de naam van Jezus.â? ⦠en toen weer tegen mij: âWeet je, wat we gaan doen: samen roepen wij Jezus aan. Joke doet ook mee. Met zân drieí«n (Mat. 18:20); o, wat staan we dán sterk. Je was gehoorzaam, toen je medegelovigen te hulp riep, op het moment, dat het te moeilijk werd voor jóu alleen. Je had misschien ook in je gemeente kunnen blijven met dat hulp zoeken; och, ik wil daarover niet belerend doen. Het is zoals het is ⦠dat hulp zoeken hí¨, wanneer je samen met God weet, dat het daarvoor nu écht de tijd is: dat hoort bij je nieuwe kleren. Die oude kleren van je â?smiling maskâ, je nooit-of-te-nimmer willen laten kennen, die ben je nu aan het kwijtraken. Dat ons-te-hulp-roepen was een overstapje van dood naar levend werk. Op dit ogenblik geeft God als beloning zíjn vrede in jóuw hart. En nu ga jij je weer aan je gemeente geven met nóg meer plezier. Ja⦠ja⦠of halleluja?!â?
Wat was ik opgeknapt. Ik heb zó gelachen, nadat ik had opgehangen. Vorig jaar nog huilde ik, toen Jan en Joke mij zo afkatten, nadat ik geprobeerd had, het zaad van de blijde boodschap te strooien. Al dat zaad leken de vogels weg te pikken (Matth. 13:4). En nú .. .ik juichte. Zo had ik de oogst in mijn stoutste dromen niet verwacht (Ps. 126:6): niet alleen maar mensen, die zich door jou willen laten helpen, maar mensen, die jóu helpen. Zondag hadden ze n de sam een nieuw lied; je kent het misschien tóch wel: âDoor mijn God zal â?k strijdend voorwaarts gaanâ¦â?en aan het eind zing je dan driemaal heel hard: âChristus heerstâ? en daarna roep je uit alle macht: âHoiâ?. En zoals ik âhoiâ? riep!
Op 'Bijbelstudie' trof ik 'een hondje van een vraag' aan, die echter geplaatst was bij 'bezoeken', waar ik maar weinig kijk. Maar ik heb mijn vragen liever via het knopje e-mail, waar ik ze direct toegestuurd krijgt.
Dus....als u mij wilt contacten: altijd graag via het e-mail-knopje
4.8.1.4 Wilma Donker: door reserve getemperde blijdschap.
2 december 1982: wat fijn om oma te zijn. Hoor mij toch rijmen. Je kan wel merken, dat het bijna Sinterklaas is. Maar even serieus: ik ben al zesenvijftig. Dan wordt het toch ook wel onderhand tijd. Toch nog onverwachts was daar Jans telefoontje. "Je bent grootmoeder. Onze zoon is een half uur geleden geboren." Wat een feest hí¨, en dan al die omstandigheden er omheen, die het allemaal zo extra blij maken. Dat Jan en Joke nu ook gelovig zijn en getrouwd en dat Joke zo helemaal veranderd is, zo vriendelijk, zo zacht geworden. Ik was vroeger zo vol onvrede over haar. Ik vond die vriendin van Jan beurtelings een dikke haaibaai en een domme giechel. En nu is ze: - Jans vrouw - Heerlijk afgeslankt - Wijs en vrolijk - En ⦠zo ⦠warm.
Aan mijn vreugde komt geen einde. Joke toonde ook zo'n oprecht berouw over haar hoekige optreden van vroeger. Voor míj was het toen mogelijk om toe te geven, dat ík in het verleden óók wel eens verkeerd was geweest. Voor elkáár hadden wij de naam 'ongemakkelijke tantes' te zijn. Waar is die benaming gebleven. Weg ⦠helemaal weg.
's Avonds wanneer ik voor mijn bed neerkniel en bid, zeg ik soms tegen Jezus: "Het is wáár. Ik bén niet boven vermogen verzocht (1 Cor. 10:13). We hebben volhard in het gebed (Col. 4:2) en aan ons ís gegeven (Matth. 7:7). Natuurlijk zijn wij erheen geweest. Marcel was toen nog wat minnetjes, later pas werd het een wolk van een jongen. Volgens mij heeft ie veel van Fred⦠Ik bel uiteraard nog wel eens op; laatst kreeg ik Jan aan de lijn. Zoals die jongen toch ook veranderd is in zijn gepraat! Vroeger kon hij zo zwétsen. Vanuit een soort hoogmoed, vanuit een wíllen shockeren, zei hij soms de naarste dingen. Bijvoorbeeld, dat een groot deel van de wereldbevolking best kon worden afgemaakt, omdat het toch nutteloos was. Dat soort kwalijke gekkenpraat hí¨. Daar is geen spoor meer van over. Hoe is het dan nú? Ik vroeg hem, hoe het zat met zijn strijden voor het milieu en de onderdrukten en tegen de atoomenergie. Want dat vond ik vroeger toch wel iets positiefs. Hij lachte en zei: "Ma, op de keper beschouwd, ging dat gedoe buiten Jezus om. Dood werk⦠dát was het. Nu ben ik lévend werk aan het doen, activiteiten in overeenstemming met Hem. Dat is gewoon góud! Vroéger roeide ik zowat in mijn levensbootje. Ik kwam nergens, ja, toch wél. In de vernieling. Ik zat bij dat vergeefse geroei ook nog eens te rillen in een trainingspakkie, dat me niet warm kon houden; veel te slechte kwaliteit. Maar nú staan de zeilen van God op mijn boot. Die zijn goed. Nu kóm ik ergens⦠in de ópbouw. En ik heb sportgoed aan van de hoogst kwaliteit, waterdicht, ventilerend, warmtehoudend. De duivel had mij in het verleden goed te pakken. Nu ik met Jezus meega, grijpt satan nog dikwijls naar me; hij kan me echter niet vasthouden. Natúúrlijk: milieuzorg. Natúúrlijk: in de bres staan voor vervolgden. Het is goed, je doet er nóg aan mee. Wat zeg ik: ik doe er met meer succes aan mee dan ooit tevoren." Tjonge, wanneer hij over het geloof begint: het kost je â?zelfs 's avonds- een vermogen aan telefoonkosten. Ik kreeg hem maar met moeite tot een wat gewoner gesprek. Hij was toen net begonnen in die computerbaan. Ook dáárover had hij al weer hele verhalen. Van mensen, die zo'n ding hadden en er niet mee overweg konden en dan kwam híj ⦠enz. enz. â¦â¦â¦ Nu ja, zó'n knul; ik ben over de gang van zaken, totaal bezien, heus wel opgetogen. En ach, al die beeldspraak van hem: - over dat 'wegzuigen van het stof': dan had de duivel ook niets meer te eten (Gen. 3:14). - En over de loper, die hij uitrolde voor de gaven van de Geest⦠Och, het is Jan hí¨. Deze wat rare, wilde vorm van geloofsbeleving â?een sekte toch eigenlijk- zal dan wel bij hem hórenâ¦
1 december: even in de herinnering opfrissen: ik ben Jans vader; hoofdonderwijzer ergens in Zeeuws Vlaanderen. Vroeger was de verhouding met Jan en Joke niet zo best. Maar na hun bekering en huwelijk en vooral na de geboorte van Marcel, is de kwaliteit van het contact optimaal. We zijn er natuurlijk zo gauw mogelijk na de gezinsuitbreiding geweest. Ons eerste kleinkind! Ik had toen al eens met Jan willen spreken over van alles en nog wat. Niet zo'n uitzichtloze discussie, zoals we die vroeger hadden. Nee, ditmaal lekker opbouwend. Het kwam er echter niet zo van. Maar heel onlangs heb ik hem weer eens opgebeld. Op de t.v. was een programma geweest over geestelijke gemeenschap tussen Christenen: 'Gemeenschap der heiligen' noemden wij dat vroeger. Het was een soort gedachtewisseling tussen wel veertig mensen. Onbevredigend natuurlijk. Er kwam echter wel dít uit, dat de mooie theorie echt niet klopte met de praktijk. Dus ik vraag: "Of hij dat programma had gezien." "Ja, dat had hij dan." "Of hij er ook zo'n chaotische indruk van had gekregen." Nou, toen kwam hij op zijn praatstoel. Hij zei: "Pa, laat je nu niet in de war brengen. Wanneer je bekeerd bent en wedergeboren, dan leer je vanzelf al het aardse geknoei af te leggen. Je gaat streven naar hemels werk en dán vind je de gemeenschap der heiligen. Alleen: je moet niet gaan wachten tot de anderen iets doen. Het dient van jezelf uit te gaan. Neem nu Jezus; werd Híj zo verwend met begrip, warmte en bescherming van zijn medestanders?! Nee toch. Maar ondanks alles droeg Hij die warmte en bescherming zelf wél uit. Ik hoorde daar laatst een mooi voorbeeld van. Een medegelovige kreeg van de oudsten van zijn gemeente te horen, dat hij niet meer mocht profeteren, zelfs niet meer hardop bidden in de sam. Een of ander stom misverstand. Hij gehoorzaamde. Bleef echter, tijdens bedieningen en zo onopvallend, maar heel intens, meebidden. Kijk, dát is gemeenschap der heiligen; geven, zelfs al ontvang je niets; in zijn geval kwam het op Gods tijd met dat ontvangen ook weer goed."
En zo ging het nog even door. Maar toen brak hij zichzelf af: "Pa, het is mij er niet om te doen om gelijk te hebben (1 Cor. 11:16). Dat wilden veel van die lui vanmiddag. Maar ik leg gewoon mijn mening aan u voor. Wat denkt ú nu?"
En het wérd met toch een gesprek. Kijk, dat vind ik nu zo heerlijk, dat God de hele wereld, ook mij, ook mijn zoon, in het oog houdt om ons â?zo mogelijk- goed te doen. En weet je, wat ook zo fijn is: dat Jan zich niet laat verleiden door zijn geestelijke groei om hoogmoedig te worden. Hij blijft ootmoedig. Ik ben zijn vader, maar ik wil van hem leren.
En nu zul je zeggen, dat je nog niets van 'het kind' weet. Maar dat komt wel, dat komt wel. Even geduld en dan weet je alles: tot de lengte in centimeters toe. Maar â?zeg nou zelf- is dat nou praat voor zo'n oude vent als ik.
30 november 1982: Beetje sneu, dat Ger ons zo afknijpt. Maar hij zal zijn reden er wel voor hebben. Laten we dan in ieder geval even vlug bijpraten. Want er is heel wat gebeurd sedert februari. Je weet, hoe het allemaal begonnen is hí¨. Met die toestand van samenwonen en een onverwerkte herinnering aan een abortus en ziekte en ⦠Nou ja, we bekeerden ons. Toen we werden wedergeboren, hebben we een begin gemaakt met het wegmokeren van al die oude, in de weg staande muren, die ons afsloten van Godâ¦
Op 21 augustus werd onze zoon geboren. Je begrijpt, welke schijn wij wekten: we zetten onze samenwoning om in een huwelijk, omdat we vonden â?en vinden- dat God dat van ons vroeg ter afsluiting van elke wanorde uit het verleden. We vonden het een belangrijke bouwsteen voor het krijgen van vrede en harmonie in ons nieuwe leven (1 Cor. 14:33). Maar: we trouwden op 3 februari en Marcel was er half augustus. Véél hoon gehad. "Kind, wat onaangepast: móeten trouwen op je 29ste. En er dan een vroom tintje aan geven." Dat was Loes. "Waarom ben je niet 'bewust ongehuwde moeder' geworden in plaats van trouwen in de kerk en dat soort doorzichtige falderaldera." Ik heb haar maar niet uitgelegd, dat hoofd- en bijzaken verwisselde: onbegonnen werk. Ik heb gewoon de smaad van 'onaangepast lijken' op me genomen en ben onder haar bespottingen vriendelijk gebleven tegen haar. En 'van binnen' was ik vol liefde voor haar. Weet je, waarom ze ook zo durfde? Ik was op dat moment geen cheffin meer. Och, ik vertel nog wel eens hoe dat gekomen is. Tegen Jezus heb ik gezegd: "Heer, ik ga mijzelf niet rechtvaardigen. Dat doet U wel (Rom. 8:33). Ik háást U daar niet mee (Jes. 28:16). Al wacht U voor mijn part tot de grote dag, wanneer alle boeken open gaan (Op. 20:12), om onze werkelijke bedoelingen aan Loes duidelijk te maken: het zij zo. Mijn geloof is zo echt, dat er ook geduld in is begrepen." Ach, en verder; sommige andere mensen leken ook net straathonden, op zoek naar voedsel voor hun leedvermaak. Het kon hun bij dat zoeken niet schelen, waar dat voedsel vandaan kwam, al was het uit een vuilnisbak. Maar al die dingen hebben mij niet verbitterd ik ben blijven werken in Gods wijngaard. Heerlijke gesprekken gehad met pa, ma, Michiel en nog anderen. Met Frans Montfort bijvoorbeeld. Wat kwám ik met hem 'to the point'. En wat kwamen de Van Dalens tot de kern van de kwestie met mij. Ze vertellen er zelf wel van. En verder; de bevalling viel niet mee. Marcel is nú een gezonde wolk, maar wat was dat begin vervelend! Weet je, dat ik nog doodsbenauwd geweest ben, dat die syfilisinfectie hem kwaad zou doen tijdens de zwangerschap. Ik heb echter die angst van mij áf en naar de Heer toe gewenteld (Ps. 37:5), (al moest de familie Vonk wel helpen). Alles is nu zo goed, als het maar kan. Het joch is nu al weer drie maanden. Ik werk weer, breng hem elke morgen naar de crí¨che, haal hem om vijf uur weer op. Ja, wat wil je: Jan tot 1 oktober in de omscholing. Maar met zijn nieuwe baan gaat het ook prima. Zeg: hij is wel wat méér dan operator hoor. Hij rijdt met zijn auto mensen af, die iets verkeerds met hun computer hebben gedaan. Dan moet hij dat weer in orde maken. Lui, wat kaaltjes misschien; maar een paar hoofdzaken weet je dan toch. Binnenkort vertel ik méér. O ja, dat vriendelijk blijven ten opzichte van Loes: dat was nu levend werk, nieuwe kleding. Verdedigend gerebbel: vale, doodse lompen. Wat ben ik blij dat ik in die val van satan niet getuind ben.
·Ans Willems:eerste kans mis, tweede kans raak4.8.2.3
·Michiel Willems:postillon d'amour4.8.2.4
·Paul Donker:met de zaak verlegen4.8.3.1
·Marian van der Stok:lasso's van alle kant4.8.3.2
·Nancy Kuipers:zoiets gebeurt toch alleen maar in een boek4.8.3.4
·Frans Montfort:geschudde zekerheden4.8.4.1
·Jos van Dalen:tot meeleven leidende liefde4.8.4.2
·Diana van Dalen:ruilen doet huilen, voor háár niet waar4.8.4.3
·Jan Donker: en gij zult mijn getuigen zijn 4.8.4.4
·Joke Donker:Gods volk wordt uitgeleid, het gaat met vreugde
voort4.8.5.1
·Bart Vonk:gedenk de weg, waarin de Here u geleid heeft4.8.5.2
·Aaf Vonk:een terugtochtdie een opmars bleek4.8.5.3
·Gert Buursma:sterke vent zware verzoeking4.8.5.4
·Ilona Verhoeven:via een keihard absoluut 'nee' in de verkeerde
poot van de V4.8.6.1
·Lotty Swagers:een nieuwe lente, een nieuw geluid4.8.6.2
·Henk Scholtens:als een inktvlek in een vloeiblad verbreidt zich
het 'nee'4.8.6.3
·Corrie Bakker:het is veel eenvoudiger dan je denkt4.8.6.4
·Helma Huygen:sta schoor met je schoenen, houd je vast aan
het touw4.8.7.1
·Jeroen Westhoven:druk bezig om de boot af te houden4.8.7.2
·Niels de Jong:wat is het goed, dat er vaders in het geloof zijn4.8.7.3
·Lucy de Jong:geef je nederige gave aan de Here, koninklijk
geeft Hij terug4.8.7.4
·Leen de Raad:'t verstand komt met de jaren4.8.8.1
·Inge de Raad:het verhaal van de vergulde man4.8.8.2
·Jan Donker:wat waard is om gedaan te worden, is waard om
goed gedaan te worden4.8.8.3
·Joke Donker:óp naar het nieuwe motto4.8.8.4
·Schreeuwschrik:het gebruikelijke genijdas4.8.9.1
·Klankvol:positief van vleugeltip tot vleugeltip4.8.9.2
4.8.1.1
Jan Donker: worstelen en bovenkomen
29 november 1982: Wél, dat is een tijd geleden. Eens kijken : de laatste keer, dat we elkaar ontmoetten, had ik mijn ontslagaanzegging per 1 april te pakken. Je weet nog wel, ik zat er hevig mee. En dan nog wel met die baby in aantocht. Nou, die is er; sinds 21 augustus. Ja, dank je, dank je, een jongen hoor: Marcel dus.
Alles goed met Joke. Ze werkt al weer. Het kind is in de crèche. Daarover zullen jullie misschien heel wat willen zeggen, maar laat dat nu maar even. Er is zoveel bij te praten. Ik heb een báán, om maar iets te noemen.
Je weet: ik ben bekeerd en wedergeboren. Maar in mijn dagelijkse gedoe zat nog zoveel werk buiten Jezus om. Ik verzon bij voorbeeld van alles om per 1 april of zo kort mogelijk daarna een betrekking te hebben. Tót ik er opeens aan dacht, dat Joke zoiets gezegd had van dat we al het dode werk, dat tóch nergens toe leidde, wég moesten doen (zie 3.8.8.2 en ook het motto van dit deel).
Opeens zag ik zo duidelijk dít ik stopte God wel van alles tóe, maar ik gaf Hem nét niet, wat Hij nu eigenlijk van mij verwachtte: vertrouwen. Ik zei opeens, opgelucht door die ontdekking, tegen Hem:
"Heer, U laat toch de mensen, die in U geloven, niet in de steek. Er zal immers altijd een boterham zijn voor ons én voor Marcel (Ps. 37:25)."
(Want ik rekende er al steeds meer op, dat het een jongen zou zijn).
En toen kwám de oplossing. Gods stem in de vorm van een positieve gedachte, die bij me opkwam.
"Laat je omscholen tot computeroperator. Nee, niet eens tot programmeur, gewoon tot operator."
De mensen zeiden:
"Dat je niet wat actiever zoekt."
Maar ik liet mij niet intimideren door dat onbegrip, nu de Heer zo duidelijk de weg had uitgezet. Ik heb Joke uitgelegd, dat ik alles op de kaart van de omscholing had gezet. Van háár kant geen woord van twijfel. Ze zei:
"We wagen dit getweeën en met God als derde (Pred. 4:12). Vroeger hebben we van de welvaart gedronken uit gouden bekers, kan je haast wel zeggen. Maar zélf waren we van hout. En maar klagen én maar huursubsidie, waar we geen recht op hadden. Nóg meer goud en hout. Nu zijn wij door de hulp van de loutering van Jezuswege goud aan het worden (Zach. 13:9). Al zóuden de bekers van hout worden, dan zoude we nu nóg God loven (Hab. 3:17).
Overigens, met die houterigheid zal het best meevallen."
Wijfie hè!
Wel, 1 april ging ik de laan uit. Maar ik had geluk. Kon zó geplaatst worden op een cursus van het Gewestelijk Arbeidsbureau. Door mijn kantoorervaring en studie had ik een voorsprong. Na een half jaar was ik klaar. Had op 1 oktober al een baan ook. Soms denk ik wel: heb ik wel góed geluisterd. Want mijn studie SPD, herinner je je dat nog-is er bij ingeschoten. Op zulke momenten bestookt de duivel mij met twijfel. Hij gebruikt er nog bijbelteksten bij ook. De slechtaard. Zo van:
"Je moet de oude palen niet verzetten. Je zat in de boekhouding. Dáár had je moeten blijven."
Ik word dan wat onzeker. Die palen, waarop mijn geloof staat, kráken dan. Ze zijn nog niet helemaal safe. Maar wat niet is, zal komen.
Ik doe dit werk met plezier. God heeft ín mijn hart en náár mijn hart gesproken met dit advies. Hij zéi niet alleen wat, maar raakte ook de goede snaar bij mij aan om mij te laten gehoorzamen.
Wat die palen betreft, waarop mijn geloofshuis staat; ik ga ook het laatste molmgaatje dichtspuiten met kit. Als mijn geloofshuis op steviger palen minder zwiept, dan zal ik mijn gebed nóg beter kunnen richten. Ik ga dán ook zeker bij Hém de goede snaar raken, waardoor Hij mij nog meer kan leren.
Nu wil je natuurlijk nog veel meer weten. Maar ik heb Ger op bezoek gehad, je weet wel, die man, die alles opschrijft. Hij zei:
"Jan bekort het nou."
Ik zeg:
"Maar die gesprekken met pa en ma dan en met die anderen."
En hij weer:
"Die vertellen zélf wel. Maar ja, luister: ik krijg last met de uitgever."
" En die geboorte van Marcel dan?"
probeerde ik nog.
Hij bleef onverbiddelijk:
"Nee, dat gaat Jo vertellen."
Nou ja, het moet dan maar. Feit is: dat wilde ik toch nog even zeggen, dat ik geestelijk gezien- bezig ben om me in het nieuw te steken.
Lui wat een áctie! Ik zal niet zeggen, dat alles nu éven goed gaat, maar wat een léven in de brouwerij.
Eerst was het de dood in de pot (2 Kon. 4:40). Iedereen in het Jan- en Joke-segment had het vergif van zo-op-het-oog goede ideeën door zijn leven gemengd. De denkbeelden waren zo overvloedig te krijgen. Je had er zó een maaltijd van (:38,39). Maar wat wás de smaak bitter. Nu echter komt er volop voedsel van God binnen bij velen van die groep. En het kwade, ziekmakende, sleeë en wrange trekt weg (:41).
Ilona Verhoeven: ik zei daareven, dat niet alles reden tot juichen geeft. Ilona bijvoorbeeld; ze wílde niet meedoen met het goede van God. Toen ze mét Wreedworg terugweek, het duister in, jouwde Schreeuwschrik triomfantelijk:
"Hé Klankvol; wat sta je daar nou te lummelen dóe iets!"
Maar wat kón ik doen. Ik had geen aanhechtingspunt in haarzélf. Ik móest toezien. Er was verslagenheid. Zo'n voortreffelijk, door ons bemind mensenkind Maar: we gingen toch direct weer door.
Lien Smid: de vreugd, toen het bericht binnenkwam, dat Lien zich bekeerd had (Luc. 15:7). O, die prima samenwerking daarna ook met 'de Balearengroep'. De verbinding liep ook zo lekker via de gebedenrelais van veel mensen.
Even dat gevaarlijke ogenblik, toen Erik overwoog, om haar kamer binnen te gaan. Maar God beschermde haar en ook wij hadden in dat beschermen een taak (Hebr. 1:14).
Kees Ruitenbeek: Weer een tegenvaller. We moesten hem prijsgeven. We deden, wat wij konden, maar ijskoud materialisme sloot hem zó af, dat wij voor het moment volstaan moesten met het herstellen van de door hem aangerichte schade.
Carla van Zoelen: die strijd in haar innerlijk is wel zó iets vreselijks geweest. Maar telkens, in die haast in wanhoop innerlijk gezongen liedjes bij de handopleggingen, bij de gebeden de naam van Jezus.
Toen de vijand eindelijk in verwarring vluchtte, waren ook wíj bekaf. Zwijgend zijn wij na die titanenstrijd (zie voor iets dergelijks Matt. 4:1-11) even in de rust gegaan. Eén ding wisten wij: Carla zit op het goede spoor!
Zeg, maak je van onze mogelijkheden om te helpen en te herstellen, geen overdreven voorstelling. Wij zijn húlpkrachten, bedienden (Hebr. 1:14). Hier en daar kunnen wij wat hand- en spandiensten verrichten, maar het menselijk brein is zó complex. Het échte kwaliteitswerk ligt niet op onze weg. Dat moeten de mensen in samenwerking met Gods Geest toch echt zélf doen. Soms zien zij zelfs in hun gehandicapte toestand van nú (2 Cor. 4:7)- al dingen, die buiten óns bevattingsvermogen vallen (1 Petr. 1:12). Zulke genieën in de knop zíjn ze nu eenmaal. Dus begrijp me goed: we doen, wat we kunnen. Dat is nu echter ook weer niet zóveel.
Ga ons engelen alsjeblieft niet vereren (Col. 2:18), daar is geen reden voor. Geef eer aan God, die aan jullie al die mogelijkheden gaf.
Leontien van Oosterlaak: veel strijd rond dit kind. Goudglans werd mij speciaal voor dit geval toegevoegd. Slijmsluw met zíjn team versterkt Schreeuwschrik. Karel Hartog blundert. Wij komen op verlies. Dan: een schitterende solo gebedsaanval van Jan. En: Ze is weer in de frontlijn!
Helma Huygen, Jeroen Westhoven: Weinig beweging in de situatie. Tegenover de somberheid van Helma had ik géén wapen. Daarvoor ben ik zoals ik al zei- ook niet de aangewezen persoon. Jan en Joke echter drongen haar brein binnen met nu júist de goede woorden. Zo schiepen zij voor ons een werkbare toestand. Kijk, dat is nu een specialisme, dat de engelenwereld niet in huis heeft. Deze taak, die wij altijd moesten laten liggen, kan alleen maar vervuld worden door mensenkader.
Centraal worden nu bij ons diverse varianten doorgerekend voor een opbouwende aanpak.
Ab en Nel van Baan: Over hen kan ik vol blijdschap op rapport bij Enkelvreugd. Ja, dat wisten jullie nog niet, dit segment wordt zó belangrijk geacht, dat ik mijn verantwoordelijkheid min-of-meer heb mogen overdragen aan een heel wijze, hogere engel. Ik vind dat een eer, hoe beter mensen begeleid worden, hoe heerlijker het is.
Wel: Ab en Nel hadden zóveel mogelijkheden voor aanpak onzerzijds; de Van Dalens gaven zó'n gericht gebedsvuur. In zo'n sfeer groeien stoutmoedige plannen: een goed door Denkdurf getimed contact tussen Jan en Ab. Even een kritieke situatie door een communicatiestoring tussen de families. Maar met Joke als kader zit je op het ogenblik wel zó goed. De Van Baans zijn gered; al ís dat nog geen volledig geconsolideerde toestand.
Wout en Suzan de Waal: vallen eigenlijk buiten de doelgroep. Zijn er echter door omstandigheden mee verbonden geraakt. Wat héb ik in het verleden dikwijls spijtig naar deze mensen gekeken, naar al die ongebruikte, roestende, te niet gaande mogelijkheden. En nú; wérken met dat ene talent, het althans íets laten doen (Matt. 25:27). Het in ieder geval niet meer begráven (Matt. 25:25). Er twéé van maken.
Als dat zo doorgaat, wel, dan weet ik zeker, dat God ze de vijf gaat geven om er tien van te maken (Matt. 25:16).
Die hulp, die zíj aan Carla gaven nog wel niet zó afgewogen, men kan echter niet alles gelijk willen. Het roest gaat in ieder geval al een beetje van hun tot dusver renteloos liggende bekwaamheden af.
Weet je, wat ook zo leuk is; vroeger hadden zij wel geloof, maar zij genoten er niet van. Pas nu zij wél genieten, maakt dat geloof hen gelukkig.
Frans Montfort:Door Schreeuwschrik opgestookt om Jan en Joke in een moeilijke periode vlak na die ontslagaankondiging- lastig te vallen. Daar kwam dat uitputtende moment laat op de avond- nog bij. Slimme, maar falende opzet. Om twaalf uur lieten Jan Joke hem opbreken. In Schreeuwschriks plannen had hij tot vier uur door moeten gaan. Een afzonderlijke werkgroep is onzerzijds achter Frans aan. Wil bekijken, of er ook bij hem contactpunten zijn gekomen door het gesprek met de Donkers.
Karel Hartog: Die jongen heeft iets zó belangrijks, liefde, meer waard dan kennis of wat dan ook (1 Cor. 13:13). Een officier in Gods leger heeft allereerst de van God afkomstige liefde nodig. Kijk nu toch eens, hoe ménsen en éngelen zich om Karel verdringen om hem verder toe te rusten. Ilona viel weg als aspirant-officier. Karel biedt reële kansen. Overigens: hij niet alleen. Wat denken jullie van Jan en Joke.
Jan Donker: zoals Jan met Joke's hulp de strop van de ontslag aanzegging verwerkte. De maníer, waarop zíj dat deed: die is voor ons engelen onnavolgbaar. De hulp van mens tot mens is in een dergelijk geval- op gelijk niveau. Daarbij vergeleken en ik zeg dit haast met trots- valt engelenhulp in het níet.
En zijn aanpak van Ab en Nel gewoon klasse. Die prima tip voor Lien: púntgaaf. Ik denk er niet over om te zeggen: wíj hebben wat aan die jongen. Dat zou een arrogante uitspraak zijn ten opzichte van iemand, die al een leider ís. Ik zeg het liever zó: met heel mijn groep wil ik er naar streven, dat hij wat aan óns heeft. Het plan met dat meisje; ik kén Wreedworg. Legt zich toe op het lange termijnwerk. Ik kon even in Joke's brein binnenkomen met een waarschuwing.
Joke Donker: alleen maar júbel. Zoveel beschadigingen, als er bij haar zijn hersteld. En wat zij allemaal al dóet!
-Ina, wel zó gewond
-En alweer: wij engelen kunnen alleen maar arrangeren, dat zij gelijk bij haar ouders was met Joke. Een heerlijk gesprek. Jan hééft een goede inbreng daarin. Maar de genezing, die Joke brengt 'Eerste hulp', noemt zij het zelf. Wat een verrukkelijk understatement.
En dan een week later: contact met Friesland. De afdeling daar heeft veel bemoeiingen met Astrid. Dat kind hééft haar beschermengel nog (Matt. 18:10). Op zestienjarige leeftijd hebben al heel wat mensen die engel vrijaf gegeven. Zíj niet. Maar haar engel heeft wél assistentie nodig. Joke is beschikbaar. Opgetogen berichten van ginds. Zo'n doelmatige steun helemaal áf. Ik zeg dat nu wel, dat de beschermengel assistentie nodig had. Maar dat is weer niet corréct! Er moest even een doorbraak komen en daarvoor zijn engelen minder geëquipeerd. Maar Joke had als toekomstig kader de mogelijkheden wél.
Het gaat goed, het zal beter gaan. Eindelijk kunnen wij tegenspel bieden aan Schreeuwschrik en zijn bent. Eindelijk zijn wíj in de aanval. Voet voor voet winnen wij achter de winnaars, de vrijgekomen mensen aan. Samen achter de grote Overwinnaar: Jezus.
Wat zijn ze móói: die winnaars! Ik wilde wel, dat Carla's medemensen hadden kunnen zien hoe zij begon te strálen, nadat zij de verzoeking had doorstaan. En wat wérden Lien en Ab en Nel ánders.
De Waal en zijn vrouw; hun kennissen zeggen misschien:
"Wat wórden ze oud."
Wij engelen - zijn er ooggetuigen van, hoe zij in hun innerlijk wezen opbloeien (2 Cor. 4:16). Karel Hartog: een held. Jan: een genie. Joke: een onbevreesde commando. Als zij allemaal dóórgaan, dan zal de wereld het zien (2 Thess. 1:10).
Wij engelen - bemerken nú al, hoe mensen kúnnen worden. Het is een eer om hen te mogen helpen. Ik dank God, dat ik bij míjn grote verzoeking (1.4.3.) de goede keus heb gedaan. De keus om de mens te willen dienen.
O jullie commando's voor de Heer commandanten voor ons!
Goud ópglanzend in Gods zon jullie baretten.
Rén op de stormbaan, springt, klauter de hindernissen op en af (2 Sam. 22:30). Kruip en sluip desnoods. Knip het prikkeldraad dóór!! (Hand. 16:18).
Altijd zijn jullie a-dem-be-ne-mend die wapentechniek, die oorlogsbuit, die veroveringen (2 Cor. 10:5).
Val aan wij volgen!
3.8.9.3
Afrondende opmerkingen
Zo deel drie is af; alleen de teksten nog. U begrijpt uiteraard wel, dat ik in 3.8.9.1 en 3.8.9.2 mijn fantasie wat meer de vrije loop heb gelaten dan elders. Ik schrijf bijvoorbeeld, dat Klankvol en de zijnen na het gevecht in en om Carla's 'inner person' doodmoe zijn.
Ik heb voor dat 'afgepeigerd zijn' geen aanknopingspunt met een schriftplaats. Wél schemert er in één engelenverslag iets door van de uitputtendheid van confrontaties in dies sfeer (Dan. 10:20), maar ik acht die vage aanduiding geen voldoende grond.
U denkt misschien:
"Hij heeft zijn verbeeldingskracht in die twee overwegingen al te zeer de vrije teugel gelaten. Zij is op hol geslagen en heeft elk redelijk denken afgeworpen."
Die idee heb ik zelf in ieder geval niet. Ik ben van oordeel, dat ik in het zadel bén gebleven. Overigens; de sfeer in het Schreeuwschrik deel was beklemmend. Ik was blij, toen ik er door was. Blijft ú er óók niet te lang hangen. Het Klankvol deel is toch veel plezieriger! En verder: 3.8 is in zijn geheel van een andere orde dan 3.1 t/m 3.7. Houdt u daar bij uw benadering wat rekening mee. O ja, mogelijk merkt u, dat er ergens een wringing zit tussen dit Jan-Joke-kennissen verhaal en vorige verslagleggingen dienaangaande. Geeft u mij dan even een seintje. Ik dacht overigens, dat het wel goed aaneensloot. Men kan echter nooit weten
.
Denk niet:
"Waarom hebben we weinig of niets gehoord van:
-Fres, Wilma en Margo Donker, Piet, Ans en Michiel Willems
Daar zit je dan met Klankvol, uitgerekend met Klankvol in één gedachte. Gelukkig wél allebei in een afzonderlijke 'overweging'. Toch, allebei: projectbegeleider. Nu ja, het is niet ónjuist. Ook híj is, op zijn beklagenswaardige, jammerlijke manier een 'projectbegeleider'.
Maar wát een verschil; wíj, de 'getrouwen'-onder leiding van 'de Onuitsprekelijke'- houden de mens wég van de plek, waar hij niet hóórt. Nérgens hoort hij, arrogant beest dat hij is. Tussen de koeien en de honden is zijn plaats, daar beneden zelfs. Waar doet echter dat walgelijke wezen een greep naar?! Naar de wereld van de geest; dáár probeert hij binnen te komen onder leiding van de 'vervaarlijke tegenstander'.
Wíj helden van de waarheid- duwen hem terug: aan óns moet hij ondergeschikt blijven. Wat doet Klankvol?! Hij promoot die mens. Als de armzalige kruiper, die hij is, wíl hij niets liever dan ondergeschikt worden áán de mens. En de energie, die hij met zijn brainstormgroep dáárin stopt ongelooflijk huiveringwekkend. In zijn geborneerdheid, in zijn vechten voor een kwáde, verloren zaak, is hij zo doortrapt en gemeen slim.
Ja; die strijd in Amsterdam hè; in het Jan- en Joke-segment van mijn sector.
Ilona Verhoeven: een belangrijke overwinning. Het versterkte denkteam is er in geslaagd haar in veiiligheid te brengen. Een heel knappe prestatie van Wreedworg. Hij heeft wél het zwaarste wapen, dat wij hebben, in de strijd moeten brengen. Er is een soort mensen aan het groeien, dat zich bewust wil bedienen van óns. Zij hebben wel onze kánt gekozen, maar niet als onze sláven. Soms lijkt het wel, of zij onze méésters zijn (1.5.5.). Dan kunnen wij gewoon maar opdraven op hún wens (Op. 13:13). Zij wachten nog op hun grote leider, óók een méns (Op. 13:11)!
Wanneer díe komt zal er een soort coöperatie ontstaan. Wij zullen dan toch mensen moeten aanvaarden in een soort machtspositie (Op. 13:2-12), níet als onze marionetten. Maar ja, dat zijn beslissingen op het hoogste niveau (Op. 13:2) het zou mij nu ook te ver voeren om daar breed op in te gaan.
Kort en goed; de vijand heeft mensen op aarde vól gemaakt met zijn geest. Er zijn nu ook mensen op het slagveld, vol met ónze geest (Op. 13:15).
De vijand laat zijn gemeente, zijn leger groeien. Onze grote Meester heeft óók een gemeente, óók een leger (Op. 13:15). En iemand uit dat leger heeft Ilona geworven als rekruut. Prima werk. Klankvol dacht haar te hebben gewonnen, maar hij heeft ze juist tégen gekregen. Hij zal lól van haar gaan beleven. Merkwaardig was zijn wat aarzelende opstelling. Toen ze weggeleid werd, keken hij en zijn team bedremmeld toe. Ik had wat meer actie verwacht.
En verder:
Jan Donker: houd je niet tegen op dit ogenblik. Wreedworg wil hem ooit eens laten vallen door middel van die dochter van Vonk. Dat is echter een plan, dat járen in beslag gaat nemen. En Klankvol heeft al kans gezien om Joke een hint te geven.
Ik ga nu eerst de frontberichten maar eens verzamelen en comprimeren tot een memo. Het gevolg van mijn onvoorzichtigheid is, dat ik geregeld op rapport moet bij Olieglad, die veel van mijn macht heeft ingepikt. Een snertkarwei: men kan de zaak wel wat geflatteerd voorstellen, maar hij loopt daar niet in het memo dus maar.
Ab en Nel van Baan: Onder duidelijk vuuroverwicht hebben wij ons hier teruggetrokken. De knechten van Klankvol onder leiding van Denkdurf hadden Ab in een positie gebracht dat hij Jan wel móest ontmoeten. Het werd een naar gesprek. Jan is een kwade kracht aan het worden. Joke sleepte Nel door ons leuke plan rondom die vergeten afspraak heen. Er was een verschrikkelijk trommelvuur van gebeden. Daardoor werd linie na linie even vrij snel doorbroken. Rot, heel rot om het te moeten toegeven, maar Ab en Nel zijn door de bocht gegaan. Definitief verloren positie ach, wat heet definitief. Toch jammer, dat wij dit punt althans voor het ogenblik- moesten prijsgeven.
Lien Smid: ze had nóóit naar Spanje mogen gaan. Onze krachten dáár kenden het geval niet voldoende. Zij konden geen tegenspel bieden, toen de coördinatie in het vijandelijke kamp zo gesmeerd verliep. Wéér die gebeden rondom haar. Dáárdoor was de samenwerking bij de overkant zo prima. De verraders in Spanje hadden een sluitend plan uitgewerkt met die Erik. Welk perspectief hij misschien eens ooit biedt nu bracht hij in ieder geval trammelant.
Ook in dit geval staan wij op verlies.
Wout en Suzan de Waal: zij horen niet in dit segment, nauwelijks in de sector. Zij wáren al in het Klankvolkamp, maar konden worden ingedeeld bij de 'ongevaarlijken'. Maar door allerlei contacten met 'de valse kant' zijn ze bezig, gevaarlijk te worden.
Carla van Zoelen en Kees Ruitenbeek: verdeelde resultaten. Kees is vast in onze handen. Mooi uit de omsingeling door Klankvol bevrijd. Die kréég al greep! Maar wíj hebben deze jongen als een brandhout uit het vuur gerukt. Over hem behoeven wij ons nooit, nooit meer zorg te maken. Die loopt wel met vaste tred als safe zondaar het pad naar het rijk van onze-vader-hier-beneden.
Maar Carla, stomme, gekke, gefrustreerde Carla; een hoop van die 'Christenen nieuwe stijl' er om heen en maar bidden en maar hand opleggen en de jammerbarende naam maar noemen we hebben een heel vers regiment aan de reserves moeten onttrekken! Veel van onze werkers moesten met verlof, sommigen werden voor lange tijd uitgeschakeld (Luc. 8:31), verschillenden hadden gewoon frontkolder (Matt. 8:29) Carla ging óók in de vernieling.
Leontien van Oosterlaak: fijn werk van Slijmsluw met zijn stoottroep. Brachten haar in contact met Karel. Die heeft een zeldzaam vermogen om op de goede ogenblikken de verkeerde dingen te zeggen. Een uitstekende confrontatie! Een goede nazorg ook,m et een prima, nauwelijks geïnfecteerd exemplaar uit haar milieu. Hinderlijk tegenspel van Jan. Maar toch een zaak, die over kan naar het opbergsysteem: redelijk gemakkelijke gevallen.
Karel Hartog: Liet zich goed gebruiken in de zaak Leontien. De vijand besteedt echter een overtrokken aandacht aan deze slappeling. Typisch mismanagement: vermorsen van energie op onbegrijpelijke schaal. Laat hem nota bene coachen door Niels en Lucy de Jong.
Hoe bestáát het: deze zeer agressieve, verbeten commando's inzetten voor dit zachte ei. Wel, ze doen maar: laat hun topkrachten maar bezig zijn. Karel, die wie is nou Kárel! Klankvol draaft zich ook al het vuur uit de sloffen. Moedigt hem aan om naar bepaalde kringen toe te gaan. Maakt hem opmerkzaam op een baan de uitslover.
Wanneer de vijand energie verspilt aan een volslagen onbenul, doet kip-zonder-kop Klankvol dapper mee. Voorlopig zit Karel 'daarginds'. Maar dat doet mij nu helemaal níets. Ze mogen hem hebben: die non valeur.
Tja, en dan Jan Donker nog eens hè. Ik moet zeggen, we hadden een verrassing voor hem. Rond dat ontslag hadden wij toch iets áárdigs opgebouwd. Maar hij snééd er doorheen. Nog even dacht ik:
"Ja, daar gaat ie."
Toen hij thuiskwam, dat gejammer tegen Joke: gaaf, heel gaaf.
Maar zíj weer met haar bidden; en alles, wat zij verder nog in petto had; een spelletje, beetje verwennen, raad geven, liefkozen. O, die vermaledijde 'zachte krachten': om éng van te worden. Nee, voorlopig is hij onbereikbaar. We blijven alert, maar moeten betere tijden afwachten.
Joke: ik mag ronduit zeggen:
"Een regelrechte rámp, die meid."
De vijand zet haar overal in.
Er gaan onzerzijds berichten naar Zeeuws Vlaanderen en Friesland om te waarschuwen, dat zij er aankomt. Het hélpt niet; onze troepen daar worden overklast door de regionale verraders, die een briefing van Klankvol hebben gehad. Ina komt in haar klauwen en Astrid. De situatie rond die twee wordt duidelijk slechter.
Wel, dat wás het: snikken en grimlachjes, maar: wij géven partij. De vijand heeft een zware aanval ingezet. Klankvol heeft oneerlijk veel versterking gehad. Maar de inzet van mijn overbezette strijdmacht is totaal: wij houden stand!
De mens blijft een lastig wezen met peilloze afgronden, waaruit de meest vervelende verwikkelingen kunnen ópkolken. In die troep zwelgen Klankvol en zijn gang. Wij getrouwen- worden er dikwijls onaangenaam door verast.
Daarom moet je zo'n memo ook met een ruime voorzichtigheidsmarge nemen. Neem nu bij Leontien de term 'nauwelijks geïnfecteerd' ik vóel het: Olieglad gaat mij daarop pakken:
"Zo dácht je dat. Laat mij je dan zeggen, dat jouw ondergeschikten honderdmaal beter Rob hadden kunnen nemen dan Richard."
3.8.8.2 Joke's feestelijke weten: de beschermende laag ís er!
28 februari: alweer vijfentwintig dagen getrouwd. En nog maar honderdentweeënzeventig dagen weg van die negentiende augustus, wanneer Annemarie komt. Hé, verstond ik dat nu goed, wat jullie zeiden: "Maar dan had je op je trouwdag al drieëntachtig verwachtingsdagen achter de rug. Kán dat nu eigenlijk wel Joke?!" Hè bah wat flauw wat vréselijk flauw! Ik heb er echter zélf ook wel mee gezeten. Je weet misschien de toedracht niet of niet méér. Daarom herhaal ik die even kort. Jan en ik woonden al twee jaar samen, toen wij ons bekeerden. Ná die omkeer ging geleidelijk aan mijn ángst om een kind te krijgen over in een verlángen daarnaar. Iets verder in ons bekeringsproces kwam ook de wens naar voren om gewoon getróuwd te zijn. In hun diverse gevolgen liepen die twee gedachtegangen niet helemaal met elkaar in de pas. Daardoor ontstond die oneffenheid, waar jullie nu een beetje besmuikt om gniffelen. Eigenlijk niet zo leuk "O, had je niet bedoeld, mij echt geméén te plagen!?" Nu ja, laat dan maar. Wel, Jan en ik verwachtten twee soort reacties, waar wij erg tegenop zagen: - hilariteit stel je voor: 28 en 31 en dan: móeten! - Verontwaardiging: ze zeiden, dat God het van ze vroeg! Larie, het kínd vroeg het. En laat ik nu dít zeggen: we hebben ons vooralsnog bang gemaakt voor niets. Niemand reageert vervelend, behalve jullie dan; maar dat blijkt ook nu goedmoedig geplaag te zijn. Nel wist het eerst ervan, maar is een-en-al liefheid. De oude mevrouw De Waal, die schat, kwam op een vrijdagavond, toen ik echt wat moe en stil was. We spraken nergens over. De volgende dag echter stond ze al met een heerlijk gebraden biefstukje voor mijn neus: "Voor jou alleen," zei ze. "Of eigenlijk voor jullie tweeën." Nu ja, veel meer weten het, geloof ik, nog niet. Er zijn wel wat lui langs gekomen. Maar die hadden niets in de gaten, lieten in ieder geval niets merken. En dan zijn er die twee belangrijke, door ons gebrachte bezoeken geweest. Op de twintigste en eenentwintigste naar Zeeuws Vlaanderen, naar Jans ouders. Op de zevenentwintigste en achtentwintigste naar Noord Friesland, naar de mijne. Ik heb gedacht, ik kan nu nog gemakkelijk reizen, laten wij nu eerst eens naar die twee adressen gaan. Je denkt misschien: "Menslieve, drie drieëneenhalve maand onderweg en een bombárie!" Nee, zo ligt dat niet. Maar ik heb nu ook net die promotie gemaakt, dat eist véél van je. Ik wil dat werk volhouden tot juli toe. Dan kan ik wel met zwangerschapsverlof, denk ik. En verder: het zijn hele reizen hoor. Ik wilde het eenvoudig niet te lang uitstellen. Het laatst bracht ik jullie verslag uit op woensdag, de tiende. Laat ik dan nu beginnen met maandag de vijftiende. Je weet wel, toen Jan 's avonds thuiskwam en direct uitbarstte: "De láán hebben ze me uitgestuurd. Ze zaten te wáchten, tot ik beter was. Dán kregen ze de kans. Bos zat me gewoon uit te lachen, toen hij het mij vertelde: de etter. En allemaal proberen de indruk te wekken, dat het kwam, omdat ik zo rot geweest was. Niet waar, niet waar de hele sector wordt opgedoekt. Door die pestchips, die vuile, vieze automatisering." Zo raasde hij even door, liet zich toen vallen in een stoel, mompelde: "Eenendertig niets bereikt niets gedaan dadelijk vader werkloos je zult zien: er komt nog méér narigheid (Job 3:25)." Ik heb gebeden, getroost, afgeleid, gevraagd, wat er nu precies was gebeurd. Ik heb hem gewaarschuwd voor negatieve gedachten, die als het ware de pech naar zich toefloten (Job 3:25). Hij bedaarde. Ik was toch wel even geschrokken: de oude Jan was er opeens zo uitgekomen. Even later begon hij alweer het stralende, het nieuwe te krijgen. Toen hij koffie had gedronken en weer achter zijn studieboeken zat, zuchtte hij eens diep en je kon zien: het nare was wég.
Ik geloof, dat hij wedergeboren ís. Maar het is waar, wat Aaf, de vrouw van Bart Vonk, laatst zei: "Die tijger-van-een-oude-mens is dikwijls nog heel druk doende. Je moet er niet gék van staan kijken, wanneer hij op de meest onverwachte ogenblikken uitbreekt. Niet gaan twijfelen dan. Als regel wandel je toch in een nieuwheid van leven (Rom. 6:4). Jaag die tijger terug (Rom. 8:13)." Terugjagen; dat is, wat wij samen deden. Daarmee was die ongelukkige uitbarsting van toorn (Gal. 5:20) voorbij. Daarna heeft hij de ontslagdreiging dapper gedragen.
Weet je, wat zo verlegen makend is: terwijl híj zo onttakeld, vernederd en gefnuikt wordt, krijg ík er zeil-na-zeil bij. Ik krijg eer, ik heb steeds meer voldoening in mijn werk. Stle je voor: een benoeming in de ondernemingsraad! Het is overigens nog heel pás, ik kan nú nog niet zeggen, of ik het zal kúnnen. Maar verder: ik moet als cheffin uiteraard meningsverschillen op de afdeling beslechten. Ik zag er aanvankelijk erg tegenop. Els, Hanny, Sabina. Maar: het gíng. Met de Heer samen was alles zo haast vanzelfsprekend. Door elke muur van onwil-vanwege-jaloersheid braken wij samen heen (Ps. 18:30). En dan; je wordt betrokken bij planning en zo. Je gaat zien, welke problemen er zijn, voor met de uitvoering van het werk kan worden begonnen. Er gaat een wereld voor mij open. Ik kan mij ontplooien; mogelijkheden ontwikkelen; ik krijg al die kansen gewoonweg naar mij toegegooid (Matt. 6:33); en reken maar, dat ik vang!
O ja, er waren zoveel lui geweest hè; ik ben er maar een dagboekje van gaan bijhouden. Frans was dinsdagavond daarop de eerste: laat!; Jan was al uit cursus terug. Hij stak gelijk van wal: "Weet je nog Jan, dat je op die receptie zei: 'Neem nog een bitterbal kerel (2.6.4.9)'. Ik heb er om gelachen, zo léég als dat klonk. En dan te denken, dat je tegenwoordig zoveel te zeggen hébt. Natuurlijk, ik wéét het: je was expres zo oppervlakkig om me uit te dagen. Wel, daar ben ik dan nú voor een stevige babbel." Nu, dat is wel even pittig toegegaan, tot in de nácht. Hij had allemaal van die 'bewijzen', dat God helemaal niet bestaat en dat niets zeker is. Wij lieten ons echter niet meeslepen in onvruchtbaar geredekavel (Tit. 3:9). We zeiden niet zóveel, maar naar wij meenden- toch wel duidelijke dingen. Wij pasten ook op voor de strik van het 'nachtbraken'. Denk nu niet, dat hij bekeerd wegging. Zó werkt dat niet altijd. We hadden het woord uitgeworpen als zaad (Matt. 13:3). Of het opkomt, dat weten wij niet (4-. Dat zie je soms pas na jaren (Pred. 11:1). Soms doe je dit werk wel eens met een verdrietig hart. Nu ook weer: we waren moe, hadden eigenlijk op bed moeten liggen. Hij ging zo op het oog- onbewogen weg. Maar wie weet, zullen wij over hem ook eens een keer net zo blij zijn (Ps. 126:6) als over Ab en Nel, die zondag in de samenkomst en woensdag in de bijbelstudie waren. Donderdag waren Helma en Jeroen er al weer. Oók weer niet om over naar huis te schrijven. Helma was weer zó somber, zó verslagen. Wij hebben naar beste weten geprobeerd, te troosten. Zúlk een terneergedrukt innerlijk alleen de Heer kan dat beter maken (Spr. 18:14).
Zaterdagmorgen dus naar Zeeuws Vlaanderen. Al vrij vroeg weg. Wij wilden zo graag wat rondkijken in Veere en in Middelburg. Enige stadjes! Gewandeld, dat wij hebben! Zo goed om wat af te vallen. En een les in zelfbeheersing. Kop koffie nemen zonder uitvoerig gebak er bij. Vroeger ik heb jullie dat nooit verteld- sloop ik 's nachts wel eens naar de koelkast om wat bij te eten. Ik kon mij dan achteraf voor mijn hóófd slaan, ik kon wel jánken; maar ik móest: verslaafd, gewoon verslaafd. En nu; die frisse, nawinterlucht, echt trék; en dan: heel bescheiden eten: het was inmiddels één uur geworden. Van elk hapje bewúst genieten, omdat je weet, dat er niet zoveel hapjes zíjn. Samen rustig praten óver en bidden vóór het komende bezoek. Ik heb vroeger zó over Jans ouders geroddeld, vooral ná die ruzie. Nú was er liefde in mijn hart: heerlijk, het leven met Jezus. Dat van vroeger lijkt nu al vér. Mijn hoge bloeddruk, mijn voortdurende verkoudheden fini! Mijn gedoe van steeds maar actievoeren: over! Nú heeft iemand mij gevraagd om de thuisfrontorganisatie van een zendeling te verzorgen. Gebedsbrieven en zo. Jan, die mij slóeg (2.2.8.5): zo'n belachelijk, vergeten idee! Bart Vonk heeft hem nu gevraagd als leider van het zangkoor. Wat een tegenstelling: een poosje geleden voerde hij nog een spreekkoor aan: "M.E. wég er mee!" Dadelijk staat hij voor een gemengd koor. Heel vroeger moet hij ook zoiets gedaan hebben. "Let vooral op Ellen", zeiden Bart en Aaf, een beetje trots: "Een sopráan, die dochter van ons!" Ze zijn groots met hun oudste van nú zestien. Hé, even een schrikje. Het is een knap ding ONZIN. Jan kíjkt niet meer naar andere vrouwen, evenmin als ik naar andere mannen (2.2.8.7). Hij noch ik begeven ons verder ooit nog eens in occultisme (2.3.7.5). Eén zo'n doodschrik als toen met die tafel, die in mijn idee écht bewóóg (2.4.6.7): voor áltijd genoeg. Wat hébben wij toch gek gedaan: je schaamt je er nu gewoon voor (Rom. 6:21). Ik bijvoorbeeld, met al mijn stomme, oppervlakkige boekjes en mijn koopziekte (2.3.7.5). Jan met zijn barricaden: tegenwoordig heeft hij het druk met zijn buurthuis vrijwilligerschap (2.5.8.1). Nu hij weer werkt, houdt hij het toch nog steeds aan.
Mensen, wat dwaal ik áf! Weer even doorvertellen. Met de veerboot van Vlissingen naar Breskens: een belevenis. Ik kon er nu veel meer van genieten, deze tweede maal dan bij ons eerste bezoek aan pa en ma Donker: de kapel doet mij zó goed. Nu ja, er ís wel eens wat fanatisme, ook dáár, zélfs daar. Mensen, die hámeren op de doop na bekering om maar iets te noemen- en toch weinig rijper zijn dan wij. Jos en Diana hebben zoiets héél anders. Natuurlijk zijn zij óók voor de doop na bekering. Maar ze hébben het er niet altijd over. Zij willen ons er niet naar toe drammen. Zij hebben een begrip, zo wijd als de zee. Hen houd ik, naast Aaf en Bart, terdege in het oog (Hebr. 13:7). Zij allen kennen de liefde, de van God afkomstige liefde. Elke bekrompenheid is of wordt bij hen weggespoeld. Daar willen Jan en ik óók heen. In Breskens was het niet zo ver meer rijden. Wat ís Zeeuws Vlaanderen nu helemaal. Al tamelijk gauw reden wij het grappige plaatsje binnen, waar Jans vader hoofd is van 'de school met de bijbel'.
Herhaling van de clausule uit 0.4: Elke gelijkenis met thans levende personen en vigerende omstandigheden moet als geheel toevallig worden aangemerkt. 'Donker' is zo'n doodgewone naam. Je moet je toch de complicaties eens vóórstellen, als er toevallig ergens in West- of Oost Zeeuws Vlaanderen een schoolhoofd zou zijn met die naam. Van daar nog eens de inscherping van 0.4.
O ja, zeg, dit er even tussendoor: Jan vertelde jullie, dat zijn vader hem door een opvoedingsfout tot een bitter mens had gemaakt. Voor een goed begrip: sommige mensen laten zich ook wel mirákels gauw verbitteren. Zó erg was het nu toch óók weer niet: ik kén het geval.
Een begroeting, zó hartelijk! Feestelijke tafel: "We hebben het gemeste kalf maar eens geslacht voor de terugkomst van de verloren zoon," schertste pa. Ik voelde mij even een beetje achteruitgezet, maar ma zei: "Fred, óók voor de ontvangst van onze lieve schoondochter " "Ja Wilma," zei hij schaapachtig. Kijk, vroeger zou ik om zoiets zijn gaan mokken; zo in deze geest: "Hij ziet me niet eens stáán het is Jan en wéér Jan en nóg eens Jan en 'dan heel misschien- Joke." Maar nu verdween dat wolkje direct voor de zon-van-binnen. Nieuwtjes werden uitgewisseld. Er waren verder geen kinderen thuis. Ma vertelde wel, dat er trouwplannen waren tussen Paul en Marian (2.6.4.9). Marian was ook heel erg bezig met de bekering van Margo eerst en die van ons daarna. Over Ina was er veel zorg. Koos (2.6.4.9) had een eind gemaakt aan de samenwoning en was bij een ander meisje ingetrokken. Ina had een paar keer wanhopig opgebeld, wél vanuit Utrecht, maar ze was niet meer op het adres van Paul en Marian. Die konden haar ook niet bereiken, ze was dán hier, dán daar. Ik vroeg, waarom ze dan toch zo betrekkeljk rustig waren. Wel, de oplossing was deze: Ina had 's middags een heel stuk gekalmeerd- weer opgebeld. Ze zou die avond met een van de laatste bussen komen. En toen kwam ma met 'de vraag': "Hoe ís het," zei ze: "Wanneer kómt ons kleinkind?" Ze keek zó blij en ze zei niets van de spinnige dingen, die ik verwachtte. Ik vertelde van alles en het was allemaal zó goed. 's Avonds héél laat; daar wás Ina. Ik had ze niet zoveel gezien of met haar gebeld. Daarom had ik geen bijzondere band met haar. De tranen sprongen mij echter in de ogen, toen ik zag, hoe zij uithuilde bij haar moeder. De lieve woorden, waarmee die haar troostte, het deed mij denken aan de manier, waarop God míj getroost had (Jes. 66:13).
De volgende morgen naar de kerk van de Donkers: orthodox-protestant. Die slimmerds manipuleerden ons zo, dat de volgorde was: Jan, Pa, Ina, Ma, Joke. En maar stralen en andere bezoekers knikken en lachen. Er werd een baby besprenkeld met water een soort 'opdragen' zo moet je dat zien, denk ik. Statige liederen zingen uit een boek, dikker nog dan de combibundel. Al die wijzen en woorden echter, bijna volslagen onbekend. Dat baby'tje was zo lief, de moeder keek waakzaam om, toen er even vertraging was bij het binnendragen van dat snoesje. Ik voelde mij op een merkwaardige manier met haar verbonden; alsof ik een iets jongere collega van haar was. Ik zeg het allemaal misschien wat onbeholpen, maar ik ben opgebracht in samenkomsten met zangblaadjes en hupse wijsjes. De sfeer was echt ietsjes onwennig. Maar die dominee had het over de Israëlieten in de woestijn. Die riepen door hun platvloersheid vurige slangen op monsters eigenlijk. Ze hadden geen verweer, raakten in verwarring. Toen was er echter Mozes met nét zo'n draak van koper. Hij liep er niet mee rond, kwam niet bij de mensen, maakte er ook niet een hele serie. Nee, maar één, op en hoge paal en de mensen moesten zelf iets dóen om te genezen: - kíjken: zich hun zonden voor ogen stellen - omhóóg kijken: met die ogen, die gewend waren, omlaag te kijken naar aardse dingen. Eigenzinnig bidden in je tent híelp niet. Nee, met je laatste krachten naar búiten strompelen gehoorzaam kíjken al was het van wie weet hóe ver (Num. 21:9).
En toen begonnen de mensen in die kerk pepermuntjes rond te delen hun kinderen bemoedigend toe te knikken; híj begon aan de 'vertaling in begrippen van óns', de 'toepassing', noemen ze dat hier hoorde ik later.
Mensen van tegenwoordig hadden dikwijls datzelfde beperkte 'gespitst zijn' op de gewone dingen van elke dag, nét zoals de mensen van tóen (1 Cor. 10:7). Het was ook nú alleen maar: "Laten wij eten en drinken en vrolijk zijn, wat morgen is er tóch weer somber nieuws (Jes. 22:13)". Ook nu kon men zo handelende- overal de vurige slangen van gevaren verwachten. Radeloosheid alom kon men ook in deze dagen overal zien groeien. Eén remedie ook vandáág: weten, wie je eigenlijk ondanks al je poeha- wás (Ps. 107:17). Wéten, dat Jezus de vergiftiging van jou had weggenomen (Joh. 1:29), ingedronken (Matt. 26:42), zodat Hij voor jóu 'de Slang' was geworden (Joh. 3:14). Niet alleen maar genezing en voorspoed van Jezus verwachten, een soort amulet van Hem maken. Zo'n Godsbeeld ging te niet, móest te niet gaan (2 Kon. 18:4). Nee, Hem aanvaarden, zoals Híj dat wilde, naar Hem toegaan, niet wachten, tot Hij eens langs kwam. Niet eens een eigen vroom ideetje cultiveren, maar voortdurend Hém in het oog houden (Hebr. 12:2).
Menslieve; Gert Buursma zou het niet beter hebben kunnen zeggen.
Thuis wilde Ina wel iets kwijt aan Jan en mij. Koos had gewoon gezegd: "Hoor eens, dat gepraat over God; die ouders van jou, die zo knusjes mij al bij de familie rekenen ik moet dat allemaal niet. Ik ben nu met Emily." Zij had geroepen: "Maar het was toch áán tussen ons. We hadden het toch goed! Doe je mij nu opeens weg?!" Hij had haar kilverbaasd aangekeken; toen gezegd: "En wat zóu dat. Ik heb het ooit eens áángemaakt. Nú maak ik het úit." Even had het er op geleken, dat hij haar wilde begrijpen: "Maar al ben ik nu dáár ik kan toch geregeld ook eens bij jou komen? (Spr. 12:10)" Zo'n vernederd, beschaamd gevoel. Ze was weggegaan bij Paul en Marian, had hier en daar gelogeerd. Nu ging ze proberen, thuis op verhaal te komen. We hebben haar bemoedigd, zonder nu direct over God te spreken. Die man, die een ander gewond langs de weg vond, begon ook met eerste hulp te geven (Luc. 10:34). Pas daarná was er sprake van: echt in véiligheid brengen (Luc. 10:34).
's Middags, direct na het eten, naar huis. In Antwerpen en Bergen op Zoom nog wat rondgekeken. Wat een weekend.
Donderdag Ilona nog even aan de lijn. Hield zich erg op de vlakte. Zei, dat ze nu eindelijk een mens ontmoet had van allure. Nee, niet zo iemand van het soort Van Dalen of Vonk. Híj had een heel ándere aanpak. Ze ging zich in die kring wat breder informeren. Ik hoorde nog wel van haar. Het maakte mij gewoon even zenuwachtig. Er was iets als een afgrond tussen ons. Maar ik kon mij over dat nare gevoel héén zetten.
Zaterdag dus nóg zo'n reis. Behoorlijk vér achter Leeuwarden. Over de Afsluitdijk. In Zurig koffie gedronken. Heel ander type mensen. Zo gemoedelijk; ja, ik weet het, het klinkt wat vreemd: bij Friezen denk je niet allereerst dááraan, laat ik het dan zó zeggen: het doet wat rustiger áán, wanneer je de Afsluitdijk gehad hebt. Ik kan veel meer bewust van reizen genieten. Na mijn bekering kan ik trouwens zo intens blij zijn met de hele natuur, het land, de zee, de wolken, de hemel (ps. 8:2). Franeker en Leeuwarden bekeken. 's Middags om vijf uur bij heit en mem. Ik ben wel geen raszuivere Friezin, maar die 'warme' namen neem je al gauw over. Hier waren ze er allemaal. Ze zijn zo honkvast, de kinderen Willems, met uitzondering dan van mij. Gerard -24- spoorstudent, Monica -20- laborante. Meestal zijn ze op die leeftijd al lang de deur uit. Maar Gerard vertrouwde mij toe: "Het huis is ruim, de verbindingen zijn goed en 'Piet en Ans' zijn veel meer thuis dan vroeger. Ook niet meer al die doelloze aanloop van tijdstelers. Stuk gezelliger." Monica hield zich wat afzijdig, legde dat later zó uit: "Jullie hebben zo iets beïnvloedends, ik voel mij niet op mijn gemakt met jullie; heus, het ligt niet aan wat jullie zeggen, maar aan wat jullie zijn (met veel reserve: 2 Cor. 2:16). Och, laat me nu maar." Astrid -16- lief tienertje, was juist erg openhartig. 's Avonds troonde zij me mee naar haar kamer en zei: "Moet je horen. Hebben we laatst een schoolfeest gehad. Liep helemaal verkeerd. Je weet: de hele avond hossen en springen, op zichzelf best aardig. Maar er kwamen oud-leerlingen binnen. Ze wáren al een beetje dronken, hadden flessen met bier bij zich. Het werd een tróep. Ze werden lastig voor veel meisjes, ook voor mij. Een zo'n oen rukte zelfs de mike uit de hand van de performer, begon er zelf in te blêren. En het slot: kapotte stoelen, blauwe plekken, bloed zelfs, hele wónden hier en daar. Ik vond het zo rot, je kunt niet eens gezellig uitgaan hier. Ja, daar sta je van te kijken hè bij ons in het kalme noorden." Ik hoefde maar te luisteren; ze ging al weer dóór: "Maar dat is alleen nog maar het begín. Ik was zo stom, er thuis iets van te vertellen. Nou ja, de volgende dag stond het toch in 'Het Mauwertje'." (streekaanduiding voor de regionale krant) "In ieder geval het was koren op de molen van heit en mem je móet de kat niet op het spek binden hè. Ze zitten niet meer zo vast aan de sam, maar ze grepen toch wel gelijk hun kans. Je snapt wel, wat ze nu zeggen: 'Laat toch de boel de boel, houd het alleen bij de jeugdclub van de sam.' Maar dat is zo moeilijk; zo'n klein groepje. En ik wíl nog geen keus maken voor Jezus. Niet zo serieus, nu al. Wat zou jíj nu doen?!" Ik heb geantwoord: "Iets heel belangrijks deed ik al. Luisteren. Veel mensen ook jonge- hebben niet zozeer raad nodig. Ze zoeken allereerst iemand, bij wie ze hun hart kunnen uitstorten. De weg vinden ze zélf wel. Nou ja niet altijd, maar dat is nu niet van belang. Als wij het nú samen eens aan Jezus vertelden?!" Dat deden we. Iets later begon ze te lachen en zei: "Ik heb zo'n mal idee ik wou het inderdaad méér op die jeugdclub gooien, maar die andere feesten niet helemáál laten lopen." En ík weer: "Nu ga ik een paar toch wel gewaagde dingen zeggen. Luister, iemand zegt ergens in de bijbel iets, dat je als volgt kúnt uitleggen: 'schroef je niet op tot een geloofshoogte, waar je nog niet aan toe bent. Je zou er gewoon van in de war raken (Pred. 7:16).' Er was ook eens iemand, die bij een profeet van God kwam en zei: 'Moet je horen; onder een béétje van het andere leven kan ik nog niet uit. Hoe moet dat nu?' Die profeet zei: 'Doe dan nog maar even gewoon door (2 Kon. 5:18, 19)'." "Je bent lief", zei ze. "In onze gemeente hebben wij twee dames, die oudsten zijn. Ik denk niet, dat jij met die wilde ideeën van jou kans zou maken op zo'n baan. Maar míj heb je fijn geholpen."
Ook hier hebben we het weer veel gehad over de komende gebeurtenis. "Weet je al een naam?" "Marcel." (Jan). "Annemarie." (ik). "Marcel én Annemarie." (Michiel). Gelach.
Zondag een samenkomst meegemaakt, zoals ik die kén en mij ook van vroeger herinnerde: Een vertrouwde problematiek: die tekst, die gaat over mensen, die weigeren te geloven, dat Jezus werkelijk in je gedachten wil wonen (2 Joh.:7). Het staat er zo hard en onverbiddelijk: dat je zulke mensen niet in je huis moet toelaten (:10). Zó verhelderend was die preek: het gaat niet over een gewoon gezin, stel je voor: anders had Ina niet eens bij haar moeder kunnen uithuilen. Het gaat over de samenkomst van de gemeente en dan nog niet eens over gewone bezoekers. Nee, het gaat over mensen, die zich geroepen voelen om wat te zeggen of te doen. Wanneer zij niet de volle, blijde waarheid van Jezus kennen of willen kennen, mogen zij niet welkom geheten worden om te spreken. Men moet ze van elke beïnvloeding afhouden, want ze stichten verwarring (Titus 1:11). Wat jammer eigenlijk, dat zulke duidelijke dingen dikwijls zo ónduidelijk in de praktijk gebracht worden. Toen ik rondkeek, kwam er een wat trieste gedachte bij me op. In allerlei kerken en samenkomsten werden op dit ogenblik trouwe bezoekers geestelijk geboend en geboend tot ze glommen en blonken. Maar Jezus zei: "Laat de negenennegentig niet verdwaalde schapen nu maar even alleen en zoek naar dat ene verdoolde (Matt. 18:12)." En er was toch ook een vrouw, die er wel voor páste, al haar op-tafel-liggend-geld op te poetsen. Ze zocht zich liever wezenloos naar dat ene weggerolde muntje (Luc. 15:. Gauw corrigeerde ik die wat wrevele, ongeduldige gedachte: iedereen had regelmatig geestelijk voedsel nodig: tweemaal per week was geen overbodige luxe (Hebr. 10:25). Toch maakte je rare dingen mee een zuster vertelde me laatst over een man, die telkens zelfmoord wilde plegen. Hij woonde tien hoog bij haar op de flat. Ze zei, zo echt behaaglijk: "Wat hebben wij het dan goed hè. Wij wéten, waar we veilig zijn." Ik antwoordde geschrokken-verbaasd: "U u woont vlak bij hem u heeft een táák." "Ik heb de huismeester ook gewaarschuwd," zei ze. Kijk, dat is nu, wat ik bedoel: geregeld naar de gemeente, waar God, heil, heling, genezing geeft (Ex. 20:24). Maar daarnáást: toch ook er op uit. Niet altijd alleen maar dat geknus met je gezicht naar de warmte en je rug naar het koude donker daarbuiten, ook eens de gierende wind in voor die kwijtgeraakte mens; ook eens moeizaam ademend in opwervelend stof, zoeken naar een weggezakte, omgevallen medemens. Niet lui dat ene talent zitten weg te bergen, dat je dénkt te hebben (Matt. 25:25), maar vlijtig werken met de vijf of twee, die je blíjkt te hebben (Matt. 25:15).
Toen ik verder keek, zag ik ook de vrouwelijke oudsten. In deze plattelandsgemeente ook díe discriminatie overwonnen. Een geestelijk mens is een geestelijk mens, bekwaam tot elke geestelijke taak (2 Cor. 9:. Mannelijk of vrouwelijk, van geen belang (Gal. 3:2: een eindelijk overwonnen standpunt.
's Avonds veilig thuis, na die fijne tocht door de IJsselmeerpolders. Weer eens de balans opgemaakt. Het was die middag bedekt, vrij mild weer geweest met al een voorjaarsbelofte. Werd het al voorjaar binnen in mij? Hoe stond ik er voor? - Ab en Nel had ik door Gods genade met hartelijkheid omringd. Met koorden van liefde (Hos. 11:4) had ik hen getrokken naar het geluk, wat míjn deel in dat 'trekken' betrof. - In de omgang met mevrouw De Waal toch een veel ouder iemand- had ik begrip en wijsheid gekregen. - Jans inzinking had ik op kunnen vangen zonder moedeloos te worden. De arrogantie van de altijd beter wetende Frans had ik kunnen verdragen. Mijn vreugde was daarbij niet verdoft. - De verslagenheid van Helma had mij niet geïnfecteerd. De ontreddering van Ina kon ik dapper en beleidvol aanpakken. - De negatieve uitstraling van Ilona had mij niet blijvend gedeerd. De problemen van Astrid had ik naar ik dacht- wel goed opgevangen. De gedachten, die in de sam door mijn hoofd flitsten, had ik geordend kunnen houden
Ik was een leesbare brief gebleven (2 Cor. 3:3). Mijn geloof had geen kras van belang opgelopen. Ik was moedig geweest (Deut. 31:7) en sterker geworden door strijd (Hebr. 11:34). Maar dán dan werkte de wedergeboorte in mij! Dan trok over mijn kwetsbare innerlijk een beschermende laag. Dan was ik bezig opnieuw geboren te worden.
Tóen bewoog er zich iets in mij. Het kindje gaf een levensteken. Ik riep: "Ján Marcel heeft een eerste sein gegeven." "Annemarie zal je bedoelen," plaagde hij. En we waren zó gelukkig. Allebei droegen we hemels leven met ons mee en ík bovendien nog een nieuw, jong, pril mensenleven.
En tóch: ik kón het niet laten, ik móest het zeggen: "Jan, ik denk aan de komende schoonmaak. Dan doen we zoveel waardeloos en overtollig geworden dingen weg. Nu we bekeerd en wedergeboren zijn, behoren wij ook schoonmaak te houden van binnen." "Je bent me er één," grinnikte hij: "Wanneer het niet over je giropasje gaat, haal je er wel wat anders bij nú dan de voorjaarsschoonmaak. Maar zég w hébben toch al veel opgeruimd?!" "Maar er is méér te doen," hield ik vol.
Hoe Jan en Joke hun identiteitsbewijs plastificeerden.
Overwegingen: - Jans ontdekking: ik heb de grote stap vooruit gedáán! 3.8.8.1 - Joke's feestelijk weten: de beschermende laag ís er! 3.8.8.2
3.8.8.1
Jans ontdekking: ik heb de grote stap vooruit gedáán!
Maandagavond 15 februari: Joke en ik zitten wat stil tegenover elkaar. Het was een moeilijke dag. Vanmorgen voor het eerst na mijn overspannenheid naar kantoor. De collega's waren blij, dat ik er weer was. Er is ook aardig wat belangstelling geweest gedurende mijn ziekte: bezoek, een fruitmand, ook een delegatie bij het huwelijk. Toch: iets van een zekere beklemming. Om tien uur: telefoontje; of ik bij de personeelschef wil komen. "Ja meneer Donker, gaat u zitten. Nog vrij snel hersteld hè en alweer voor honderd procent arbeidsgeschikt wel, wel." De druk, de dreiging is tastbaar. "Tja, er is hier heel wat gebeurd sedert begin oktober, toen u ziek werd. Die concentratie bij het hoofdkantoor is opeens in een stroomversnelling geraakt. En nú kom ik op ú. U zit bij de afdeling 'opvragingen'. Het werk daar gaat al heel gauw op 1 april- via het centraal systeem lopen. Wat zeg ik: 1 april? de boel is nu al operationeel ja, ja." Trekje aan de sigaar : "Er móeten afvloeiingen plaats vinden. U was nog maar kort bij ons, ook nooit zo gemotiveerd, ongehuwd laat ik er niet om heen draaien: u zult zich per 1 april als niet meer in onze dienst moeten beschouwen. Een heel eenvoudige casus. Onze rechtskundige medewerker heeft al nagegaan, dat u in een procedure geen kans zou hebben. Ik weet het het is hard. Wat het nog moeilijker maakt, is de omstandigheid, dat u zo betrekkelijk snel hersteld was. Het is immers vrijwel onmogelijk om iemand tijdens ziekte te ontslaan. Ik mag wel haast zeggen: er is geen geluk zo groot, of er komt wel een ongelukje bij." Korte grinnik "Een variatie, zult u begrijpen. Ik zei dat nu wat snel, wat abrupt zo-even. Sorry hoor, het is heus niet allemaal zonder strijd gegaan. Het principebesluit was al genomen, toen het bericht over uw huwelijk kwam. Iemand suggereerde, dat u daartoe was overgegaan om een sterkere positie te krijgen bij de personeelsinkrimping. Ik heb deze opmerking echter bestreden. Ik héb uw belangen verdedigd. In de projectgroep 'herstructurering' werkten echter bepaalde krachten, die in een bepaalde richting beïnvloedden. Daardoor herinnerde men zich een zekere recalcitrantheid uwerzijds (2.2.8.1) ook uw eh betrokkenheid op de dames onder het personeel (2.2.8.1) soms uw afwezigheid met onduidelijke ziektesymptomen (2.2.8.3) uw onwil om tot studie te komen (2.3.7.3) ondanks alle geboden faciliteiten Ik heb er op gewezen, dat uw huwelijk nog een religieus tintje had gedragen. Dat kón toch wijzen op een mentaliteitsverandering, stelde ik Toen was er echter weer iemand, die over uw driftbuien begon (2.2.8.3.) en over uw ongebruikelijke vrijetijdsbesteding (2.6.4.3). Geloof me om elk ontslag wordt gewórsteld, ook om het úwe maar het ging niet het gíng niet." Zo kwamen er nog meer woorden, maar dat doet er nu allemaal niet toe. "Mijn gunst 1 april dan ben ik misschien net nummer 500.000. Kunnen ze mij huldigen," ging het door mij heen. Toen de personeelschef zweeg en mij afwachtend aankeek, had ik echter mijn gedachten al weer onder controle. Ik heb gezegd: "U zult begrijpen, dat mijn eerste reactie voorlopig is. Ik erken, dat mijn opstelling in het verleden niet animeert om mij in dienst te houden. Ik ben veranderd, maar ik begrijp, dat de beslissing niet is terug te draaien." "Verder niets?" zei hij. "Nee, verder niets," heb ik geantwoord. Hij zweeg, leek wat verbaasd, zei toen: "Ik zal uw reactie ter kennis van de stuurgroep brengen." Daarmee was het onderhoud afgelopen.
Op de afdeling meegevoel genoeg. "Kerel, al zou Bos iets anders beweerd hebben, het gíng niet speciaal om jou. Je zát daar ongelukkig. Beekman, Van Zanten, Hueber, Schut, de hele sectie gaat er aan. Betrek het niet op jezelf." En ik zát daar maar; en ik werd niet kwáád en ik schold niet. Ik voelde ook die panische angst (2.3.7.4) van vroeger niet meer. Ik was alleen zó eindeloos bedroefd, zó gepuzzeleerd, dat dit mij kon overkomen. Ik hoefde echter geen sigaret op te steken om mij er overheen te zetten. Tussen de middag weigerde ik een borrel in het petit restaurant vlak bij kantoor. Het enige, wat ik nodig had, was hersteld contact met God (Ps. 42:2). En 's middags, ondanks het werk, bij het maken van een vierkantscontrole, wérd die band hersteld. Opeens wás het er weer, het wéten: niets kan mij van Jezus scheiden (Rom. 8:35). Al zou ik werkloos worden en blijven, dan zou ik nóg blij zijn met God (Hab. 3:17,1. Ook dít gebeuren zou een goed slot hebben (Rom. 8:2. Met de Heer zou ik ook deze moeilijkheid overwinnen (Filipp. 4:13). Ik heb niet eens Joke gebeld. Ik streed het door met God alléén. En toen kwamen ook weer de positieve gedachten, het was onzin om te piekeren: "Had ik maar wat langer ziek gebleven. Als ik God niet had leren kennen, hadden zij me nu geen ontslag kunnen geven. God heeft mij werkloos gemaakt." Wég met die gekke gedachten. Het was fíjn, dat ik Gods genezing had ervaren. Ik had daaruit véél geleerd. Eerst had ik wel eens gedacht, dat Goddelijke genezing een kwestie was van prompte bediening, zogezegd à la minute. Mijn ziekte had dan wel geen zés maanden geduurd zoals aanvankelijk gedacht- maar toch altijd nog viereneenhalf. God en Jezus kónden best direct genezen (Hand. 3:6,7), had ik begrepen, maar als regel ging het toch wat geleidelijk (Spr. 17:22). Ik had geleerd om God niet te willen overhaasten (Jes. 28:16). Tjonge, wat hád ik al veel opgestoken.
Op weg naar huis heb ik lang in een verkeersopstopping gestaan. Ik kon helemaal niets doen, maar ik ergerde mij niet (Pred. 7:9). Ik heb de motor afgezet, heb nagedacht en gebeden een gebeurtenis van nog maar heel kort geleden schoot mij te binnen. Vroeger was er veel bitterheid in mijn hart. Helemaal aan het begin daarvan stond een toch inderdaad uitgesproken domme aanpak door mijn vader van een situatie (Ef. 6:4). Ikzelf stond echter ook schuldig, want ik had het zaad van bitterheid wortel laten schieten en doen groeien (Hebr. 12:15). Ik was ongezeglijk geworden voor mijn ouders, wispelturig, met afkeer van álle gezag, weerbarstig tegen iedereen. Mijn ontslag was daarvan een verlate vrucht. Ik wilde dat ontslag innerlijk aanvaarden en God dankbaar blijven, dat Hij die bittere wortel had uitgerukt. Ik had namelijk een paar dagen geleden alles aan Bart verteld. Wat zei hij ook weer, voor hij mij bediende: "Jij bent bitter geworden door een verkeerd verwerkte opvoedingsfout. Achitofel was ook zo verbitterd; hij echter door weer iets heel anders. Zijn kleindochter Bathseba (2 Sam. 23:23, 2 Sam. 11:3) was slecht behandeld door David. Die onverwerkte verbittering maakte hem tot een verrader (2 Sam. 16:15) en verwoestte (2 Sam. 17:23) zijn eens zo schitterend leven (2 Sam. 16:23). Als hij toch die verbittering had kunnen overwinnen! Mogelijk had hij dan nog zijn achterkleinzoon Salomo op de troon gezien."
Tussenvoeging: Bart zegt dat nu wel, maar er zijn er ook velen, die menen, dat Achitofel níet Bathseba's opa was. Ik stel mij dus wat voorzichtig op, maar twijfel niet aan Barts oprechte bedoelingen. In het algemeen is waar, wat hij met schriftbewijzen probeert te onderbouwen.
"Absalom had een volkomen terecht grief, ook al tegen David, zijn vader. Ammon, Absaloms broer, had hun beider zusje, Thamar, kwaad gedaan (2 Sam. 13:14,15). David deed niets (2 Sam. 13:21). Absalom liet zijn bitterheid doorzieken en Saul verzuurde, omdat hij er zich niet bij kón neerleggen, dat door een fout (1 Sam. 13:9) zijn kans op een blijvend koningschap was verkeken (1 Sam. 13:14). Hij werd er onevenwichtig van. Dezelfde mensen, waarmee hij eerst erg ingenomen was (1 Sam. 18:2,5) kon hij wat later wel dóódmaken (1 Sam. 18:11). Het werd gewoon een bezetenheid (1 Sam. 18:10). Geen méér algemeen gevaar, denk ik wel eens, dan verbittering
En daarom raak ik deze bitterheid in de naam van Jezus Christus, de Zoon van God, aan in de wórtel! En aan jou Jan, nu de taak, om hem verder te laten afsterven. Dat kán, als je in het verdorren ervan gelóóft !"
Het verkeer kwam weer op gang. Terwijl ik optrok, was er zo'n plezierig gevoel binnen in mij. Het giftige plantje ís aan het doodgaan. Een bemoedigende gedachte kwam bij me op: Ergens was er een molensteen om mijn hals geweest, zwaarder nog dan dit dreigende ontslag: de geschiedenis met Dicky, de eis tot verhoogde alimentatie. Ik had die verhoging aanvaard, ik had betaald (2.4.6.9) en alles was goed gekomen (2.5.8.9). Nu had ik mijn ontslag innerlijk geaccepteerd wie weet, wie weet.
Thuis heb ik alles met Jo besproken. Ze ving me zo fijn op, toen ik toch even uit mijn doen was, nou ja, zeg maar, dat het even leek, alsof ik niets verwerkt had; ik was echt even zoals ze dat noemen- helemaal 'in het vlees'. Ze leidde mij af met een potje scrabble, bemoedigde mij om toch te studeren. Ze doet mij zo goed tegenwoordig (Spr. 31:12), dat vrouwtje van mij. Inderdaad: het een en ander nakijken, morgen heb ik op de cursus een tentamen. Terwijl ik me zat voor te bereiden, dacht ik toch even aan de buren. Ik heb de idee, dat goed te hebben opgelost, overpeinsde ik, hoe kwám dat nu? Wanneer ik ze aankeek en naar ze luisterde, overlegde ik niet meer: "Hier zitten mensen, die je vol moet stoppen met jouw ideeën." Nee, ik zei innerlijk: "Die mensen heb ik lief. Ik wil ze optrekken uit de kuil, waarin ze zitten." En op dat ogenblik herinnerde ik mij de man uit de bijbel Ebed Ebed nou ja, die een ander uit een put moest halen. Hij zei niet: "Hier een touw!" Hij volstond er zelfs niet mee, om dat touw onder de armen van die andere vast te maken. Dat zou al een betere aanpak geweest zijn. Nee, hij deed méér: hij bond om dat koord lappen, zodat de draad onder het hijsen die ander maar niet zou striemen (Jer. 38:12). Wat een gaaf idee toch gewoon góed wat een énige vent! Kijk; en iets van die omzichtigheid bespeurde ik tijdens onze gesprekken ook bij mezelf. En dan dat gesprek met Lien!: Ik zag zó duidelijk, dat er nog heel wat haken en ogen zaten aan die prille verkering met Erik. Ik wist de woorden te vinden om ze te waarschuwen, heel delicaat en algemeen, maar toch wel functioneel (Pred. 8:5). En dat telefoontje van Carla: ik voelde geen énkele spijt, dat zij een aulaklantje was geworden. Alle zielse wervingsdrang voor mijn eigen samenkomst was wég. Ik aanvaardde, dat dáár haar plaats was. En dat vluchtige babbeltje met Leontien: ik kon mijn mond houden, toen ze zó toch echt wel kwaadaardig- reageerde. Direct had ik voor haar gebeden, die macht uit de afgrond gebonden (Matt. 16:19), die haar verblindde.
In mijn koffie roerende, zette ik het nog eens allemaal op een rijtje: - Mijn vroegere weerspannigheid, onbetrouwbaarheid, onevenwichtigheid, overspeligheid, dagdieverij, onaangepastheid, opvliegendheid, rebellie ze hádden mij achteraf mijn baan gekost, maar ze waren aan het verdwijnen. - De bezorgdheid over mijn komende ontslag woog niet zo zwaar als men zou kunnen verwachten (Phill. 4:6). Ik hoefde niet steeds te denken: "1 april 1 april !" Ik kon bij de dag leven (Matth. 6:34). - Ik zocht geen troost meer voor panische gevoelens in verslaving aan rook of drank. Ik zocht mijn toevlucht in het 'blij zijn met God' (Neh. 8:11). Ik tobde er niet meer over, hoe ik straks voor vrouw en kind kon zorgen (Ps. 37:25). De Heer zou er in voorzien (Gen. 22:14). - Ik was genezen, ook al omdat geërgerdheid en geprikkeldheid mij niet meer verziekten (Spr. 14:13). - Ab en Nel had ik in liefde doelmatig kunnen helpen. Lien had ik raad kunnen geven, doordat ik de dingen scherper was gaan zien. - Carla had ik vrij kunnen laten kiezen, omdat ik zelf bezig was, vrij te worden. Leontien had ik goed kunnen opvangen, omdat hoogmoed bezig was het veld te ruimen voor lankmoedigheid. Met een schok van blijdschap drong het tot mij door: Jan!!!: - verbittering er uit, genezing er in - rebellie: nee, ootmoed: ja - meer liefde, een beter inzicht - vrijheid en stabiliteit... Maar: dan heb ik de stap vooruit gedáán dan is mijn wedergeboorte gaande. "Waarom zucht je zo?!", zei Joke. "Van opluchting," antwoordde ik en ik boog mij over mijn studieboek.
Het is míjn beurt om op te komen. Ik ben Karel Hartog, je maakte al even kennis met mij bij 2.3.7.1, 2.4.6.8 en 2.5.8.7. Ik heb mij wat dieper geprofileerd bij 2.6.4.5. Staat het je allemaal niet zo scherp meer voor de geest? Ik ben de jongen, die Jan, toen hij nog niet bekeerd was, naar opwekkingssamenkomsten wilde hebben. Ook wilde ik hem opbouwende bladen laten lezen. Toen hij wél bekeerd was, wou ik hem weer wég hebben uit de kring, waar hij tot geloof was gekomen. Ik vond namelijk, dat je daar niet vlug genoeg een échte, bewúste gelovige werd. Later zat ik hem weer op te jagen, omdat hij nog niet gedóópt was. "Een grote drammer," zul je zeggen. "Daar is hij ineens mee geprezen." Mis, mis: een kléin drammertje. Maar en dat ga ik je nú vertellen- God buigt zich in zijn goedheid over mij heen. Hij neemt de kleine dingen van mij weg en is bezig om mij groot te maken (Ps. 18:36). Uit mijn nadere profilering zal je al gebleken zijn, wie ik werkelijk ben: iemand met een dichtershart. Nu ja, dat ís wel zo, maar dat is toch niet het wezenlijke. Iemand met een házenhart, zomaar op de vlucht voor ja wáárvoor? (Lev. 26:17). Geen vént, waarvoor anderen afdruipen, zogezegd met de staart tussen de benen (Deut. 28:7).
Ik werd bij mijn bekering ingeleid in een nogal stoere gemeente vól 'opschieters'. Ik wilde hun bescherming om mij heen hebben. Thuis heb ik als kind erg veilig geleefd. Riet mijn relatie- trok onbarmhartig elke beschutting wég. Ik schrok ván en ik rilde ín de gure wind. Teneinde mij geborgen te voelen in deze gemeente, fokte ik mezelf op: - om óók flink te zijn, zoals zij - om óók dat prettige gevoel te hebben van: 'gunst, wat hebben we toch oorverdovend gelijk', net als zij - om óók te weten: 'met vaste tred ga ik het koninkrijk van God binnen', net als zij - om óók vrij te zijn van alle 'de waarheid afdekkende nevels', net als zij. Daarom zat ik Jan zo achter zijn vodden. Dat kwam voort uit die 'doordouwers' rol, die ik mijzelf had aangewend. Tot ik merkte, dat ik scheefgroeide. Ik kon mij wel vóórdoen als 'geestelijk mens', maar ik wás het niet. Vrede, blijdschap en gerechtigheid, de kenmerken van het koninkrijk van God (Rom. 14:17) bleven een utopia voor me. Ik blééf denken: het is toch zeker voor een ándere plaats, voor een ándere tijd, voor een ánder mens. Ik kón geen greep krijgen op de heerlijkheden, die ik wél zag.
Ik ging ook ontdekken, dat vele medegelovigen om mij heen óók maar een maskertje droegen. Zíj draaiden zich op voor míj, evenals ik míj voor hén, omdat wij elkaar ten onrechte- zulke flinkerds vonden. Toen ik dát doorhad, kon ik niet rustig meer luisteren naar welke preek dan ook. Telkens raakte ik in paniek, over mijn éigen onechtheid én die van anderen. Ik kón het geduld niet meer opbrengen om innerlijk rustig allerlei dingen op een rijtje te zetten.
Ik herinnerde mij echter, dat mijn raadsman gezegd had: "Bel mij op, als er iets mis gaat". Nu, er gíng iets mis, ik móest met hem en zijn vrouw overleggen. Ik had het uit willen stellen tot ná de trouwerij, maar ik kón gewoon niet langer wachten. Mijn geestelijke toeverlaat is broeder De Jong. Jullie hebben hem wel eens in een flits ontmoet (2.2.8.6, 2.5.8.9.); je weet wel: die baas van Joke. Ik heb met het echtpaar De Jong een heel speciale band, mag ze zelfs bij hun voornamen noemen. Dat is héél wat. Het is niet direct het type mensen voor dat soort dingen. Hem en zijn vrouw Lucy heb ik thuis opgezocht. Aan het eind van een al tamelijk lang gesprek heb ik gezegd: "Niels, vertel me nu eens: ik vólg Jezus. Ik probeer te wandelen volgens zijn eis. Tóch voel ik mij onrustig. Wat hoort er in mij nog niet bij de levenswandel, die ik zou móeten hebben?!" Het was stil in de kamer; alleen het getik van Lucy's breinaalden. Toen kwam er zo'n echt ontdekkende 'Niels opmerking': "Ook in de kringen, waar je nú bent, Karel, -waar ik je zélf gebracht heb- kan een soort harde wet gaan heersen. Men is vrijgekocht (Gal. 3:13) van de wet van vroeger: 'gij zult niet dit' en 'gij zult niet dat' (Ex. 20:14). Men laat zich echter opnieuw een slavenjuk opleggen (Gal. 5:1). Men kromt nú de rug onder een níeuw gebod (Col. 2:20), de wet van de geestelijke prestatiedwang: 'Opschieten, in water gedoopt worden, de Heilige Geest ontvangen en de gaven ván de Geest.' Waar zó gemikt wordt op 'tempo', raakt men de liefde wel eens even kwijt. Zelfs het streven naar de geestelijke gaven (1 Cor. 12:31) kan op die manier een 'zielse' zaak worden. Je hebt die 'nieuwe wet' als een harde meester over je laten heersen. Maar: er is géén beslíssende letsel veroorzaakt. Uit alles, wat je vertelde, merk ik, dat God al bezig is, het zuivere schoonmakende water van zijn Geest over je uit te gieten. Dát gebeuren maakt je onrustig. Je lígt echter op koers. Je zult de wet van de vrijheid (Jac. 1:25) leren kennen. De ballast, die je hindert, ga je ván je doen. Blijf in 'de aula'. Er zijn daar veel góedhandelende mensen. Sommige anderen daar hebben evenwel nog een hart van stéén. Er zijn ook problemensjouwers, net als jij. Weer anderen zijn wel erg actief, maar ze hebben geen kracht om vol te houden. Het is bij hen allemaal zo tíjdelijk. Toch, een boeiende groep. En: ze krijgen nieuwe kansen. Sinds een paar weken zijn jullie vroegere voorgangers toch weer terug?! Dát zijn géén opjagers, zoals je wel zult gaan merken." Zó praatten wij nog wat. Lucy maakte ook zo'n leuke opmerking. Ze zei: "Karel, toen wij je pas kenden had je nog iets onbepaalds, iets onbestemds, zo weinig flink. God is echter bezig, je van binnen helemaal in orde te maken, ook je onderbewuste, ja zelfs je ónbewuste (Ps. 1:13) leven. We gaan het zíen, Niels, Karel wordt een kerel. Hij ís al een goede soldaat in Gods Koninkrijk. Hij gáát álle rangen in het leger van Jezus doorlópen! Hij zál de brede trap met de marmeren leuningen oplopen. En bovenaan zal de grote Overwinnaar Jezus Christus-hem omarmen!"
Zeg nu niet: "Hé gunst, wat is dát nu weer voor taal. Waar komt die trap nu opeens vandaan." Lucy is een dichteres. Ik begrijp haar. Niets aan te doen, als jíj haar niet kunt volgen, maar waardeer haar dan toch in ieder geval als Christin.
Ze ging verder: "Je hébt al iets van God leren kennen. Je zult méér van Hem aan de weet komen. Tot dusver heb je God van een afstand bewonderd. Je hebt al geprobeerd, vóór Hem te werken. Prima, goed gemeend, maar het beste gaat nog komen: je gaat mét Hem leren sámenwerken. Boven aan de trap van de overwinning, áchter Jezus, zal God staan. Hij zal je de kroon van de victorie geven (Jac. 1:12). Híj zal zeggen: 'Goed gedaan, kind van Mij (Matt. 25:21). Dan is er geen sprake meer van 'bewondering op afstand', maar van liefdevol aanbidden van vlakbij (1 Joh. 3:2)." Wat is het fijn om iemand te hebben, die met je méé vecht en lacht, die met je meebidt en desnoods -grient. Een vriend (Spr. 17:17). En zó had ík er in ieder geval twéé.
Opgeladen en opgelucht, ben ik de volgende dag naar die trouwerij gegaan. Ik bewaar daaraan verschillende herinneringen, waarvan één bepaald heel vervelend is. Ik kwam in gesprek met een meisje Leontien- nog nét tiener, denk ik. Ze wist niets van het geloof. Ze dééd me iets denken aan mijn vroegere vriendin Riet, uitdagend, resoluut, ook dat íets ordinaire. Nu ja, alle mensen verschillen, dit kind had beslist ánders dan Riet- iets absoluut onbereikbaars. Ik probeerde te praten met haar, maar raakte als het ware verlamd door haar pure onbegrip. Ze dééd haar best om me te volgen. Het léék gewoon, of ze mij een kans wilde geven, omdat ze mij mócht. En ík ik stómmerd zei dingen, die ik nóóit had moeten zeggen, tegen háár op dát moment. Moet je toch je voorstellen, tegen zó'n kind: "God heeft peilloze, licht doorgloeide diepten. Het is zo goed, als wij ons naar buiten laten lokken, in dat warme, altijd blijvende schijnsel " en ook iets over een bank en een safeloket Dom hè. Ik wilde het dichterlijk zeggen en strijdbaar tegelijk. Ik kon echter mijn bedoeling helemáál niet overbrengen. Haar verbaasd ronde ogen brachten mij in paniek, maakten mij dwars. Misschien heb ik haar willen overbluffen met hoogdravende taal ze had mij eerst vol belangstelling aangekeken, maar nu maakte zij gauw, dat zij wegkwam. En dan te denken, dat Gods Geest kláár had gestaan om mij de woorden te geven (Matt. 10:19,20).
's Avonds belde ik op en kreeg Lucy. Ik klaagde tegen haar, dat ik mij nog steeds geen kerel voelde. Nog steeds dezelfde, quasi-diepzinnige figuur, kranig doende om niet af te steken bij al die andere flinkerds in de gemeente. "En tóch," zei ze: "Krijg jíj een baan in het koninkrijk van God. Een baan, die alleen opengesteld is voor geestelijke mensen. Jij bent bezig om zo'n mens te wórden. Je zúlt verder groeien. Soms ben je wel eens humeurig, dat het allemaal zo láng duurt. Maar je zúlt zien, hoe je verslagenheid van nú verandert in je opgewektheid van straks (Ps. 30:12) Je hebt je toverwoord, je mantra en je yogaoefeningen van je wéggedaan? Goed zo; de kracht, die je er toe bracht om dáármee op te houden, zal je er ook toe brengen om door te gaan met de naam van Jezus en de oefeningen in Godsvrucht (1 Tim. 4:7)." Daarna Niels nog even: "Blikverruiming is, wat je nodig hebt. Ik weet het goed gemaakt; ik introduceer je bij een club, die ziekenhuiswerk doet. Heb je morgenavond vrij? Ga er dan heen, hier komt het adres. Ik maak het wel in orde, zodat ze je verwachten." Ik bén er donderdagavond heen gegaan, heb voor één keer de bijbelstudie laten gaan. Er was een soort algemene vergadering van wel vijftig mensen. Het ging over zoiets als een verzoekplatenprogram voor bejaarde zieken of bejaarden én zieken. Er was daar zo'n gáve sfeer van liefde. Ik merkte, dat er mensen waren van allerlei kerken, kringen en samenkomsten. Al die informatie kwam voort uit een soort spel, dat wij deden. Ik had van sommige kerken déze idee: wat kom je dáár nu nog verder met de Heer. Tóch: mensen van dáár hadden een even grote begeerte om anderen tot Jezus te laten komen als ik ook in eigen kring gewend was. Ik werd hartelijk in de groep welkom geheten, mocht meedoen met het feestje, dat er die avond tegelijk was. Er werd gelachen en gesmuld en gezongen en gebeden en gepraat. Ik zou gaan helpen in de nazorg. O mens: ze zagen het al hélemaal zitten. Rondkijkend, realiseerde ik mij opeens, dat liefde méér was dan elke andere kracht (1 Cor. 13:13). Ik had goede inzichten, een prima leer. Maar: ik had de liefde niet goed in de peiling gehouden. Dáárom was ik gisterenavond tegen dat pechvogeltje van een Leontien zo taai als leer geweest. Ik bad: "Heer, wilt U ze toch nog wat goeds laten herinneren uit mijn gebrallebas." Ik zei nog tegen de voorzitter: "Wat hebben jullie hier een liefde." Hij straalde: "Uit tien geloofsrichtingen komen wij híer. Maar; we zijn allemaal wedergeboren. Eén van de cadeaus, die je dan van God krijgt, is: liefde. Die is sterker dan vrees (1 Joh. 4:1, het wapen van de duivel. De satan krijgt daardoor steeds minder vat op onze werkgroep. Oók in ons werk in de tehuizen zélf. Soms schelden de mensen ons zelfs uit! Zij wantrouwen ons, wanneer wij alleen maar komen vragen, met welke mooie grammofoonplaten wij hen kunnen verrassen. Wij schelden dan nooit terug. Nou ja, dat is natuurlijk nogal wiedes. Maar ik bedoel: ook niet innerlijk, door verbitterd te worden of zo." Dat was donderdagavond. Die nacht heb ik Jezus in mijn innerlijke overleggingen als Vríend aanvaard. Ik accepteerde Hem hélemaal. Ik wilde zijn koninkrijk totáál beleven: - niet alleen met de macht en het gezag daarvan - maar óók met de daarbij behorende liefde. Kortom, ik wilde er echt helemaal bijhoren. Ik had enkele uren zó'n strijd. Iets duisters het oude leven- wílde mij niet loslaten. Iets lichts het nieuwe leven- wilde zich maar niet door mij laten grijpen. Ik had het idee, de hele nacht aan het worstelen te zijn toen viel het duister weg en hád ik het nieuwe in de houdgreep (Gen. 32:25). Ik zei: "Heer Jezus, wat bén ik moe en ontdaan van die ervaring. Wilt U mij nú zegenen? (Gen. 32:26)." en direct viel ik in slaap (Ps. 4:9).
Vrijdag ja, nu komt er iets, waarvan je zult zeggen: "Dacht ik het niet we zijn er weer !'Ik werd christen en toen kreeg ik een prachtbaan en een beeldschone verloofde en een mooie auto ' het oude liedje." Op die auto na dan die zit er nog niet in, maar voor de rest: heus, ik kan het niet helpen, maar zo lígt het nu eenmaal. Donderdagnacht had ik eindelijk geleerd, Gods koninkrijk te zoeken en vrijdag kreeg ik een báán (Luc. 12:31). Ik ben een werkloze industriële ontwerper. Die dag maakte ik kennis met twee collega's. Jonge knapen. Ze hadden een piepklein werkplaatsje en konden een derde man gebruiken! Ik hoefde er echt niet lang over na te denken. Ik zei: "Ja."'s Middags stond ik al tegen het minimumloon, maar, nou ja- aan de vormgeving van een crèmedoosje te werken.
En zondag zag ik háár! Maar voor ik daar verder op doorga, even iets over de gemeente. In de kerngroep is iets voorgevallen, een onenigheid of wat dan ook. Je komt daar tóch niet achter. Uiteindelijk zijn er wat mensen uitgegaan naar de 'Foyer' (2.6.4.7). Die vonden, dat het bij ons nog niet snel genoeg ging. Nog maar heel pas geleden een weekje of zo- is de leiding weer gaan berusten bij een echtpaar, dat hier vroeger ook al actief was. Oude mensen al, jaren buitenslands geweest. Ik heb er in het begin erg raar tegenaan gekeken, was daarmee ook niet de enige. "Leen en Inge de Raad", hoorde ik iemand een beetje smalend zeggen: "Ik wist niet eens, dat we die nog hádden!" Ik dacht: "Zulke mensen, die het helemaal gehád hebben in een gemeente met zóveel jeugd?!" Bij mij en bij vele andere jongeren nam het gewoon even de blijdschap wég. Maar na één bijbelstudie en één morgendienst, zag ik het zondag al weer een beetje zitten, toen ik binnenkwam. Ook die door mij gemiste donderdagavond was het fijn geweest, werd mij verzekerd. Leen zei het in zijn preek prima: "Ik heb een Herder, die mij behoedzaam leidt, naar goed, rustig water en weiden vól voeding (ps. 23:1,2). Dan zal ik er toch ook heel goed voor oppassen om júllie op te jagen." En toen plotseling, een heel ander register opentrekkende: "Maar dat betekent niet, dat ik de gezapigheid predik! Denk niet, dat ik jullie in de slaperigheid binnenleid!! Ik wijs jullie de weg naar het koninkrijk van de vrede (Jes. 9:6). Maar: vrede met God hebben betekent niet, dat jullie het in de wereld gemákkelijk gaan krijgen (Matt. 5:11). De mensen zullen jullie nóg minder begrijpen dan voorheen. Er wás hier soms wat fanatisme. Dát wordt herkend. Maar de rust, die er heel in het bijzonder voor Gods kinderen is (Hebr. 4:9) blijft onbegrepen. De liefde, die zij hebben voor elkaar, uitstralend naar álle mensen (2 Petr. 1:7), die kan men niet plaatsen. Nog méér dan vroeger zullen ze jullie hónen om een bepaald facet van jullie geloof: het wéten, dat er demonen bestaan, die bestreden dienen te worden. Ze zullen je met verachtende woorden wónden en je uitlachen. Dat is echter niet van beslissend belang. Van belang is dít: Jullie komen úit de ínspanning van 'je zo erg waar moeten maken voor God'. Nu komen jullie ín de óntspanning van het kunnen liefhebben van de naasten. Nu kan je aan de vereisten gaan voldoen, die in de 'kern'dienst van God nodig zijn. Vroeger heeft de duivel je in slechte conditie gebracht. Er was krampachtigheid hier en ten dele is die er nóg. Daarom is het met de conditie nog niet zo best gesteld. De tomeloze energie van de liefde stúwt jullie echter wég van zielse blindheid en tóe naar geestelijk inzicht. Ik wil zo graag in de dienst van Jezus staan, om jullie waar nodig en mogelijk- te helpen. Hij wil jullie rondom zich zien (Op. 1:7, 19:14), níet als goedwillende gelovigen-zonder-meer, maar als volledig gemotiveerde volgelingen (Matt. 28:19). Ik beken het eerlijk: ik kijk óók wel een beetje naar het loon. Wie zou niet willen stralen als een ster (Dan. 12:3). Dat zit er voor mij in, als ik jullie kan aanvuren om dóór te groeien tot 'eikenbomen der gerechtigheid' (Jes. 61:3). Wat zeg ik: 'Voor míj voor míj!' Voor íeder van jullie, die zo anderen bemoedigt, ligt een beloning klaar (2 Tim. 4:." En tóen zag ik haar zo'n leuk meisje, knap, lief, niet meer zo piep, maar zeker verre van 'stok': 25 à 30 misschien. Je kon aan haar zien, dat zij het te kwaad had. Bij de uitnodiging holde ze gewoonweg naar voren. Ik had Inge de Raad uiteraard nog nooit in de bediening gezien. Zij bleek echter wel een 'vakvrouw', zei tegen het meisje: "Je verwachtte het helemaal niet hè het rustgevende rijk van God leek in deze dagen soms zo ver weg. En toch, je had je al naar God toegekeerd. Maar nú begint de wedergeboorte in je innerlijk. Gelijk daarmee begint de overwinning over al die panische, verwrongen, oververhitte gedachten." Zij legde haar de handen op en bad: "Heer, zo dikwijls wordt onze liefde door anderen versmaad. Dan geven wij de moed op maar dikwijls versmaden wíj úw liefde. U echter blijft klaar staan om ons blijdschap te geven. Het enige 'verwijt' van uw kant is misschien: 'Kind ben je daar nú pas als je tien jaar eerder was gekomen, had Ik je tien jaar eerder gelukkig kunnen maken.' Onze feesten zijn zo gauw over uw feest Heer, wordt alleen maar mooier U erbarmt zich over haar U heeft geen machteloos médelijden U hebt iets anders: machtige ontferming (Jes. 54: U bent de grote Uitredder (Ps. 68:21) in uw naam leg ik haar de handen op!!" Wat straalde dat kind! Ik verloor haar uit het oog. Maar donderdag was zij er weer. Inge de Raad had het in haar bijbelstudie over Gomer, de vrouw van Hosea. Die liet zich toch eigenlijk door de satan- inpakken, verleiden, omturnen. Ook wij plukten dikwijls (legde ze uit), -net als Gomer- achteraf de wrange vruchten van eigen dwarsheid. Maar, al waren wij nog zo teleurgesteld en in de steek gelaten: God kon ons een nieuwe stralende hoop geven. Hij deed alle wildgroei uit ons leven weg.
Opeens wist ik het: dit meisje had dezelfde ervaringen gehad als ik. Zoals Riet mijn liefde had gefnuikt, zo was dat ook bij háár gebeurd. Ik had zo dikwijls gedacht: "Alle goede dingen zijn zeker voor een ander." - Nu echter had ik een báán - Ik voelde mij veel sterker, veel mannelijker En: - dáár zat de vrouw, die mij gelukkig ging maken en ik haar ik zou háár kunnen boeien ik wist het, ik wíst het! Wat was ze nú mooi, zó uitgerust, of ze ná zondag alle nachten vroeg was gaan slapen. Weer was er een bediening, door Leen ditmaal: "Je hebt de nabijheid van de Heer nodig," begon hij. "Een antwoord op élke vraag, een kurk op élke fles dat is voor jou niet het eerste vereist. Néé, dit heb je nodig: niet meer altijd fouten maken, niet meer altijd door misverstanden omringd zijn op een góede manier 'je weetje weten', omdat je door Gods Geest wordt verlicht dat gebeurt nú." Ook hij legde haar de handen op, bestrafte een ziekmakende herinnering aan vroeger, die haar blijdschap ópat. Namens God zei hij haar de overwinning toe over elke vijand.
Ik zag haar later in de hal nog even. Opeens had ik de woorden, gewone, warme woorden, die Leontien níet van mij had gekregen. Niet 'godsdienstig', alleen maar écht belangstellend. Even keek zij mij aan, toen verdween zij weer.
Thuis heb ik voor de spiegel gestaan. Ik zag mijn ogen de bruine - ik zag mijn oogopslag ! Door Gods genade was die: - niet meer weerloos maar waakzaam - niet schuw maar onbevreesd - niet verdrietig maar blij - niet zweverig maar zeker - niet eigenwijs maar wijs. Er viel ook lankmoedigheid in te lezen; en vriendelijkheid; en trouw en zachtmoedigheid en zelfbeheersing (Gal. 5:22).
Ik was een kérel! En wat méér was: IK HAD 'DE BLIK'!!