2.4.6 Hoe Jan en Joke van de verkeerde weg afkomen en een veelbelovend begin maken met het er ook vanaf blijven (gedachte)
Overwegingen: zaterdagmorgen (2.4.6.1); zaterdagavond (2.4.6.2); zondagmorgen (2.4.6.3); zondagavond (2.4.6.4); een week later (2.4.6.5); twee weken later (2.4.6.6); drie weken later (2.4.6.7); vier weken later (2.4.6.; gesprekken, gebeden, bezoekers (2.4.6.9).
2.4.6.1 Zaterdagmorgen
Jan: wat heb ik toch na dat gesprek van vannacht geslapen! We werden schandalig laat wakker; maar gelukkig voor Joke was het zaterdag. Samen met haar naar de supermarkt. Ik voelde me zo licht als een veertje. Het leek wel, of ik alle tegenspoed van nu aan de baas kon. Ik zag opeens de sfeer, waarin ik jaren verkeerd had, als iets, dat mij gevangen had gehouden, iets, dat helemaal niet bij mij hoorde. Ik wist met een zeldzame scherpte, dat uit die sfeer de rampen waren gekomen, de verslavingen, het verkeerde wennen. Ook de oppervlakkigheid, waardoor je over de diepe dingen niet eens meer kon denken, kwam daarvandaan. Ik voorvoelde, dat die arme tijd met die stomme mopjes zo nu en dan over Petrus en over Maria op een eind liep. Voorbij was die periode zonder enig constructief element. De opbouw ging beginnen.
Terwijl ik het karretje duwde, keek ik naar Joke, die de boodschappen pakte. Ze straalde, liep veerkrachtig, had er zo echt zin in. Ook zij voelde zich kennelijk heel goed. Ik fluisterde haar toe: Wat heb jij je jour vandaag, en zij antwoordde: Maar jij bent ook heel mooi hoor. En toen lachten we even luidop, een beetje verrast en verbaasd over alles. Het was, of we vrij waren gekomen uit gevangenschap en het nu pas beseften (Ps. 126:1). Wat leek alles nu ver weg: dat steeds verder van God wegdwalen; de verontrusting, die je voortjoeg van depressie naar depressie. En eigenlijk was er nog niet eens wat gebeurd. We hadden ons niet bekeerd, we hadden alleen maar contact gezocht met Jezus. Dit was alleen nog maar zijn handdruk. Hoe moest zijn omarming dan wel zijn?
Toen ik bij de kassa stond in de rij Joke holde nog steeds voor artikelen heen en weer gebeurde er weer iets heel positiefs. Ik zei tegen God: Ik geef mijn fouten aan U toe en ga me ook niet groot meer houden voor de buitenwereld. Vanavond wil ik beslist naar die evangelisatiesamenkomst, die staat aangekondigd. Op dat ogenblik ging als een schok het bewust worden door mij heen, dat ik nu verder was dan in de afgelopen nacht, zelfs dan enkele ogenblikken vóór de belofte. Was dit nu bekering? Ik werd helemaal warm van binnen, duwde werktuigelijk het karretje verder. Aan Joke, die nu naast me liep, vroeg ik wat wezenloos: Ben je er doorheen? ik bedoelde natuurlijk de boodschappen, die ze nog aandroeg, maar ze zei, haast juichend: Ja! Ik ben er doorheen! Een dame voor ons merkte herkennend op: Wat een lijst wordt het hè, als je het lang opspaart! Joke weer: Zegt u dat wel, maar nu is alles klaar!
Toen was het afrekenen geblazen, auto inpakken, starten en wegwezen. Joke reed dit keer. Ze zei lachend van achter het stuur: Hoorde je dat gesprekje over er doorheen zijn en zo ? Weet je, wat daar nu achter zat? In de winkel, terwijl ik de halfvolle melk zocht, kreeg ik opeens vrede met God, zomaar wist die vrouw bij de kassa veel. Maar wat ze zei, was precies goed. Wat was het een lange lijst geworden! Nu vanavond wil ik naar die zaal, hier vlakbij. Ik wil met iemand van Jezus praten. Ik wil verder.
Joke: om negen uur werd ik pas wakker, fris als een hoentje. Zaterdag; het gaf dus niets, dat het zo laat was. Uit bed: Jan sliep nog als een roos. Voor de spiegel: mens, wat overkomt me: geen wallen, lekker fris huidje. Onder de douche voelde ik me zo ontzettend hartstikke goed. Jan kwam er ook uit, wou in de douche, toen ik er nog niet uit was. We stoeiden even zo leuk. De zon scheen; heerlijk ontbeten, met de auto naar de super en daar is het gebeurd!
Ik stond bij de melkrekken. Jan wachtte al in de rij bij de kassa voor tijdwinst. Ik weet nog, dat ik dacht: Nee, dit is de magere melk En toen, opeens, zag ik, hoe ik verdwaald was; de omgeving, waarin ik mij bevond, zo vreemd aan wat ik eigenlijk zocht; mijn levenshouding zo anders dan ik in feite wilde. Ik bad, stak mijn hand uit, vroeg om vergeving, vroeg God om hulp voor alles en: Iemand greep mijn hand, het werd zo licht, zo wijd: ik werd duizelig van geluk. Die hand trok me door alle verwarring heen. Ik zag mijn leven als een film voorbijtrekken. Er werd een streep gezet onder bladzijden vol inktmoppen, vetvlekken en slordig schrift
Pardon, mag ik even bij de volle melk? Ik keek om me heen, zei: Sorry hoor. De andere klant had niets aan mij gemerkt, liep met de boodschap al weer door. Ik pakte een karton halfvolle, zocht Jan op, praatte tegen hem en anderen met mijn buitenkant. Maar mijn binnenkant was toch in beroering! Het leek wel, of de grond daar razendsnel werd schoongemaakt en met prachtig parket bedekt. Idioot hè, niemand snapt dat. Vanavond gaan we naar een zaal. Daar moeten mensen zijn, die Jezus kennen. Ik wil ze zien.
Zeg, luister eens, het gaat niet goed, zoals het gaat. Neem mij nu: ik rook als een schoorsteen, voel me pas weer opknappen na mijn zoveelste glaasje. Mijn hand beeft soms al, teken, dat ik aan de drank verslaafd ga worden. Ik ijk altijd naar vrouwen, heb driftbui op driftbui; dat kan zo echt niet langer. Ik heb er eens over nagedacht. Het is een logische zaak, dat ik van al die dingen probeer af te komen. En: ik heb een logische weg ontdekt.
En wat wil je daarmee zeggen?
Zeggen, zeggen! Ik wou een voorstel doen: als we ons leven nu eens aan Jezus toevertrouwden. Ik kan het zelf niet meer aan: die overspannenheid en die infectie, mijn bitterheid en indolentie, mijn angst en al die pech, die me achtervolgt. Ik geloof, dat God het in zekere zin van mij eist om naar Hem toe te gaan.
Kom nou, laten we redelijk zijn, dat meen je toch niet echt, dat is toch helemaal uit de oude doos. Wat zeg ik: uit de oude doos, niet eens! Het was vroeger al oké als je maar bij iets goeds hoorde. Over bekeren tot God werd in die kerk van jou nooit gesproken. Bij ons in de sam dan nog wel, maar toch, het is zo ongrijpbaar.
Maar het laat mij niet los. Ik wil een bewust begin maken met God en Jezus. Je zegt zelf: Dat deden ze vroeger niet eens. Nu, dan is het niet ouderwets, dan is het modern om zon begin te maken. Je bent tegenwoordig helemaal in, als je een keus maakt voor wie of wat dan ook. Ik heb al voor alles en voor iedereen gekozen. Nu kies ik voor Jezus. Weet je nog, wat er vanavond gebeurde? Je was niet aardig tegen me. Ik probeerde, niet boos te worden. Ik zei alleen maar tegen Hem, dat het mij speet, dat ik zijn hulp niet durfde vragen. En alleen al, omdat ik dat eerlijk bekende, maakte Jezus alles in orde. Dat heeft me zo getroffen. Ik wil bij Hem horen. Het zal best wat moeite kosten, maar ik wil het.
Ik geloof toch, dat je wat over je toeren bent. Van roken kan je af, gewoon door te willen, van drank ook. Wat de vrouwen betreft, denk nu eens nuchter na: je moet een stap terug doen: jonge meiden vinden je onderhand al een oude vent; dat houd je niet tegen. Alleen bij Lien van onze leeftijd en haar soort maak je nog wat klaar. Die opvliegendheid; ach, dat komt door dat overspannen zijn. Voor al die conclusies heb je toch niet direct dat zware geschut van God en Jezus en bekering nodig. t Valt me nog mee, dat je er de Heilige Geest niet bijhaalt, zoals die zus van jou. Je wordt zweverig van het geloof, dat zie je aan haar. Vroeger een resolute meid, nu zo onzeker als wat. Joh, je bent nu zon beetje van de softdrugs af. Nu zou je geestelijk gezien aan de harddrugs beginnen. Onlangs zei je zelf: Godsdienst is de opium van het volk. Nou dan, je gaat toch niet aan de opium!
Dus jij denkt, dat ik mijzelf zit op te draaien en dat er niets aan de hand is! Het kan zijn hoor, dat het allemaal jeugdcomplexen zijn, die de kop opsteken. Maar moet ik het dan zelf klaren met dat vergrimde innerlijk van me en die rottige ziekte, die apathie, die tegenslagen en vooral die buien van panische angst. Weet jij eigenlijk wel, wat stapeldol makende, inktzwarte, rood gloeiende, krijsende angst is! Ik ben te moe of te lui, weet ik veel; maar ik wil niet meer zelf doormodderen. Ik stel het niet meer uit. Als jij dan niet wilt, laat mij dan naar Jezus gaan. Maar liever ging ik samen.
Ik wil je best laten gaan, maar houd er nu eens goed rekening mee: wil je heel die falderaldera terug? Als je gelovig wordt, moet je ook weer slikken, dat het waar en verdedigbaar is van al die zielige kinderen, die doodgemaakt werden, alleen omdat ze Elia najouwden (2 Kon. 2:24). Of van al die duizenden vossen, die zich door Simson lieten vangen en daarna gehoorzaam bleven wachten, tot hij hun staarten twee aan twee aan elkaar bond (Richt. 15:4). Moet je toch eens even bedenken, dat je daarmee voor de draad moet komen bij Joost en Tom en Jeroen! Begillen zullen ze zich! Bereken de kosten nu eens. Is bekering je nu zoveel waard?
Iemand zei eens tegen me: Van een vis kun je toch ook de graten laten liggen. Graten genoeg: Abraham offert Izaäk (Gen. 22:10); de botten van dode Eliza maken een andere dode weer levend (2 Kon. 13:21); Jezus loopt over het water (Matth. 14:26). Het kan me niet meer schelen; ik laat ze liggen. Ik wil het vlees van die vis eten. Later zijn die graten misschien ook vlees. Luister: hiernaast huilt dat kind weer. Niet door ons;wij praten zacht; haar ouders zijn gaan stappen. Je weet: dat ondier huilt dan uren. God is genadig. Hij wil vast en zeker helpen. Gideon vroeg tekenen: hij kreeg ze (Richt. 6:17-21, 36-40). God, als ik met mijn wil tot bekering op de goede weg ben, zult U ook mij een teken geven, doordat die baby binnen een minuut stil is.
Zeg Jan, die minuut is al weer vier minuten om. Het kind krijst bij het leven. Maar dat ligt niet aan God hoor. Weet jij iemand anders dan Gideon in de bijbel, die zo om tekenen vroeg? Die mensen zullen er wel zijn hoor, met goede of kwade bedoelingen, dat doet er niet toe (1 Sam. 14:10, Matth. 12:38,39, Matth. 16:1, Joh. 2:18, enz. enz.), maar ik ken ze in ieder geval niet. Het was een uitzondering, dat met Gideon, je mag daar niet van uitgaan. Het was stom van je om God daarop vast te willen pinnen. Maar ik ben nog dommer dan jij! Voordat jij wakker schrok en we gingen praten, had ik net tegen God gezegd: Als Jan me vraagt om ons samen te bekeren, doe ik mee. Ik kreeg mijn teken wel, jij niet. De stakker van hiernaast heeft nooit harder gebruld dan nu. Maar met het teken, dat ik wel kreeg, heb ik niets positiefs gedaan, dat heb je daarnet gehoord. Ik heb bekering net zo hard nodig als jij. Ik eet maar bonbons en gebakjes en paté en word alsmaar dikker. Ik roddel en word daardoor gehaat en eenzaam. Ik ben soms niet eerlijk. In de supermarkt vergiste Leontine zich met het geld teruggeven. Ik had het in de gaten, zij ook. Maar zij te laat. Die blik van dat kind, toen ik ontkende en ze wist, dat ik jokte. Als jij zegt, dat het logisch is om te proberen, vrij te worden, geldt dat ook voor mij.
Niets snap ik van jou, niets. Eerst maak je me tegen. En nu ik al niet meer over bekering prakkiseer dat geschreeuw van Kim doet voor mij de deur dicht begin jij uit een ander vaatje te tappen. Van zulke dingen word ik gewoon niet goed. Van zo iets word je toch helemaal gek!
Ik kan er inkomen, maar ik ben mezelf niet. Ik ben ziek, verzuurd, zenuwachtig en tot in mn tenen gespannen. Ik zit boordevol complexen en angsten. Ha, ha: van angsten dacht jij het monopolie te hebben; ik weet er ook over mee te praten: afgronden, leegten, die toch gevuld zijn met nameloze, donkere, vlammende, dreigende dingen. God heeft me laten zien, hoe ik eruit kan komen. Hij mag eisen, dat ik het ook doe!
Stommerdje, het is nu te laat. Eerst wou ik wel en jij niet, nu jij wel en ik niet. Wij komen niet meer op één lijn. Overigens maar goed ook. Wat wij gelukkig niet samen wilden of willen, is gewoon te gek; onbestaanbaar. Its not done, zeggen de Engelsen in zon geval. Het is niet eens iets uit de oude doos, wat had je daar gelijk in! Bekering, het werd nooit gedaan en het zal nooit gedaan worden. En, als er ooit eens iemand was, die zich zogenaamd bekeerde, dan was het nog flauwe kul O Kim!!! Hou je bek
Je zei daarnet, dat het best wat moeite mocht kosten. Nu kost het moeite, omdat we even niet gelijk zijn afgesteld. Maar juist op dit ogenblik doe ik een ontdekking: eerst zag ik alleen maar wanorde, net zon rommel als er is wanneer ze een huis gaan bouwen. Maar er is een plan. God en Jezus zijn met ons begonnen. Ze gaan door (Philipp. 1:6). Kunnen wij nu niet alsnog op één lijn komen? Sorry van zo even. Ik heb het verziekt. Doe jij dat nu niet. Ik weet, dat je het niet gaat verzieken; anders had je wel stommerd gezegd, in plaats van zo lief: stommerdje.
Gekkie van mij; weet je, wat het met jou is: je bent niet ziek of zenuwachtig; je redeneert immers puntgaaf. Je hoeft helemaal geen complexen of angsten te hebben; er is helemaal niets met jou aan de hand. En die kleine oneffenheidjes: er zijn toch clubs voor mensen, die moeite hebben met hun gewicht. Roddel en de boel verlinken: til er niet zo zwaar aan; dat doet iedereen toch. Wat dacht je, dat Leontien met die kas deed. Misschien keek ze wel zo vuil, omdat ze zelf daardoor een tientje minder achterover kon drukken. Nee, zulke dingen zonder reden zou ik niet meer zeggen of denken. Nu ja, hoe dan ook, zon paardenmiddel als bekering is toch niet nodig.
Pappen en nathouden; ik heb er geen geduld meer voor. Geen zachte methoden, alles wordt er steeds maar naarder door. Geen uitstel; dan maar een paardenmiddel. Maar ik durf niet alleen. Ga nou mee!
Schatje, heb je wel in de gaten, dat we precies om en om praten, elkaars argumenten lenen. Nu is het weer mijn beurt. Het is echt niet om te pesten hoor. Als Helma en Cobi en Saskia tegen je zeggen: Dus jij gelooft dat verhaal van dat brood, dat maar aanjongde (Matth. 14:19) en van die stok, die een slang werd (Ex. 4:3), dan moet je Ja zeggen, als je nu Ja gaat zeggen tegen God. Ik hoor het geproest al. Daar moet je toch wel mooi rekening mee houden! In de vrouwenpraatgroep heb je het dan echt wel gehad.
Ik kom met je eigen woorden over die visgraat. Ik weet ook nog wel voorbeelden: de stilstaande zon (Joz. 10:12,13); de moord op Eglon (Richt. 3:21); de opwekking van Lazarus (Joh. 11:43,44), Maar dat kan mij allemaal niet schelen. Ik hoef ook geen teken; laat Kim maar janken. Een voorstel: we bekeren ons nog niet, leggen gewoon alles aan Gods genade voor, vragen of Hij wil helpen: jij begint.
Goed, daar ga ik dan: God, Jezus, misschien zijn wij te slim of te stom ik weet het niet maar we zien er echt geen gat meer in. Als U iets kunt om ons uit de dalles te halen (Mark. 9:22), wilt U het dan doen? Ik vraag het niet brutaal; ik heb niets in te brengen dan lege briefjes. Als U niets doet, hebt U nog gelijk. Maar kijkt U althans eens. Nou jij.
Heer, alles is zo kapot. We kunnen ons niet eens zelf naar U toekeren (Jer. 31:1. Ik weet niet, wat ik zeggen moet, zegt U maar, wat ik zou willen zeggen (Rom. 8:26). Helpt U! Nu is Kim stil. Het teken komt, als de sfeer goed is.
En nu huilt ze weer.
Het kan me niets schelen, al huilde ze de hele nacht. Ik ben toch blij met God (Hab. 3:10). En dat, terwijl ik me nog niet eens helemaal naar Hem heb toegekeerd!
Ab en Nel komen thuis. Nel troetelt het wurm. Ja kunst! Nu wordt het stil. Maar had God dat nu niet wat royaler kunnen oplossen?
Stil nu maar, denkertje van mij. Het is op zichzelf al een wonder, dat ze zo vroeg zijn. Ga nu maar slapen!
Ik gloei helemaal van opwinding, kan weer niet slapen, lees maar in zon turf, waar je houvast aan hebt. Had ik maar houvast aan Jezus. Ik zie Hem gewoon voor me. Door Jeruzalem heen, over die ongelijke keien, zeulend tegen de heuvel Golgotha op. Ik hoor als het ware de hamer, die de spijkers door zijn handen en voeten slaat. Als ik God nu eens gewoon dankte voor dat werk van Jezus. Dan zou het ook voor mij gelden. Waarop wacht ik nu dan nog? O, ik weet het: als Jan nu eens wakker werd en me voorstelde om ons aan Jezus toe te vertrouwen. Dat zou een teken zijn. Dan zou ik meedoen (Luk. 16:30). Dan zou ik me laten schoonschrobben van alle vuil. Gelukkig wordt hij niet wakker, al woelt hij erg. Zon harde wenk zal God niet geven. Hij laat het bij zachte aanwijzingen. Dat is ook wel goed, bekering heeft geen haast. Nee, opeens komt het als een vloedgolf over me heen: het heeft wel haast. Ik wil geen uitstel meer. Ik wil de ernst van onze situatie niet meer weglachen. We zitten in de fuik, allebei. Wij hebben zo gek gesprongen, her en der, dat we verdwaald zijn. Ik ben niet veilig in Jezus armen als een teruggevonden schaap (Matth. 18:13). De duivel heeft mij in zijn houdgreep. Jan, ik wou, dat je wakker werd! Gunst, hij wordt nog wakker ook
Leuk, die grote tuin bij het kantoor, gaat gewoon over in het stadspark. Ideaal voor de middagpauze. Een half uur om te wandelen. Els wou mee. Wat zei de dokter? vroeg ze benieuwd. Stel je voor: zo iets vertellen, uitgerekend aan Els! Ik kon haar gelukkig kwijtraken, maar mijn zorgen, tobberijen, zenuwen, frustraties en complexen niet. Die wandelen mee. Ik ben mij er pijnlijk van bewust direct vanaf het opstaan (Ps. 73:14) hoe ik aan allerlei ongein vastzit met kettingen en touwen (Ps. 107:10). God, wat heb ik soms een zin om me naar U toe te keren, uit te huilen, om vergeving te vragen, zodat U en Jezus mijn zonden weg kunnen nemen (1 Joh. 1:9). Kwamen Jullie maar in mijn gedachten, in mijn denkwereld wonen (Rom. 8:9). De spanningen krampen gewoon in mijn benen. En waarom nou toch? Wel, om alles: Jan en die infectie, de ruzies, de nare meiden op zaal, het duffe werk en alle nutteloos geworden grote doelen. Daar heb je weer al dat geprakkiseer: t is toch onzin! Ik leef goed. Laatst was ik nog in de kerk bij een oratoriumuitvoering: ik had tranen in mijn ogen en heel mooie gevoelens. Zulke gedachten als ik nu heb, worden alleen maar ingegeven door angst! Nee, dat is het toch niet. Niemand fluistert mij in om bang te zijn en om me daarom te bekeren. Het is ook niet zo, dat nu opeens bovenkomt, wat mij vroeger aan angst zou zijn ingeprent. Zo waren paps en mams niet. Nee, die gedachten hangen samen met wat ik weet, nodig te hebben: gewoon een plek om te schuilen. Een kind, dat zich bezeerd heeft, holt naar zijn moeder, duwt zijn hoofd tegen haar jurk, huilt! Die moeder aait dat bolletje, zeg Och toch. Zo zou ik weg willen kruipen bij God. Ja, dit is wel gek: ieder heeft het over Hem als Vader (Deut. 32:6). Maar ik zou Hem ook als Moeder kunnen zien (Jes. 66:13). Zei Hij nu maar iets. Of misschien zegt Hij wel iets. Maar ik kan het niet horen (Ps. 66:1. Het enige, wat ik hoor, is zo hartstikke banaal: de zoemer. De middagpauze is dadelijk voorbij en ik zit nog in het park. Hollen maar. Fien zit al weer te loeren, denk ik, of ik te laat kom.
Supplementen bijwerken, balerig werk. Waarom doen die kerels dat zelf niet! Toch eigenlijk geen karweitje voor mij! Nu ja, het hoeft ook maar een enkele keer, als het slap is bij het beeldscherm. Goed, zon werkje om je hoogmoed in te leveren: Ik vind dit en ik vind dat en Mijn mening is en dan moet je als achtentwintigjarige zo iets doen. Als ik met mijn neus gedrukt word op de simpelste onderdelen van mijn baantje, kan ik wel eens een snuifje nederigheid opbrengen. Maar wat ik nodig heb, is echte, blijvende nederigheid ten opzichte van God. Misschien mis ik door mijn hoogmoed wel de genade, dat ik Hem kan horen spreken (Spr. 3:34). Wel zeker, preekt er niemand meer tegen je, doe je het zelf.
En weer die wekkerradio. Het getuut van het tijdsein, daarna de gladde stem van de nieuwslezer. Weg er mee: die lui zijn altijd eender. Zouden zij nu nooit eens zon nare nacht hebben als ik. Wakker liggen met het weten: morgen om zeven uur op. Nu heb ik nog maar zes uur om te slapen en vijf en: nou ja; toen was ik dan vertrokken. Ik kan soms zo verlangen naar lekker diep pitten. Ik kan het geheim ervan maar niet vinden (Ps. 4:9).
Kom Jo: geen geklaag. Ik laat Jan maar liggen. Mn bordje pap, even zitten, kalm zijn, er zal best een wegwijzer zijn naar een begaanbaar pad. Daar ben ik hard aan toe. Ik heb nu genoeg met zwikkende voeten over een ongelijke weg gelopen. En maar naar de grond kijken naar takken, stenen, hobbels en kuilen.
Als ik nu eens gewoon tegen Jezus zei, dat ik berouw heb; wat haal ik nu in mijn hoofd? Berouw? Waarvoor? Hij daar, die me besmet heeft, hij, vrouwengek, die hij is: hij moet berouw hebben en hij heeft het niet. Maar met mij is er niets aan de hand (Luk. 18:11,12) op die infectie na dan, maar dat is zijn schuld.
Nu ja, laat ik niet alles van hem door een vergrootglas zien en van mijzelf door een verkleinglas (Matth. 7:3). Ik zit ook verkeerd; wat ben ik nu eigenlijk; wat heb ik nog voor een positieve inbreng? Laatst zag ik op de t.v. een meisje van mijn leeftijd: runde een kinderhuis ergens in de tropen; getuide van haar geloof in Jezus. Ze was een persoonlijkheid. Ik ben als je het goed beschouwt een niemand, terwijl ik met God een iemand zou kunnen zijn. Ik moet van die vervelende, onbenullige weg af. Maar eerst moet ik nu toch op het fietsje naar kantoor. Kijk, dat is toch weer positief. Het zou best een brommer kunnen lijden. Ik kan ook Jan zn auto pakken, die staat toch maar te staan. Maar ter wille van het milieu offer ik gemak op; ik neem de fiets. Ik een niemand? Onzin. Zo zie je maar, als een ander je geen mico aanpraat, doe je het zelf.
t Is maar goed, dat de straat zo rustig is, want daar is het galbittere denken weer aan dat gebeuren jaren terug, één van mijn dwaasheden. O, ik knijp in het stuur, t laat me nooit meer helemaal los. Kon ik maar eens genezen worden van die verwoestende herinnering aan die kliniek, die felle lampen, al dat nare. Zou Jezus dat niet voor me kunnen doen? Ik probeer soms op te staan, maar de wroeging en de spijt sabelen me weer neer. Als ik nu eens een streep haalde door de hele toestand. Dat huis vermijden met die eerst nieuwsgierig en later gek makende séances. Als ik nu eens Ho, ik ben er al.
Zo, even toilet maken, op de zaal moet ik er goed uitzien. O ja, nog zo iets: ik wou, dat ik het lezen van allerlei flutblaadjes af kon wennen. Wat kan het mij per saldo schelen, wie met wie is. Maar het gekke is, ik grijp er altijd weer naar. Als ik nu eens niet meer elke vrijdagavond en nacht ging stappen met Ilona. Toen ik laatst om vier uur in de morgen thuis kwam, zei Jan, wakker wordend: Hé, overjarige tiener, die tijd om heel laat uit de disco te durven komen, moest toch voorbij zijn! Ik zei, dat ik een geëmancipeerde vrouw was, die recht had op dr eigen avondje uit. Ik vertelde, dat we in een vrouwencafé eerst heel diepe problematieken hadden besproken, voor we lol gingen maken. Hij narde: t Zal wel zo zijn of anders, en sliep alweer. t Is zon leuke broek.
Overigens is het toch wel zo, dat ik Ilona beter kwijt kon zijn dan rijk. Ergens in mijn agenda staat nog een adres van een groep christenen, dat Lotty me laatst gaf. Zij is wel zo veranderd en zo druk met haar nieuwe vrienden! Ze nemen daar je hele leven in de revisie, vertelde ze. Nou, dat had zij wel nodig ook! Met mij is het niet zo bar als met haar. Maar sommige van mijn gewoonten zouden best een kritisch bekeken kunnen worden. Al was het alleen maar dat altijd jurken willen kopen. Een overvolle kleerkast en een overleeg banksaldo zijn het resultaat. Of neem nou die occulte praktijken, waaraan ik meedoe. Vroeger heb ik geleerd, dat zulk gedoe je ver van God afbrengt. De voorganger thuis waren het samenkomst mensen en daar heet een dominee voorganger de voorganger dan hè, zei een keer: God is liefde (1 Joh. 4:, dat zeg ik honderdmaal. Maar laat ik nu eens eenmaal zeggen, dat het vreselijk is om in zijn handen te vallen, als Hij toornig op je is (Matth. 22:7). En heus: getover brengt je in de kortste keren in de gevarenzone (Mal. 3:5). Nou, dan sta ik er mooi op. Vooruit, de zoemer gaat. De anderen hebben al ingeschakeld. De cheffin kijkt mijn kant uit. Ja mens, ik kom al, ik zit al.
Joke leest nog wat. Haar bedlampje heeft me een tijdlang niet gehinderd om te slapen, maar nu ben ik toch weer wakker geworden. Ik denk al weer aan Jezus. Hij hielp zo fijn vanavond. En ik weet het nog allemaal haarscherp uit mijn christelijke jeugd, zo zeiden ze dat: Hij gaf zijn leven om ons te redden. Hij strompelde voort in die brandende zon, verzwakt door bloedverlies (Matth. 27:30), uitgedaagd door spot (26:6, gesard door vijanden (27:48,49), met een zwaar stuk hout, deel van een kruis, op zijn schouder. Hij deed dat om ons sterk te maken en onkwetsbaar. Hij liet zich vastspijkeren aan het kruis, kreeg daarbij verschrikkelijke wonden. Hij liet die zich toebrengen, om de wonden in ons zielenleven te genezen. Hij leed dorst (Joh. 19:2 om onze dorst te lessen (6:35). Hij gloeide van koorts om ons vrij te maken van de koorts van alle verkeerde dingen. Als wij God danken voor onze redding door Jezus, dan is dat al het begin van onze redding (Mark. 11:24).
Ach, ik ben zo goed over alles ingelicht. Voor mij is niets meer een verrassing. Voor Karel wel. Die was altijd puur onkerkelijk en is na zijn bekering nog altijd in blijde verwachting van telkens weer nieuwe dingen. Maar ik overweeg nog maar om weer met God en Jezus te beginnen en de oude verveling waarmee dat gepraat me vroeger vervulde, komt weer opzetten. Terug naar dat duffe gedoe. Neen, in ieder geval niet direct. Van nu af aan ga ik wat voorzichtiger leven, wat beter opletten. Er is geen gevaar. Ik ben niet in een fuik gezwommen. Ik heb goede medicijn voor die lastige infectie. De overspannenheid gaat best weer over. Ik bén niet innerlijk vervuild, er ís geen haast bij een andere aanpak.
Wat is dat? Speelt God het opeens hard, nu de zachte aanpak niet helpt? Angst golft door mij heen (Ps. 116:3). Ik ben vuil, ziek, ontregeld. De duivel houdt me in de wurggreep, ik zit in de val. Ik moet iets doen! Ik mag dit niet uitstellen. Er is gevaar. Ik moet met Joke spreken.
Kijk mij nou: zit met een studieboek voor me. Niet, dat ik studeer, maar het is toch tekenend; ik kom daar nog wel op. Maar eerst Lien. Het viel alles bij alles nog mee. Eigenlijk heel gek, dat ik m zo kneep. Al heb ik het ook zelf aangehaald, al het water van de zee wist niet uit, dat zij mij besmet heeft, niet ik haar. Ze begon direct te schelden: Jij beest; wil je mij vertellen, dat je me weer komt mishandelen? Nooit, nooit meer wil ik je zien. Huilen. Daarna: Waar bel je voor? Mijn enige inbreng: Lientje, je hebt mij met de sief opgeknapt. Daarna alleen nog maar zij: Weet ik, weet ik nu. Maar toen wist ik het echt niet. Ik ben onder behandeling. Ik moest van de dokter jou waarschuwen. Ik heb het niet gedaan. Ik kon de gedachte niet verdragen, om alleen maar je stem te horen. En ik gunde het je: het was je straf. Nou had je niets meer, dan hang ik maar op. Ik hoop nooit meer iets van je te horen. Nou, dat was het dan. Toen naar de dokter. Achteraf blij, dat ik eerst Lien had gebeld, want de dokter hield een slag om de arm: Eerst wat onderzoek doen, over een week uitslag. Maar hij wist het al bijna zeker, gaf zelfs medicijn mee. Kijk; en dat geval met Lien was achter de rug, daar hoef ik geen week meer tegenaan te kijken. Toen ik thuiskwam, bleek Joke redelijk aanspreekbaar. Ik vertelde van Lien en van de dokter. Ze zei: Je hebt in ieder geval wat gedaan. Valt me niet tegen van je! Streek over mn haar!! Ik vatte toch opeens zon moed: Vanavond begin ik weer met die studie voor mn staatspraktijkdiploma, beloofde ik. Ik heb nu toch alle tijd. En vandaar, dat ik hier nu als een brave jongen met een leerboek voor me zit!
Daar zit je dan; maar de gedachten gaan door: terugkeer naar God en Jezus; zou ik niet beter wat kunnen wachten? Eerst die studie verder afmaken. Met een jaar kan ik klaar zijn voor het eerste deel. Maar dan moet ik me niet laten afleiden. Maar neem nu dat geval Lien. Ik heb haar opgebeld. Niets heerlijker dan een feit. t Zit er op. t Was niet leuk; maar t is klaar. Als ik me nu eens omkeerde? Die boeken; daar kan ik altijd naar grijpen, maar die gouden kans op schoonmaak is er misschien alleen maar nu (Matth. 26:11). Ik ben nu nog jong, al voel ik me soms niet zo. Moet ik wachten, tot ik een oude vent ben? t Restje is voor U, Heer!
Hoor mij nou: elke keer, als ik de motor afzet, drijft mijn levensbootje weer naar Jezus toe. Kom Jan, die motor aan; maak van je gedachten althans een duet, geen solo. ik ben al godsdienstig genoeg; er zijn er hopen slechter dan ik; o ja; ik zou niet meer zo tevreden zijn met mezelf en neerzien op anderen, had ik besloten. Ik zou wat warmer worden, niet alleen maar verstandsmens, had ik mij voorgenomen vanmorgen.
Ha, daar is de koffie, even een liefkozend klapje voor mijn schat. Ze reageert wat terughoudend: Wat ben jij lollig. Als je nu maar niet gauw doodgaat. Ze vult aan: t Is met jou: of gek, of chagrijnig.
Nu niet kwaad worden; tot tien tellen; dat helpt net zo goed als bidden. Ik wou, dat ik maar eens durfde bidden, dat ik maar eens durfde erkennen, dat al mijn goede eigenschappen nog niet voldoende zijn om de poort naar de betere toekomst binnen te gaan. Hé, mijn boosheid ebt weg. Joke zet een spritskoek voor me neer. Ik verwen je maar eens, zegt ze wat onbeholpen, het weer goed willende maken. De zon schijnt weer, wat is alles gauw opgeklaard. Zou ik toch gebeden hebben; zou Jezus zo naar me zijn toegekomen, alleen al op mijn innerlijke klacht, dat ik niet durfde bidden? (Jes. 65:24). Als dat zo is, wat is Hij dan zorgzaam. Hoe zei Hij dat ook weer? Bij gevaar zou Ik jullie wel allemaal onder mijn vleugels willen beschermen, maar jullie willen niet (Matth. 23:37). Wil ik echt niet meer? Een beetje misschien toch wel: alleen is maar alleen. Maar ik weiger me met huid en haar aan Hem over te leveren.
Nu maar weer in een andere eettent geweest. Anders leren ze je zo kennen. Terwijl ik daar zat, gebeurden er twee dingen, die mijn basta van vanmorgen weer overstemden. Eerst drensde voortdurend een wijsje door mijn hoofd: This is my life and I do what I want. Ik zong dat eens lekker uitdagend als twintigjarige. Een oudere man zei toen tegen me: Moet je vooral doen. Later zul je merken, dat je daar niet op gebouwd bent. Even stond ik verbluft, toen haalde ik mijn schouders op over die oude zak, die het zo helemaal had gehad. Goed; ik heb met mijn leven gedaan, wat ik wilde. Ik kon er inderdaad niet tegen: t was té slijtend. Ik ben overspannen en ik heb syfilis. Jan: haal uit je winst. Daarna iets heel vervelends; laat ik nou net voor het raam langs Nancy zien lopen, die Dick uit kleuterschool had gehaald. Ze merkte mij niet op. Ik bestudeerde haar gezicht, toen ze Dicky in het fietszitje zwaaide. Andere moeders reden weg met autootjes; zij trapte tegen de bolle wind in naar haar flatje, waar ze zit te leven van haar bijstandsuitkering en mijn piepkleine alimentatie. Dat gezicht; die verdrietige ogen; lijnen rond haar mond. Mooi gedaan Jan, om haar zo op te knappen. Dicky keek nog even om; zonder erg natuurlijk: een paar van zijn prachtige, blonde krullen kwamen onder zijn capuchon uit, wapperden in de wind. Toen slokte een aangierende windvlaag hen tweeën op.
t Was bepaald een streek van God. Hij weet, dat alles me niet zo lekker zit en nu laat Hij mij de gevolgen van een miskleun zien op deze ruwe, tactloze manier. Zeker in het kader van een zenuwenoorlog. God doet zo moeilijk en het evangelie kan zo gemakkelijk zijn. Laatst was ik op een lezing. Inleiding van een dominee. t Ging over de machtsbeluste multinationals en de door en door slechte apartheidspolitiek. Hij haalde er de profeet Amos nog bij, die toch ook maatschappijkritiek had (Amos 2:6-. Mijn buurman fluisterde me toe: Maar Amos had meer dan alleen dat (9:11-15). Och, je hebt altijd wel lui, die ergens op weten te vitten. Ik liet er mijn stemming niet door bederven. Je kunt zo lekker rustig zitten bij zulke toespraken, met het plezierige weten, dat ook jij die structuren allemaal doorziet. Je kunt je zo intens nobel voelen, wanneer het voor je vaststaat, dat jij nooit dergelijke gemene dingen zou doen. Zulke mensen als die dominee bouwen je. Maar s morgens luister ik nog wel eens naar een pastoor of zo iemand, door de radio Ja, zo ver kom je als je in de ziektewet loopt! En soms breken die je weer af. Laatst weer zo één. Begon over de visioenen van Amos (die moeten ze wel hebben tegenwoordig). God is toornig op mensen, die zich niet bekeren, laat zich een tijd lang ompraten om ze niet te straffen (7:1-6), maar tenslotte, als ze maar dwars blijven, gebeurt het toch (7:8,9). Kijk, dat was nu dwars tegen de haren in. En dan dat bidden op het eind: over Jezus, die alle zonden op zich neemt (Openb. 1:5); over God, die je tegemoet komt (Luk. 15:20); als jij althans iets positiefs doet (:1; weer over Jezus en God, die je niet alleen laten modderen (Ps. 68:21), die je bemoedigend toelachen, als je maar hun kant uitkijkt (Ps. 25:15). Ik heb de knop omgedraaid, heb gepreveld: Jullie moeten mij hebben. Hersenspoeling is het, anders niet.
Daar zit ik toch weer in hetzelfde straatje als vanmorgen. Toen liet ik die gedachten bewust even toe. Nu komen ze als vanzelf. Dat is een vervelende ontwikkeling. Tegengas Jan! het is onzin, dat een goede verhouding met God duur zou moeten worden gekocht, dat het je als het ware bloed zou kosten (Hebr. 12:4). God heeft de goede verhouding met ons ook duur gekocht (1 Cor. 6:20) Weg, onrustig makende gedachte; ik geef ieder mens het zijne of het hare (Luk. 18:11,12). Je hoort Nans en Lien en Joke juichen... Weg toch, stem van het geweten ; ik zit in het steunfonds voor de Midden-Amerikaanse bevrijdingsbeweging. Op debatteeravonden wordt er geluisterd, als ik opsta en zeg, dat het zus en zo moet. Ik leef; ik blaas mijn partijtje mee! Met mn dertig voel ik me zo moe en zo oud. Ik blaas geen enkel partijtje, zit naar lucht te happen (Rom. 2:9). Laat ik maar ophouden met mn tegengas. Ik zie er tegen op om Lien te bellen, dat is een realiteit. God: U krijgt me misschien wel klein. Ik heb zon zin om bij U uit te huilen. Ik heb altijd zo hoog van de toren geblazen, ik zou echt wel een toontje lager willen zingen. Ik heb zoveel mensen geminacht en beschadigd. Ik zou ze eigenlijk liever hoogachten en beter maken. Iedereen kent mijn hooghartigheid en sarcasme. Ik zou zo graag bescheiden en vriendelijk zijn (Philipp. 4:5).
Wat doe ik toch; wat denk ik toch; wat is er met mij aan de hand. Laat ik in ieder geval een kerel zijn en nu Lien opbellen. Daarna naar het middagspreekuur van de dokter. Of zal ik het omgekeerd doen? Nee, eerst Lien O, wat een zure appel om doorheen te bijten. Hier heb ik haar telefoonnummer. Tussen de middag is ze even thuis uit kantoor, weet ik.
Nu maar weer in een andere eettent geweest. Anders leren ze je zo kennen. Terwijl ik daar zat, gebeurden er twee dingen, die mijn basta van vanmorgen weer overstemden. Eerst drensde voortdurend een wijsje door mijn hoofd: This is my life and I do what I want. Ik zong dat eens lekker uitdagend als twintigjarige. Een oudere man zei toen tegen me: Moet je vooral doen. Later zul je merken, dat je daar niet op gebouwd bent. Even stond ik verbluft, toen haalde ik mijn schouders op over die oude zak, die het zo helemaal had gehad. Goed; ik heb met mijn leven gedaan, wat ik wilde. Ik kon er inderdaad niet tegen: t was té slijtend. Ik ben overspannen en ik heb syfilis. Jan: haal uit je winst. Daarna iets heel vervelends; laat ik nou net voor het raam langs Nancy zien lopen, die Dick uit kleuterschool had gehaald. Ze merkte mij niet op. Ik bestudeerde haar gezicht, toen ze Dicky in het fietszitje zwaaide. Andere moeders reden weg met autootjes; zij trapte tegen de bolle wind in naar haar flatje, waar ze zit te leven van haar bijstandsuitkering en mijn piepkleine alimentatie. Dat gezicht; die verdrietige ogen; lijnen rond haar mond. Mooi gedaan Jan, om haar zo op te knappen. Dicky keek nog even om; zonder erg natuurlijk: een paar van zijn prachtige, blonde krullen kwamen onder zijn capuchon uit, wapperden in de wind. Toen slokte een aangierende windvlaag hen tweeën op.
t Was bepaald een streek van God. Hij weet, dat alles me niet zo lekker zit en nu laat Hij mij de gevolgen van een miskleun zien op deze ruwe, tactloze manier. Zeker in het kader van een zenuwenoorlog. God doet zo moeilijk en het evangelie kan zo gemakkelijk zijn. Laatst was ik op een lezing. Inleiding van een dominee. t Ging over de machtsbeluste multinationals en de door en door slechte apartheidspolitiek. Hij haalde er de profeet Amos nog bij, die toch ook maatschappijkritiek had (Amos 2:6-. Mijn buurman fluisterde me toe: Maar Amos had meer dan alleen dat (9:11-15). Och, je hebt altijd wel lui, die ergens op weten te vitten. Ik liet er mijn stemming niet door bederven. Je kunt zo lekker rustig zitten bij zulke toespraken, met het plezierige weten, dat ook jij die structuren allemaal doorziet. Je kunt je zo intens nobel voelen, wanneer het voor je vaststaat, dat jij nooit dergelijke gemene dingen zou doen. Zulke mensen als die dominee bouwen je. Maar s morgens luister ik nog wel eens naar een pastoor of zo iemand, door de radio Ja, zo ver kom je als je in de ziektewet loopt! En soms breken die je weer af. Laatst weer zo één. Begon over de visioenen van Amos (die moeten ze wel hebben tegenwoordig). God is toornig op mensen, die zich niet bekeren, laat zich een tijd lang ompraten om ze niet te straffen (7:1-6), maar tenslotte, als ze maar dwars blijven, gebeurt het toch (7:8,9). Kijk, dat was nu dwars tegen de haren in. En dan dat bidden op het eind: over Jezus, die alle zonden op zich neemt (Openb. 1:5); over God, die je tegemoet komt (Luk. 15:20); als jij althans iets positiefs doet (:1; weer over Jezus en God, die je niet alleen laten modderen (Ps. 68:21), die je bemoedigend toelachen, als je maar hun kant uitkijkt (Ps. 25:15). Ik heb de knop omgedraaid, heb gepreveld: Jullie moeten mij hebben. Hersenspoeling is het, anders niet.
Daar zit ik toch weer in hetzelfde straatje als vanmorgen. Toen liet ik die gedachten bewust even toe. Nu komen ze als vanzelf. Dat is een vervelende ontwikkeling. Tegengas Jan! het is onzin, dat een goede verhouding met God duur zou moeten worden gekocht, dat het je als het ware bloed zou kosten (Hebr. 12:4). God heeft de goede verhouding met ons ook duur gekocht (1 Cor. 6:20) Weg, onrustig makende gedachte; ik geef ieder mens het zijne of het hare (Luk. 18:11,12). Je hoort Nans en Lien en Joke juichen... Weg toch, stem van het geweten ; ik zit in het steunfonds voor de Midden-Amerikaanse bevrijdingsbeweging. Op debatteeravonden wordt er geluisterd, als ik opsta en zeg, dat het zus en zo moet. Ik leef; ik blaas mijn partijtje mee! Met mn dertig voel ik me zo moe en zo oud. Ik blaas geen enkel partijtje, zit naar lucht te happen (Rom. 2:9). Laat ik maar ophouden met mn tegengas. Ik zie er tegen op om Lien te bellen, dat is een realiteit. God: U krijgt me misschien wel klein. Ik heb zon zin om bij U uit te huilen. Ik heb altijd zo hoog van de toren geblazen, ik zou echt wel een toontje lager willen zingen. Ik heb zoveel mensen geminacht en beschadigd. Ik zou ze eigenlijk liever hoogachten en beter maken. Iedereen kent mijn hooghartigheid en sarcasme. Ik zou zo graag bescheiden en vriendelijk zijn (Philipp. 4:5).
Wat doe ik toch; wat denk ik toch; wat is er met mij aan de hand. Laat ik in ieder geval een kerel zijn en nu Lien opbellen. Daarna naar het middagspreekuur van de dokter. Of zal ik het omgekeerd doen? Nee, eerst Lien O, wat een zure appel om doorheen te bijten. Hier heb ik haar telefoonnummer. Tussen de middag is ze even thuis uit kantoor, weet ik.