Maria-Clara draagt de namen van twee geëmancipeerde vrouwen! Dat is de uitleg voor de naamkeuze die haar moeder ooit gaf. Dat geldt uiteraard ook voor 'Elisabeth', maar van haar heb ik nog geen foto in het gewenste formaat. Mijn ervaring leert dat het peter- en meterschap een speciale band schept tussen peter en peterkind. Dat ik ervaar ik telkens weer als ik kinderen mag dopen. Maria-Clara beoefent o.a. de schone kunst van het cellospelen. Maria-Clara is de jonkvrouw tweede van links.
Johannes, collega en mede-auteur van onze blog. Hij is ons oudste kleinkind, al klinkt 'kleinkind' wat raar als je naar de foto kijkt. Johannes is de flink uit de kluiten gewassen kerel, tweede van links. Altijd opnieuw haalt hij mij uit nesten en als ik weer eens aan het knoeien ben met de pc. Waarvoor en voor andere redenen: dank je wel, Johannes.
Het antwoord op ons verlangen aanvaard te worden zoals wij zijn
"Geloof is de overtuiging dat God van ons houdt zoals wij zijn. Dit is de kern van ons geloof, en heel de Schrift en heel de theologie zijn niets andes dan een verdere uitwerking van dit gegeven."
Piet van Breemen s.j., Mijn naam in zijn hand, Lannoo, Tielt 1978, p 65
"Ik word aanvaard door God zoals ik ben: zoals ik ben en niet zoals ik zou moeten zijn. Dat laatste zou een lege boodschap betekenen omdat ik nooit ben zoals ik zou moeten. Ik weet dat mijn levenspad in werkelijkheid niet recht is. Er zijn vele bochten, vele verkeerde beslissingen waarlangs mijn levensloop mij gebracht heeft tot waar ik nu ben; en de Schrift vertelt me dat de plaats waar ik sta heilige grond is. (Ex. 3, 5) . God kent mijn naam: "Ik heb u in mijn handpalm gegrift" (Jes 49, 16). God kan nooit naar zijn hand kijken zonder mijn naam te zien. En mijn naam: dat ben IK! Hij staat garant voor mijn identiteit. Sint Augustinus zegt: "Een vriend is iemand die alles van je weet en toch van je houdt." Dat is de droom van iedere mens: dat ik eens iemand mag ontmoeten bij wie ik werkelijk kan uitpraten, die mij en mijn woorden begrijpt, die kan luisteren ook naar wat niet gezegd wordt en die me dan werkelijk aanvaardt. God is de vervulling van deze droom. Hij houdt van mij met mijn idealen en mijn teleurstellingen, met mijn offers en mijn vreugden, met mijn successen en mijn mislukkingen. God is zelf de diepste Grond van mjn bestaan. Er is een groot vrschil tussen verstandelijk weten dat ik aanvaard ben en er met heel mijn hart van doordrongen zijn. Het is niet genoeg dat ik wel eens van Gods liefde gehoord heb. Er is meer nodig om mijn leven op Gods liefde te bouwen. Het vraagt veel tijd om te geloven dat ik door God aanvaard ben zoals ik ben."
Piet van Breemen s.j., Als brood dat wordt gebroken, Lannoo, Tielt, 1979, 10.
Fundamenteel vertrouwen dank zij onvoorwaardelijke aanvaarding
"In de eerste relatie (met de moeder) leer de mens 'iets' dat de meeste personen, in zover zij in leven en gezond blijven, als vanzelfsprekend kunnen beschouwen. Slechts psychiaters, priesters en geboren filosofen weten hoe moeilijk dat 'iets' kan worden gemist. Ik heb deze kostbare schat 'fundamenteel vertrouwen' genoemd; dit is het eerste psycho-sociale kenmerk en de basis voor alle andere kenmerken... In situaties waarin dat fundementele vertrouwen niet ontwikkeld kan worden in de zuigelingentijd, door een tekort in het kind of in de moederlijke omgeving, gaan kinderen geestelijk dood. Zij reageren en leren niet; zij nemen hun voedsel niet op en zij hebben geen weerstand tegen infectie. Vaak sterven zij niet alleen geestelijk, maar ook lichamelijk."
Erik Erikson, De Jonge Luther, Paul Brand, Hilversum-Antwerpen, 1966, p. 450, geciteerd door Piet van Breemen s.j., Als brood dat gebroken wordt, Lannoo, Tielt 1979, p.9 - 10.
Mensen die niet aanvaard worden, krabben aanvaarding uit de muur. Symptomen
"Mensen die niet aanvaard worden, krabben aanvaarding uit de muur. Enkel symptomen: - opscheppen: op 'n subtiele of grove manier verschaffen ze zichzelf de waardering die ze zo broodnodig hebben. - starheid: mensen die zich te weing aanvaard weten voelen zich onzeker op het levenspad en hebben dus zeker niet de moed om nog een stap buiten het paadje te wagen. - minderwaardigheidscomplex: dit is eigenijk precies waar wij het hier over hebben. - zelfbevrediging of ander oppervlakkig genot: diep in hun hart ontbreekt er zoveel dat zij proberen om aan de oppervlakte van het leven af te romen, wat zij daar op 'n gemakkelijke manier kunnen krijgen. - het verlangen om zichzelf waar te maken, de afschuwelijke macht om zichzelf op te leggen, de ovedreven behoefte aan aandacht, de neiging om zich bedreigd te voelen, om te overdrijven, kwaad te spreken, anderen te verdenken: ook dit zijn symptomen van een gebrek aan aanvaarding. De evenwichtig uitgegroeide mens hoeft het niet in deze dingen te zoeken."
"Iemand aanvaarden betekent niet dat ik zijn gebreken ontken,dat ik ze toedek of probeer weg te praten.
Aanvaarding betekent ook niet dat ik alles wat die persoon doet prachtig vind.
Het tegendeel is waar. Als ik de gebreken van iemand ontken, dan aanvaard ik hem zeker niet; ik heb de diepte van die persoon nog niet bereikt. Alleen wanneer ik iemand aanvaard, kan ik werkelijk zijn gebreken onder ogen zien.
Op een negatieve manier uitgedrukt: aanvaarding betekent da ik nooit iemand het gevoel geef, dat hij niet meetelt.
Niets meer van iemand verwachten is zoveel als iemand doden en hem onvruchtbaar maken. Hij kan niets meer.
Men zegt dat kinderen met engelse ziekte kalk uit de muur krabben. Mensen die niet aanvaard worden, krabben aanvaarding uit de muur."
Wij zullen het later over de symptomen hebben!
Bron: Piet van Breemen s.j., Als brood dat wordt gebroken. Een 20tal meditaties, Lannoo, Tielt 1979, 7 - 9
"Aanvaard worden betekent, dat de mensen met wie ik leef, me een gevoel van eigenwaarde geven, me laten merken dat ik de moeite waard ben. Ze zijn gelukkig dat ik ben wie ik ben. Aanvaard worden betekent dat ik mezelf mag zijn. Aanvaard worden betekent, dat ik ruimte krijg om te groeien maar niet geforceerd word: ik hoef niet te zijn wie ik niet ben. Het betekent ook dat ik niet word opgesloten in mijn verleden of mijn heden; integendeel ik krijg ruimte om te ontplooien en om de fouten van het verleden te boven te komen. In 'n zekere zin kunnen we zeggen dat aanvaard worden betekent een ont - hulling. Ieder van ons wordt geboren met mogelijkheden. Maar die mogelijkheden kunnen pas tot werkelijkheid worden in het warme klimaat van het aanvaard worden door anderen. Aanvaard worden bevrijdt alles dat in mij is. Slechts wanneer ik bemind word in die diepe zin van volledig aanvaard-zijn, kan ik mezelf worden. De liefde, de aavaarding van anderen, maakt mij tot de unieke persoon die ik zou kunnen en moeten worden. Als iemand gewaardeerd wordt om wat hij doet, is hij niet uniek; iemand anders kan hetzelfde werk doen, misschien zelfs nog beter dan hij. Maar als iemand bemind wordt om wat hij is, dan wordt hij uniek, dan wordt hij een onvervangbare persoonlijkheid. Zo is het waar dat ik de aanvaarding van de ander nodig heb om mezelf te kunnen zijn. Als ik niet aanvaard word, ben ik niemand; ik kan met niet ontplooien. 'n Mens die aanvaard wordt, is een gelukkig mens want hij staat op en hij kan groeien."
"Een van de diepste vragen van het mensenhart is de vraag naar waardering. Iedere mens wil gewaardeerd worden. Dit betekent niet dat iedereen van anderen wil horen, hoe goed hij wel is. Ongetwijfeld is dat verlangen er ook, maar dat is niet het diepste. We zouden kunnen zeggen, dat iedere mens verlangt bemind te worden. Maar dat is ook dubbelzinnig. Er zijn zoveel soorten liefde als er soorten bloemen zijn. Voor sommige mensen is liefde iets hartstochtelijk; voor anderen is het iets romantisch; voor weer anderen is liefde louter seksueels. Er is echter ook een dieper liefde, de liefde van de aanvaarding. Iedere mens hunkert er naar aanvaard te worden, aanvaard zoals hij is. Niets in een mensenleven is van zulke langdurige en noodlottige uitwerking als de ervaring niet volledig aanvaard te zijn. Als ik niet volledig aanvaard word, dan wordt er iets in mij gebroken. Een baby die niet welkom is, wordt geknakt in de wortel van zijn bestaan. Een leerling die zich niet aanvaard voelt door leraar, kan niet leren. Een man diezich niet aanvaard voelt door zijn collega's is zijn baan, krijgt maagzweren en is thuis ongenietbaar.
Het leven zonder aanvaard te zijn is een leven waarin een van de diepste menselijke behoeften niet vervuld wordt."
Bij wat ik gisteren schreef, hoort een vervolg: "Omdat dit 'hebben' vooral en normaal bereikt wordt door een presteren, staat ook dit laatste zo bijzonder in aanzien, dat wij zijn gaan spreken van een prestatiemaatschappij. De mens is wat hij presteert. Door ons werken moeten wij het zover mogelijk zien te schoppen. Zo hoog mogelijk zien op te klimmen op de maatschappelijke ladder. Eenmaal opgenomen in het productieproces moet je trouwens verder, willens nillens. Je kunt voldoende hebben voor je eigen gezin en voor allen waarvoor je je verantwoordelijk weet, je moét méér gaan produceren, méér presteren. Zo niet geraak je achterop. Dan word je er meedogenloos uitgewipt. Je moét dus verder. Je weet dat je er als mens aan ten gronde gaat,dat je gezin niet kunt geven wat het nodig heeft en waarop het recht heeft, maar wat kan je?
Deze beide, 'hebben' en 'presteren', staan in dienst van wat ons de belangrijkste passie van de mens lijkt te zijn: zijn onverzadigbaar streven naar macht. Wie de macht heeft, heeft het voor het zeggen.
De betekenis van het mens-zijn ligt binnen deze driehoek van hebben, presteren en kunnen en dan pas kan je laten gelden.
In de grond worden daardoor alle menselijke verhoudingen herleid tot het éne standaardmodel van de louter-commerciële relatie. Wat heb jij mij te bieden, wat kan ik met je aan vangen, waarvoor kan ik je gebruiken, hoe kan ik van jou profiteren - en daarvoor in ruil betaal ik je zoveel, krijg jij van mij dit gedaan.
Als je als je mens alleen maar telt als je bezit, en als je daarvoor moet presteren, om dan pas iets te zeggen te hebben, dan ervaren veel mensen zich onrechtvaardigd behandelt. Elke mens die 'ge-bruikt' wordt, wordt 'mis-bruikt'. Wanneer men de mens enkel vraagt naar wat hij heeft, doet en kan, en nooit naar wie hij 'is', dan doet men die mens de zinloosheid van zijn bestaan ervaren. Zijn waarde ligt dan klaarblijkelijk niet in hemzelf, maar in zijn eigenschappen. Iedereen weet hoe onbestendig die zijn, hoe vlug men die kwijt speelt.
Deze mensbenadering maakt de mens eenzaam. Omdat zijn bestaan zelf nooit aangesproken wordt, komt ook het meest fundamentel van zijn mens-zijn nooit aan bod: zijn mogelijkheid tot belangloze liefde. Deze mogelijkheid wordt hoogstens misbruikt.
Deze niet om hemzelf beminde mens, wiens mogelijkheden tot liefhebben geatrofieerd zijn omdat er gewoon geen vraag naar is, deze eenzamen mens, is meteen een bijzonder angstig mens. Wanneer zijn waarde afhangt van wat hij 'bezit', dan weet hij dat hem dit vroeg of laat kan ontvreemd worden. Wanneer hij enkel meetelt om wat hij 'presteert' dan vreest hij alles wat dit prestatievermogen kan aantasten, zoals ziek en oud worden. Komt hij enkel aan bod omwillen van zijn 'macht', dan ziet hij in iedereen een concurrent. De mede-mens wordt dan een tegen-mens! Inderdaad: een angstig mens is agressief. In ieder mense ziet hij een bedreiging. Iemand die hem kan ruïneren. Die hem kan voorbij schieten. Die zijn macht kan breken. En de aanval blijkt nog steeds de beste verdediging. Men gunt de anderen geen kans, gewoon om hen geen gelegenheid te geven ons te ontnemen wat wij bezitten."
Over een grote filosoof. Hij was namelijk twee meter groot.
Veertig jaar geleden huurden wij in dit dorp, gelegen in het stiltegebied van Oost-Vlaanderen, een huis. Wij zouden er zeker niet lang blijven wonen, hoogstens tot wij een beter, gezonder huis zouden vinden. Op zekere dag, bij het opstaan, zagen wij vanuit de keuken dat er plakkaat stond op de grond naast ons huurhuis: "Bouwgrond te koop" lazen wij. Wij kochten de grond en bouwden er een huis op. Als je eenmaal met de voeten in de grond zit, ga je niet meer zo makkelijk weg. Daarom wonen wij hier al meer dan veertig jaar. Dit is slechts inleiding bij mijn verhaal over de grote filosoof.
Volgens de overlevering zou in dit dorp vroeger een grote filosoof gewoond hebben. Waarom was hij een filosoof? Omwille van zijn wijze uitspraken. Zijn lijfspreuk was: "Wij leven niet om te werken, maar wij werken om te leven". En ook: "Het zou spijtig zijn als ik later zou moeten terugkeren". De filosoof wilde zeggen: "Het zou spijtig zijn dat ik vergeten zou hebben om te leven". Inderdaad een filosoof. En een grote filosoof, hij was bijna twee meter groot. Je kon hem regelmatig vinden in de enige herberg die dit dorp toen en nu nog kende, namelijk 'Den Engel". 'Den Engel' ligt vlak naast de kerk én het kerkhof van dit dorp. "Waar kan je beter je tijd doorbrengen dan in 'Den Engel' ", was een van zijn filosofische uitspraken. Hij speelde graag met de kaarten. Hij dronk graag een pint bier en genoot van praten aan de toog.
Op het dorp leefde toen ook een kleine, maar grote boer. Klein: de boer was nauwelijks één meter vijfenzestig groot. Groot: hij bezat zeer veel hectaren grond, een grote stal koeien, veel geld op de bank en nog zoveel meer. Wij mogen zeggen: hij boerde groot. Die boer werkte van 's morgens tot 's avonds en op de duur van 's avonds tot 's morgens. De grote filosoof zegde van hem: "Dat ventje wroet zo hard in de grond tot hij erin zal zitten". Daarom was hij ook een filosoof. Het klopt dat die boer nooit te zien was in 'Den Engel'. Dat was zonde van zijn tijd en van zijn geld. Twee zaken waar een mens altijd tekort van heeft. En toch, op zekere dag, het moet toch lukken, staan de grote filosoof en de kleine-grote boer naast elkaar aan de toog én elk met pint bier in de hand. De filosoof kon het plagen niet laten. Hij klopte op de schouder van de boer en: "Hoe komt het boer dat gij nu een pint bier drinkt? Dat is zeker omdat het voor niets is!?". Jullie begrijpen dat de boer zo maar niet zijn tijd en geld in 'Den Engel' kwam verdoen. Er werd grond verkocht en die wilde de boer kopen. En jullie kennen het ritueel: het behoort tot de gebruiken dat de notaris de aanwezige kooplustigen een pint aanbiedt. De boer was natuurlijk in zijn gat gebeten. "Gij, gij", zegde hij, "gij hebt nog geen nagel om uw gat te krabben". De grote filosoof legde doodkalm zijn hand op de schouder van de kleine-grote boer:"Manneke", zegde hij, "Als wij hiernaast zullen liggen, op het kerkhof, dan zal ik méér grond hebben dan gij!". Opnieuw bewees de filosoof dat hij een grote filosoof was.
Mag ik jullie vragen: Zijn jullie ook grote filosofen?
"Ons oordeel over mensen en ons gedrag tegenover mensen, worden in zeer hoge mate bepaald door wat de mens bezit, en door wat hij heeft.
Je kunt de indruk krijgen dat het enige waar het in deze wereld echt op aankomt, het bezitten van heel veel geld is.
Geld heeft geen kleur en geen geur. Geld schijnt het hart der realiteit te zijn.
Wie de betekenis en het belang daarvan ook maar enigszins schijnt te relativeren, wordt geen ogenblik langer ernstig genomen of voor vol aanzien. Het is een wereldvreemde fantast, hopeloos naief of idioot.
Economisch-sterken zijn voor iedereen belangrijke lui. Iedereen moet met hen rekening houden.
Reeds aan zeer jonge mensen worden zij als ideaal, als streef-model voorgesteld.
Dit "hebben" en "bezitten" waardoor mensen willen dat met hen rekening wordt gehouden, is lang niet beperkt tot het financieel domein. Men "heeft" ook andere "objecten" waardoor men zich weet te doen gelden, als intelligentie, gezondheid, relaties, talenten, tot en met een aan alle voorschriften van de heersende mode beantwoordende: "onweerstaanbare fysische schoonheid"
A.R.Van de Walle o.p. op.cit. p.74
De volgende keer vertel over een grote filosoof. Hij was namelijk bijna twee meter groot.
Wij moeten onze hemel niet verdienen. Wij krijgen hem
"In zijn bejegening van zondaars, armen, kinderen en zieken, openbaarde Jezus de eigenheid van Gods verhouding tegenover alle mensen. Het gaat hier om mensen die niets anders hebben dan hun mens-zijn en die precies omwille daarvan, bemind worden door God.
Door zijn aandacht, hulp en liefdevolle zorg te doen uitgaan naar mensenaan de zelfkant van godsdienst en maatschappij, openbaart Jezus Gods verhouding tot de mens als puur-gratuite liefde (d.w.z. zo maar, gratis en voor niets, onverdiend!).
Zijn en doen
Om te begrijpen wat wij daar precies mee bedoelen, dienen wij ons even te realiseren hoe wij zelf ons doorgaans tot mensen verhouden. Hoe mensen ons verschijnen, hoe wij mensen benaderen. Het is evident dat wij mensen opdelen. Er zijn diverse classificaties. Arm en rijk, ziek en gezond, jong en oud, zondig en fatsoenlijk, zwart en blank, conservatief en progressief, intellectuelen en handarbeiders, en noem maar op (Een goede oefening voor onszelf: hoe delen wij de mensen rondom op!?)
Gewoonlijk realiseren wij ons niet dat wij daardoor in feite mensen beoordelen en bejegenen, volgens normen die in zekere zin buiten hun eigenlijk mens-zijn liggen. Normen die dan neerkomen op wat mensen 'hebben', op wat zij 'doen', op wat zij 'kunnen'."
Als commentaar op mijn verhaal over de moeder die verschil maakte tussen haar bloedeigen kinderen. Wij moeten er nog verder over praten!
Citaat uit A.R. Van de Walle, o.p. (een echte predikHEER), Verlost tot vrijheid, Cahiers voor levensverdieping, 1975nr. 19, p. 73 - 74. Dit boekje is nog altijd zeer lezenswaardig.
Waarom moeten wij onze hemel niet verdienen? Omdat wij hem 'krijgen', zo maar, puur gratuit.
Ooit hoorde ik de volgende biecht. Ik mag daarover vertellen want zij gebeurde in het openbaar. De dame begon met te zeggen: "Ik zou eens willen mijn biecht spreken!". Het was reeds stil in de zaal, maar nu werd de stilte zo intens, dat je een man hoorde fluisteren: "Wie gaat er nu nog te biechten en die gaat dat hier doen in het openbaar!?" "Jullie weten dat wij thuis twee kinderen hebben", vervolgde de dame,"Veerle en Luk. Jullie weten waarschijnlijk ook wel dat onze Veerle super begaafd is. Altijd opnieuw, haast zonder moeite, haalt zij op school de allergrootste onderscheiding. Maar onze Luk stond bij de verdeling van de gaven op de laatste rij. Veerle heeft bijna alles gekregen en Luk de overschot. Vorige week was ik grieperig. Na de middag lag ik op de zetel verder te herstellen. Onze Luk was ook thuis, hij was 'schoolziek', als je begrijpt wat ik bedoel? Plots vroeg hij mij: "Moeke, is dat niet te fris als je daar zo op de zetel ligt?" Hij naar boven en ... hij legde een deken over mij. Vijf minuten nadien: "Moeke, dat is zeker niet confortabel met je hoofd op de rand van zetel. Ik ga je een kussen halen." Mij hart werd er warm van. Toen hij vroeg: "Moeke, ik ga je wat drinken halen!", wilde ik hem laten horen dat ik dat alles geweldig waardeerde en ik zegde: "Wel Luk, jongen, wat ben ik blij dat ik heb". Ik gaf Luk een pluim en patat, ik kreeg een klop op mijn hoofd. Luk reageerde spontaan: "Ja Moeke, maar onze Veerle zie je toch liever!". Ik protesteerde en ik meende het als ik zegde: "Maar Luk, dat kan je niet menen. Noch je vader, noch ik willen geen verschil maken tussen jou en Veerle". "Jawel", antwoordde onze Luk. Ik bleef maar vragen hoe hij zo iets durfde te beweren. Zijn uitleg: "Wel als het rapportentijd is sta je altijd te zwaaien met het rapport van onze Veerle. Aan iedereen wil je verkondigen hoe knap zij wel is en dat zij het nog heel ver zou brengen. En tegen mij zegde je: "Luk, als die nieuwsgierige nonkel vraagt, hoe was het op school, moet je daar niet op reageren. Hij heeft daar geen zaken mee. Moeke, je bent beschaamd over mij!"
Dat was de biecht van deze vrouw. Tot voor haar bekering maakte zij ongewild verschil tussen haar bloedeigen kinderen. En wat kunnen zij er aan doen dat de ene begaafd is en de andere niet? 'Aangestoken' door een maatschappij waarin je pas telt als je presteert, je waar maakt,...Wij zouden ook kunnen zeggen dat deze moeder haar Luk niet kon vergeven dat hij niet zo begaafd was als zijn zus. Daarover moeten wij nog eens verder praten!
Deze uitspraak van Pater Joris Vertongen heb ik onthouden. Ik had hem uitgenodigd de bezinningsdagen van de zesde jaars te begeleiden. Hij vertelde hoe hij een uitnodiging had gekregen om in de BRT een uitvoering van een muziekprogramma van Van Beethoven bij te wonen. Door allerlei omstandigheden kwam hij een paar minuten te laat. De zaalwachter liet hem toch binnen in de concertzaal. Het viel hem op hoe gecencentreerd stil de mensen zaten te luisteren naar de uitvoering van de vijfde symphonie van Van Beethoven. Stil waren zij inderdaad en intens, maar heel de zaal werd gevuld met de heerlijke muziek van Van Beethoven. Stilte, zegde hij toen, is luisteren naar het geluid van je keuze. Valt je euro?
Van Felix Timmermans: " Een vink pikte gaatjes in de stilte". Subliem!
Bij ons thuis werd er tijdens de winter veel met de kaarten gespeeld. De leuvense stoof stond rood te gloeien. Mijn moeder aan de ene kant van de stoof was aan het breien. Ik zat aan de andere kant van de stoof een boek van Karl May te lezen. Aan tafel zaten mijn vader, mijn oudste broer en twee geburen te kaarten. Het ging er erg lawaaierig aan toe. Ik heb lang gedacht dat kaarten iets voor ruziemakers was. Onze jongste zus, onze Godelieve, had moeder naar boven gedragen en zij had daarbij gevoeld dat zij het nogal warm had. Zij was met haar gedachten bij haar jongste dochter boven. Opeens vroeg zij de luidruchtige kaarters het even stil te maken: "Ik denk dat ik ons jongste hoor wenen!". De vier mannen uit één mond: "Wij horen niets!". Moeder: "Wees eens stil". Toen zij de kaarten neerlegden en hun hoofden omhoog hieven, om beter te kunnen luisteren, zegden ze: "Inderdaad, zij weent, je zal eens moeten gaan kijken!" Waarom had moeder midden al dat lawaai van de kaarters ons Lieve horen wenen? Omdat zij met haar gedachten boven was, bij haar dochter, van wie zij vermoedde dat zij koorts had. Waarom hoorden de mannen niets? Omdat zij met hun gedachten bij het kaartspel waren en midden al het lawaai dat ze maakten, hoorden zij niet het schrijen dat van boven kwam. Is het niet zo, dat als wij onze kaarten, onze bezigheden, eens even laten liggen en onze gedachten richten, dat wij dan ook gaan zeggen: "Ik geloof dat ik Hem hoor!!!".
Odette De Pooter als vrijwilliger bij de Zusters Missionarissen van Naastenliefde in Spitak - Armenië
Vanavond mag ik Mevr. Odette De Pooter inleiden te Nederboelare in de parochiale zaal De Reep. Odette zal er een diavoorstelling geven over het werk van de Zusters Missionarissen van Naastenliefde (Moeder Teresa) in Spitak, Armenië. Zij vertrekt deze zomer voor de vierde keer als vrijwilliger naar Spitak. Een andere Oost-Vlaamse zuster Mieke uit Herzele, leeft daar in een gemeenschap van de Zusters Missionarissen van Naastenliefde in het Armeense stadje Spitak. De stad werd eind jaren '80 van de vorige eeuw door een aardbeving zo goed als compleet verwoest. Ook daar ontfermen de zusters zich over weeskinderen, waaronder met een blijvende handicap. Andere kinderen uit de buurt volgen overdag les bij hen. Dankzij internationale steun uit Zwitserland en België kunnen de weeskinderen uit Spitak sinds kort in de hoofdstad Jerivan terecht voor fysiotherapie, orthopedische heelkunde en gespecialiseerde kinderchirurgie.
Mevrouw Odette De Pooter die elke donderdag als vrijwilligster werkt in de palliatieve afdeling van de kliniek te Ronse, kwam langs zuster Mieke met de weeskinderen van Spitak in kontakt. De nood van deze, veelal gehandicapte weeskinderen, heeft haar naar het hart gegrepen. Zij wil niet alleen fondsen verzamelen om die kinderen de nodige zorgen te later verstrekken, maar wil zelf de handen uit de mouwen steken en een maand lang zich helemaal inzetten voor deze kinderen.
De diareeks toont het werk van de zusters en het werk van Odette daar ter plaatse.
Bedenking: Zowel de zusters als Odette zijn in feite diaconessen, alhoewel niet gewijd, zeer toegewijd. Zij geven de kerk als dienst aan de wereld handen en voeten. Stel dat deze mensen of een deel ervan zou mogen gewijd worden, wat zou er dan veranderen? Wat zou de zin van die wijding
"Dat is wel wat al te simplistische gezegd, vind ik. Schuif het de tijd maar in zijn schoenen, dan zijn wij ervan af. Waarom erkennen wij niet dat er geen tijd bestaat, maar dat wij de tijd zelf zijn? Het gezicht van iedere tijdsfase wordt niet door de tijd zelf bepaald, maar door de mensen en wat zij er van maken. Het menselijk denken kleurt de tijd, en soms is die tijd zelf krachtig en sterk. Dan zijn er in die tijd ook krachtige en sterke mensen. Als de algemene opinie is dat dit een tijd is van twijfel en zwakte, dan mag je de mens die leeft in deze tijd daar ook van verdenken."
Toon Hermans, Levensboek, tweede druk 2001, Fontein, Baarn, p. 69.
Toegepast op ons kerk-zijn: het gezicht van onze kerk wordt niet door de tijd zelf bepaald, maar door de christenen en wat zij ervan maken.
Uit een knipsel, waarschijnlijk uit De Standaard, citeer ii Ludo Van Den Eynden. Als titel staat er een 'GLOSSA' boven de titel: "Eeuwigheid"
EEUWIGHEID
"Wat is het kostbaarste en duurste goed? Je zielenzaligheid, je gezondheid, de veiligheid van have en goed? Ongetwijfeld! Trek je huisdeur achter je dicht, dan stap je in het rijk van de tijd die alom heerst en veel kost. Hier is het horloge zonder meer de baas. Daarom zijn reizigers terecht boos omdat treinen niet op tijd sporen en automobilisten omdat zij onderweg hun tijd verliezen.
Mensen hebben steeds minder tijd.
De tijd zalig doden door niets te doen, door te mijmeren over de dingen die voorbijgaan, is alleen weggelegd voor mensen die oud van dagen hun levensruimte zien krimpen. Hun leefwereld versmalt tot één stad of dorp, één wijk, één stsraat, één huis of flat. Uiteindelijk wordt hun wereld een venster, een stoel of een bed. Hun ruimte slinkt maar hun tijd tikt traag weg.
Voor de actieven is het draven geblazen, want de tijd vergroot zijn mechanische greep. Soms loopt het allemaal zo hard van stapel dat je je afvraagt of de tijd zichzelf niet op de hielen trapt. En het is zeker niet alleen in de sport dat er geknabbeld wordt aan minuten en seconden. Veel mensen werken zich uit de naad onder de druk van de klok, zonder gouden schoenen of andere trofeeën als grote erkenning.
Alleen monniken hebben nog de nuchtere trage tijd, ze beleven nog een zee van tijd, een eeuwigheid. De meeste anderen hebben tijd te kort of geen tijd meer."
"De meeste mensen hollen zo hard het geluk achterna, dat zij het voorbij lopen" (waarschijnlijk van Toon Hermans). Ooit hoorde ik een man na een zware hartziekte zeggen: 'Dank zijn mijn hartinfarct (!!!) heeft het geluk de tijd gehad mij in te halen!"
Onze schoonzoon beweert dat wij van twee dingen altijd te weinig hebben, namelijk tijd en geld. De wijze waarop wij deze zeldzamen goederen met anderen delen, zegt heel veel over onze waardenschaal, ons Gods- en mensbeeld!
Uit De Standaard van zaterdag en zondag 23 en 24 april 2005, p. 9; Bart Dobbelaere en Steen Samyn interviewen Bert Anciaux.
Hebt u intussen al de verkiezing van Joseph Ratzinger tot paus verteerd?
Gisterenen zei ons Damienne nog: "Ach, Bert, trek het u niet zo aan, het komt wel goed."
Ik hoop het. Ik was vooral getroffen door de ontgoocheling van kardinaal Danneels, voor wie ik veel bewondering heb.
De pauskeuze heeft me erg aangegrepen, ik ben daar veel mee bezig. Ik heb het moeilijk met een instelling waarvoor de kern van haar bestaan is zich af te zetten tegen andere groepen. De instelling als doel op zich. De Kerk als doel op zich. Ik vrees dat deze paus zijn Kerk belangrijker vindt dan het samenwerken met anderen.
Dat heeft geen invloed op mijn geloof, al zou ik me liever thuis voelen in mijn Kerk. Nu blijft het geloof een individueel verhaal voor mij."
Als 'onderschrift' bij deze uitspraak citeer ik uit het boek van Paul Dehaes, Kerk als dienst aan de wereld, tweede druk, Reinaert, Zele, 1979, p. 13. Paul Dehaes studeerde in Rome en logeerde in het Belgisch College, samen met de vorige paus Johannes Paulus II. De titel van zijn boek spreekt al boekdelen ( en dan al geschreven voor 1979). In het eerste hoofdstuk heeft Paul Dehaes het over 'De Kerk als dienst'. Onder '1. De Kerk als instrument' heeft hij het onder '1.1. Een middel, geen doel' (wat wij gaan citeren!) en onder '1.2. God is groter dan zijn Kerk'. Wij citeren '1.1. Een middel, geen doel'
" Het vraagt niet veel uitleg om te beseffen dat een instrument een middel is, een middel om mee te werken. Dus: in geen geval een doel. Vanuit deze vanzelfsprekendheid volgt een conclusie die van belang is voor de opvatting van de pastoraal. Niet zelden hoorde ik spreken over de pastoraal als de zorg om de mensen naar de Kerk te brengen, opdat zij hun verplichtingen zouden nakomen. De praktijk om de misgangers te tellen, het aantal communies of het aantal huwelijken die in orde zijn, berust op eenzelfde opvatting van de pastoraal. Onbewust wordt in deze opvatting de Kerk (hoe dan ook nader te bepalen vanuit deze onbewustheid) opgevat als een doel. Welnu, Vaticanum II presenteert zichzelf aan de wereld als een instrument. Als wij mensen tot de sacramenten brengen (ook tot het oer-sacrament dat de Kerk is) dan brengen wij ze niet tot eendoel, een eindpunt, een terminus, maar tot een werktuig. Dan moet er gewerkt worden. wij moeten weer leren denken over de Kerk in operationele termen. Wordt er dienst bewezen om de mensen dichter bij elkaar te brengen en zo tot God (aangezien wij hoorden dat het Gods plan niet is de mensen afzonderlijk tot Hem te laten komen!?
Deze eenvoudige constatatie brengt verdragende gevolgen mee, maar ook een verheldering van grondbegrippen. Zo hoorde ik, op een samenkomst van leken na het lekencongres te Rome met het oog op het oprichten van dialoogstructuren in de Belgische kerkprovincie, als een der eerste vragen stellen: "Wat is pastoraal eigenlijk? Iedereen spreekt er over maar niemand weet precies wat het is." En een der aanwezigen, een inwoner van Anderlecht, wees er op dat in Brussel een straat de naam draagt: "Rue de la pastorale"; Herdersliedstraat". Dus... Deze plezierige anekdote toont eens te meer aan, hoezeer wij een kerklijk jargon spreken dat buitenkerkelijken helemaal niet begrijpen en (o ironie) de meeste binnenkerkelijken evenmin.
De vraag: "Wat is pastoraal?" is de vraag naar de zending van de Kerk. Vroeger was het antwoord eenvoudig: pastoraal is zielzorg en wordt uitgeoefend door de zielzorger, de priester. Nu blijft er nog een woord of liever een half woord over van die bepaling: Pastoraal is de zorg van de kerk voor de wereld en drager van die bekommernis is heel het Godsvolk. Het woord Pastor verwijst naar de Goede Herder die zijn leven heeft gegeven voor allen, die op zoek ging naar het verdwaalde schaap, die vocht met de wolf tot bloedens toe, die gekomen is niet om gediend te worden maar om te dienen, die zich een lendendoek heeft omgebonden en de voeten gewassen en de tafel gediend als een dienaar. (Vandaar de symboliek van de diakenstool. Dat is voor later!). Pastoraal is de actieve deelname aan de bevrijdende bekommernis, aan de dienende liefde van Christus pro mundi vita, voor het leven van de mensen. Velen zijn allergisch geworden voor het woord herderlijke zorg omdat zij niet langer als schapen behandeld willen worden die enkel goed zijn om gezegend en geschoren te worden. Daarom is het wellicht het beste niet meer te spreken van pastoraal, maar eenvoudig van dienst. Welke dienst kunnen wij als Kerk bewijzen aan de mensen? Dat is eenvoudige taal die iedereen kan begrijpen terwijl pastoraal, oer-sacrament en dergelijke thuishoren in theologische handboeken met veel verklarende voetnoten."
Paul Dehaes ligt aan de basis van mijn roeping tot het diaconaat! Ik stond er eerst zeer argwanend tegenover. Toen ik tijdens studiedagen van KVLV Pauld Dehaes hoorde spreken over "De Kerk als dienst aan de wereld" was alle argwaan weg en wist ik dat deze roeping heel waardevol is voor alle gelovigen: "Wie niet dient, dient tot niets!"