Dit blog wordt regelmatig bijgewerkt - this blog will be updated regulary
Beste lezer, mocht u onverwachts grammatica foutjes tegenkomen in de reportages/verhalen op dit blog, bij deze mijn verontschuldiging, Wayn, Storyteller
Dear reader, if you encounter, unexpectedly grammar mistakes in the reports / stories on this blog, my apology, Wayn, Storyteller
NIEUW BOEK VAN WAYN PIETERS ''SURUCUCU' BESTELLEN ramblinwayn@home.nl
PLOT: Tonho gaat op zoek naar de moordenaar van zijn vader Lirio, omgebracht voor ruwe diamanten. Hij raakt verzeild in een wereld van intriges, moord en komt in bezit van een schatkaart. Het avontuur begint in Rio de Janeiro. Via de Mato Grosso en junglestad Manaus komt hij tenslotte terecht in Novo Mundo, Pará, waar 258 jaar geleden een goudschat begraven werd. Dit is ook het gebied van de Mundurucu-stam, met hun mysterieuze wereld en het woud van de Surucucu slangen, het metafysische van Amazonas. Het verhaal geeft een visie op de Braziliaanse samenleving en vraagt begrip voor het Indianen-vraagstuk.
BIOGRAFIE: Wayn Pieters (1948) werd geboren in Maastricht. Naast auteur is hij kunstschilder en singer-songwriter. Sinds 1990 bezoekt hij Brazilië, waar hij vele reizen ondernam en in 1995 een bezoek bracht aan de Xavante Indianen in de staat Mato Grosso. Zijn oom, pater Thomas geboren 1921 Maastricht, Nl - overleden 1998 Tangua, Brazil, die 40 jaar in Brazilië werkte, omschreef hem ooit: ‘Op zijn reizen door Brazilië wordt Wayn geleid door een mystiek gevoel van broederlijke verbondenheid met ras, bloed en bodem.’
BOEK WAYN PIETERS: XINGU, DE INDIANEN, HUN MYTHEN mythologische verhalen der Xingu Indianen- midden-Brazilië vert. van uit Portugees/uitg. Free Musketeers - Het boek is verkrijgbaar bij boekhandel 'DE TRIBUNE' aan de Kapoenstraat te Maastricht
Op zoek naar de Ware Ziel van Brazilië - Het alternatief
16-07-2008
KOSMOS, HET VUILNISBAKKENRAS deel 2
An-toni, mijn vriend in Itaborai-- rip 2008, geveld door vreemde ziekte in zijn achterpoten
'....ja, maar ik krijg goed te vreten, soms zelfs biefstukken! brulde de ander met zware stem. 'Neen, je bent gewoon een gevangene vriend, een slaaf van het kapitalistisch-apparaat, een product. Hoe oud ben je eigenlijk? Vijf? Heb je ooit vrijheid gekend? Zie, ik ben niks, een gewone straathond, maat heb mijn vrijheid en gelukkig zijn er ook nog goeie mensen. Ik wil niet met je ruilen!' De grote hond sprong nog enkele malen tegen het gele traliewerk en als hij erover had kunnen komen dan had Kosmos een flinke vechtpartij nodig gehad om zijn leven te redden, want de beet van de Braziliaanse bloedhond was dodelijk. Nu werd de grote hond teruggeroepen door zijn mensen-baas als een poedel hondje. 'Zo is het leven,' riep Kosmos hen nog na en het gedrocht liep met neerhangende oren terug en kreeg nota bene nog een schop onder zijn dikke klote van zijn ontstemde baas: 'Goddomme, hou je rustig we hebben bezoek! schreeuwde die. 'Wie heeft het nu beter? vroeg Kosmos aan Senhor. 'Niet overdrijven Kosmos,' vond deze. 'Niet overdrijven want velen van ons gaan eronderdoor, overreden, doodgeknuppeld door imbecielen. Neen. Het is niet allemaal eenvoudig!' 'Maar toch! Wij hebben de vrijheid en de meeste mensen laten ons met rust en geven te eten,' zei Kosmos iets afstandelijk. Beiden slenterden ze naar de afvalhoop waar zich al meer lotgenoten verzameld hadden. Sommigen hadden hoogoplopende ruzies over enkele botten, wegrottende in de morgen zon. Anderen likten lege blikken terwijl ratten hun weg zochten en ruzieden met kakkerlakken. En de aasgieren leken wel doden-gravers op godsakker met verdachte blikken op een of ander wegrottend iets. Er waren ook enkele mensenkinderen in hun vale kleding, de kinderen van de straat, die net als de honden een vrij leven hadden, maar een gevaarlijk. Andere honden lagen samen met de kinder-mensen onder een guavaboom en droomden in de schaduw, naast de ouwe Deus, een ras-straathond, mengeling van een manenwolf en jakhals. Hij was nu erg oud en het lopen ging hem moeilijk terwijl de blik in zijn ogen zei dat hij verlangde naar de 'honden-hemel', want hij was maar tot last voor de anderen, zij die hem lieflijk zijn botten brachten. En hoe ouder de hond, hoe meer hij ging gelijken op een mens, ja, natuurlijk een goed mens, die nooit enig kwaad deed in dit quasi paradijs. Morgen was er weer een nieuwe dag en Senhor schreeuwde: 'Amigos! Morgen wordt ik tien jaar!' Het hondenleven, beste lezer, is ook relatief, onzeker, tijdloos in de denkwereld van hond én mens, want de morgen van Senhor zou nooit meer aanbreken. Diezelfde nacht werd hij overreden op de grote weg. Hij had de lichten van verre zien aankomen, maar kon niet inschatten hoe het ijzer gevaarte op hem afkwam. Daar lag hij de volgende dag in de berm, want een mens was zo goed geweest hem daarheen te slepen. Hij was al stijf toen Kosmos hem vond, stijf, opengescheurd en vol bloed, stof en kiezel. Zijn ogen opengesperd naar de hete zon. Kunnen honden huilen? Ja. Honden kunnen huilen. Ik weet het zeker. de droefenis van Kosmos was zo intens dat hij dagenlang niets at. Hij werd mager als een staak en dacht: 'het leven is rot.' Kosmos verliet de buurt en ging weg naar een andere bestemming, want hij kon de reuk van zijn dode vriend niet vergeten.
Brazilië heeft vele honden, van rassen tot de straathond, die men lieflijk 'vira-lata' noemt, wat 'blik omdraaien' betekent. Ik zag er velen zoals in de rijke buurten waar geparfumeerde poedeltjes rondliepen aan dunne lijntjes of waar de pitbull of rotweiller de paleizen moest bewaken. De vroegere zeevaarders namen de dieren mee op hun woelige reizen en de bekentste die daar uit voortkwam, is dan wel de 'fila-brasileira', een in Brazilië gefokt ras, die het vee van de eerste kolonisten moesten beschermen tegen de gevaarlijkste rover, de jaguar. Doch er ontstonden velen rassen en onrassen, ja en die laatsten zijn mijn lievelingshonden. Zij die zwerven door de straten of arme buurten, die pikken om te overleven, die soms worden neergeschoten of overreden, zij die weten dat alles betrekkelijk is, dat er een slechte Braziliaan-mens bestaat en een goeie. Ja, de straathond is een vogelvrijverklaarde, een intelligente viervoeter, met meer hersenen dan sommige mensen denken.
Ik schreef ooit een kort verhaal over mijn vrienden van de straat en een van hen was Kosmos:
"Nu zijn er in Brazilië miljoenen en miljoenen straathonden, armtierige schepsels, die maar moeten zien hoe te overleven. Doch meestal door slimheid en snelheid waren zij de rakkers, de stormende honden, die ondekbare schepsels van het land. soms zijn ze erg bijdehand en velen van het mensenvolk wisten dan ook niet dat zij hún taal hadden en een ziel, en niet alleen wat men noemde instinct. Laat ik het hebben over twee vrienden genaamd: Kosmos en Senhor. Ze waren onafscheidelijk in de wereld, de een was mager, sjofel met hangende oren, wit met zwarte vlekken en afstammeling van een dobbermanpincher, genaamd Javali, die ooit zijn rijk huis verliet en er twee dagen met de teef Miséria tussen uitging. Nu was dat teefje een libertijnse schoonheid en Javali nam haar velen malen, wat resulteerde in vier hondsvotten waarvan Kosmos er één was. Ze werden geboren achter een oude schuur terwijl daar een Macumba-viering gaande was. De moeder van de de cultus Misericordia zorgde voorbeeldig voor de kleinen, maar toen Kosmos oud genoeg was trok hij erop uit. Brazilië in! Ja dat blafte hij. De ander was Senhor. Hij was een stuk groter dan zijn vriend en had vele genen in zich waaronder dit van een Duitse dog. Maar voor het merendeel was hij straathondenras, geheel zwart en alleen een klein hartvlekje, pal tussen zijn ogen, dee hem vrolijk lijken. 'Zag je die klootzak daarnet,' zei hij tegen Kosmos: 'hij gaf dat arme schatteboutje Broa een schop tegen haar onderbuik! Die klerelijer, en ik zweer dat ik hem vandaag of morgen een flinke beet zet in zijn vette krent, zowaar in Senhor heet. Wat denkt hij wel die leegloper!' 'Wat? Achterwerk? Ik bijt hem in zijn kloten de baliekluiver! zei Kosmos. 'Laten op zoek gaan naar iets eetbaars,' bracht Senhor naar voren. 'O.k, maar laten we eerst bij Ney langs gaan, misschien heeft hij iets lekkers voor ons! Want slager Ney was een goed mens, bijna zou ik zeggen 'hondwaardig', anders dan die familie Cardoso, de boevenbende! Ik zag gisteren via een gat in de tuinmuur dat de elite troep hun buiken vol vraten en toen dankten ze God voor de copieuze maaltijd. Ik probeerde aandacht te trekken, want hij slijm liep me uit mijn bek. Ik begon te janken, maar werdt meteen beloond met een schop tegen mijn bakkes! Hondverdomme! De zoon, een lomp varken ging zelfs zijn geweer halen, het tuig en iedereen lachtte toen ik de poten nam. Het volk, dacht ik en rende naar de voorpoort en zeikte eens flink tegen het traliewerk, waardoor een bloedhond, die verdomde Fila op me afkwam, die verrotte slavenzoeker. Maar wat kon die jaguarkiller blaffen, hondsverdomme! Diep blaffen, de beul. Achter het spijlwerk schold hij me uit en ik zeikte hem in zijn smoel, waar het druipsel uit hing, zoals van bij die pasgeboren mensenvotten!' 'Dat komt je duur te staan!' schreeuwde de bullenbakstierenhond, maa ik zei: 'Zeg maar tegen je baas dat hij een zwijn is, een waardeloze leegloper, een geldduivel, kippenneuker!' Nu werd de Fila nog woester: 'Mijn baas kan mij niet verstaan hoerenloper, verdomde tevenneuker.' 'Ja, amigo Fila,' zei Kosmos tegen de bloedhond: 'dat is nu het nadeel van de mens, hij kan óns niet verstaan en nog erger, sommigen kunnen ons niet begrijpen, voelen. Ze hebben geen instinct en jij opgeblazen kikker, rattenkop, eierkoek, jij bent er alleen maar om zijn paleis te beschermen!'
IMANJÁ IS DE GODIN VAN DE ZEE, DE VROUWELIJK HOOFDPERSOON VAN DE SCHEPPING, PATROONHEILIGE VAN DE VISSERS EN DE KRACHT VAN MAANLICHT. ZIJ IS EEN SYNCRETISME VAN DE KATHOLIKE o.l.v VAN DE ZEEVAARDERS EN DE ORIXÁ iMANJÁ VAN DE AFRIKAANSE MYTHOLOGY. IN DE YÙRÚBA CULTUS VAN AFRIKA IS ZIJ DE MOEDERGODIN YEMOJA. HAAR NAAM BETEKENT IN DE YÙRÚBA TAAL: MOEDER WELKE HAAR KINDEREN ZIJN ALS VISSEN.
XANGO IS DE OUDSTE ZOON VAN OXALÁ. HIJ IS HOOGMOEDIG, WILD EN STAAT VOOR GERECHTIGHEID. HIJ IS GEEN SLECHTE GOD, MAAR HANDELD SOMS NAIËF, HOUDT VAN MANNENSPELEN EN ZIJN SYMBOOL IS HET BIJL, ZIJN METAAL IS HET KOPER EN ZIJN KLEUR HET ROOD. HIJ IS DE HEERSER VAN BLIKSEM EN DONDER. . HIJ IS HET SYMBOOL DER MANNELIJKHEID EN WORDT VERGELEKEN MET DE HEILIGE HIERONYMUS EN ALS EEN REUS VOORGESTELD ALS BEWAKER VAN EEN GROT. EEN LEEUW LIGT RUSTIG AAN ZIJN VOETEN EN HIJ VECHT ACTIEF TEGEN DE ZWARTE MAGIE WAARDOOR HIJ MET BIJL IEDER SLECHT VOORNEMEN BESTRAFT. HIJ IS EEN FIJNPROEVER, HOUD VAN ALLE KRABBENGERECHTEN EN BEZIT MEERDERE VROUWEN.
"Xangó is snel! Hij is uit de bliksem geboren. Hij leeft in een steen en staat op in het morgenrood. Zijn klein bijl is van goud en daarmee verdrijft hij al het kwaad. Caô Cabece!"
VARGAS RAPOSO'S ZELFZUCHTIGE BESCHOUWING TEGEN JOURNALIST PEDRO JUCA SLOT
Journalist Pedro Juca: 'Maar zou verdeling van het kapitaal niet een betere manier zijn om de ellende in de wereld op te lossen? In Brazilië zowel als in de hele wereld? Verdeling van kapitaal dat de corrupte regering in verhandeld en in aandelen weet te stoppen, het grootgondbezit! Weet u senhor Raposo dat er miljoenen creperen in ons land?'
Raposo: '... amigo, mijn beste reportervriend... oplossen is een onsmakelijk woord! De wereld wordt nu eenmaal bestuurd door de sterkste, de heerschappij, mensen met hersenen, anderen, laat ik stellen de simpele, waar jij kennelijk ook onder valt... zal moeten zwoegen of bedelen! Het zal mij trouwens een worst wezen! Ik moet verdienen en ik zál verdienen! Nu en morgen!'
Raposo schreeuwt op iemand, een zekere Taylor, een dikke vierkante Aziaat, die uit een nis tevoorschijn komt met één hand hand op zijn heup, op de kolf van zijn revolver. "Taylor doe mij een plezier en gooit die idioot eruit!' zegt hij tegen de vleesklomp.
Journalist Juca staat traag op en maant de Chinees tot kalmte, hij zou wel op eigen kracht het pompeuze huis verlaten van de despoot en zijn verhaal zal binnenkort verschijnen. Kort en krachtig. De wereld was rot. Zo rot als een stinkend kreng! Buiten kijkt Juca naar het grote gebouw waar de reuzelachtige plutocraat woont, ver weg van de warme bossen van Amazonas, ver weg van de de halfIndiaan, die hij laat zwoegen en de bomen omhalen voor een hongerloon en als het moet de daar levende Indiaan laat doden. Neen, zijn huis ligt hier in de aangename bergen van het pijpengebergte nabij Rio de Janeiro, daar waar meer als een eeuw geleden, toen Brazilië nog een keizerrijk was, de keizer en zijn hele hof in de hete zomers naar toe trok, om de ziektes in het moerassige Rio te vermijden, weg van de armzalige negers, die zieltoogden in hun hutten.
Blaffende bloedhonden begeleiden Juca naar de poort waar de 'enter' is. Het heeft iets weg van 'Graceland' in Memphis, maar met dit verschil dat de bewoner daar een wegkwijnende zanger was geweest, die de mensheid goed bedeelde. Rijkdom? Wat is gerechtigheid? Hoe, in godsnaam is het mogelijk dat dit kan blijven vestaan? Doch ligt het alles wel alléén bij de grootkapitalist? En Juca denkt na: Neen, er is meer. De afnemers van het hout zijn misschien nog grotere kapitalisten. En de rijke Europeese landen hebben koeienstront in hun ogen en kwallen in hun hersenen. Ja dat denkt Juca. Zij die hun product verkopen zonder schaamte, gedrengt in het bloed van de arme sloeber. En de consument? Die koop gewoon door. De regeringen? Een en al corruptie! Het zal nooit stoppen, de wouden gaan kapot! Hoe lang nog? 50 jaar? En wat is er met Chico of Zé, die voor een karig maal de woudreuzen moet doden? Huilen zijn kinderen niet? ja! Zij huilen amazonetranen, die doorschijnen in het mooie hout, die als meubelstukken terecht komen in den kamers van de rijken. Kan het misschien toch iemand schelen? ja, Juca weet dat er humane mensen zijn. 'Klote wereld! verdomde rot wereld!' denkt Juca en spuugt nogmaals tegen de muur van het paleis in Teresópolis.
VARGAS RAPOSO'S ZELFZUCHTIGE BESCHOUWING CONTRA JOURNALIST PEDRO JUCA deel 2
'corruptie,' zegt Juca: '...is het sleutelwoord en wie is corrupt als het om macht gaat? U weet senhor Raposo, dat wat hier verdwijnt, gebeurt met toestemming van de regering. Ik weet uit betrouwbare bron dat er bedrijven zijn die bommen geld krijgen om te herplanten. Dat geld verdwijnt in eigen zakken en het braziliaans instituut van milieu controleert niets! Het zijn zakkenvullers... u hoort hier niet bij senhor?' De grootgrondbezitter wordt pisnijdig: 'Nondesju! U wilt mij beschuldigen van zaken die nog deel, nog part hebben op mijn handelen!' en zijn stierennek begint te zwellen. 'Het is maar een vraag,' en Juca bijt zich op zijn onderlip. 'Een ander onderwerp senhor... u verklaarde onlangs dat u stevig in de veehandel zit. Dat het vlees van deze runderen ook naar de u.s.a wordt geéxporteerd?' 'Kan zo zijn!,' en de man lacht opnieuw balorig. Juca: 'Ik weet ook senhor dat de veeteelt in Amazonia zo goed als niets opbrengt in verhouding met bijvoorbeeld voedselgewassen?' Raposo: 'En hoe komt u daarbij? Waar haalt u die onzin vandaan?' Juca:'Het is geen onzin! Ik heb gegevens, dat het grasland waar de runderen op staan maar 7% van het jaarinkomen bedraagt van wat de grond zou hebben opgebrecht door het planten van paranotenbomen of maniok, ben u hiervan op de hoogte?' Raposo lacht nerveus en voelt dat hij in de tang zit:'Ik weet wat mijn cijfers zijn en wat het de regering opbrengt, en Brazilië! Het is in het belang van het land! en hij probeert zijn geagiteerdheid te verbergen. Juca: 'Verder vernam ik dat men tegenwoordig zelfs rundvlees importeerd naar het Amazonegebied, daar er voor het amazonevlees zelf een angst is ontstaan voor ziektes en mede hierdoor zo goed als geen export meer is naar de Verenigde Staten... is dit correct senhor?' 'Merda (shit) Senhor... ons gesprek loopt ten einde,' antwoord de nu nijdige Raposo. Maar Juca hakt door als met een zeis der door in een onkruidveld. 'Tevens weet u ook dat ú draait op regeringssubsidie? En dat de stijgende waarde van kaalgeslagen grond goed is voor de verkoop? Is het niet senhor Raposo?' 'U zit er flink naast,' zegt de dikke man met een moordenaarstrilling in zijn stem. 'U lult maar wat uit u nek! Schrijf dit ook maar in uw artikel, het is niets anders dan communistengelul, kletskoek vanuit Cuba of Costa Rica!' Juca: 'Maar u hebt toch wel enig begripvoor de situatie? De vernietiging van de bossen, de bevolking? En hoe ziet de toekomst van uw kleinkinderen er uit senhor?' Raposo:' Naar de verdoemenis met je vragen... je bent een communistische hoerenloper! Een rode teek! Krijg de vlektyfus! Mijn kleinkinderen? Die zullen het wel uitpluizen. Ik leef vandaag en wie morgen leeft, die morgen zorgt! Basta! De kinderen zullen trouwens alles erven, zie je, het is een spel Juca, een spel! Brazilië is een land van uitersten en corruptie... je moet vechten om te overleven! Er bestaat geen andere weg! Diegene die te idioot is om zijn eigen bonenpot te bereiden moet maar zien hoe hij aan zout komt! Ik bekijk het van mijn kant, en dat is de goede!'
VARGAS RAPOSO'S ZELFZUCHTIGE BESCHOUWING TEGEN JOURNALIST PEDRO JUCA kort verhaal van STORYTELLER DEEL 1
'Wat kan mij het verdomme"!' schreeuwt de kortzichtige grootgrondbezitter Varga Raposo. Hij is eigenaar van grote stukken grond in het Amazonegebied, dat bestemd is voor veetelt en houtkap. Hij verdiend er miljoenen dollars mee en heeft goede contacten met buitenlandse firma's en laat er lustig op los kappen. Hout is geld. Andere stukken grond steekt hij in de fik en moet dienen voor de niet rendabele veeteelt. De journalist van een milieublad Pedro Juca, die bij uitzondering hem mag interviewen, is vol met vragen en goed voorbereid op zijn taak. Zijn schrijftrantplicht vervullend valt hij aan: 'Senhor, ik wil het eerst met u hebben over het geweldige houttransport, speciaal over mahoniehout. U handelt met een Deense firma, die het hout weer doorverkoopt aan Frankrijk, Amerika en Engeland... dat wel de grootste afnemer blijkt te zijn van hardhout, of zie ik dit verkeerd?' 'U bent goed ingelicht senhor Juca, maar deze bewering klopt niet, het is een hersenschim en ik bevestig niets.' De corpulente Raposo lacht cynisch zodat zijn ogen lijken te glunderen als die van een hagedis: 'Ziet u, ik heb niks te verbergen. Ik ben nota bene op uw verzoek om een gesprek ingegaan, en het moet een eer voor u zijn mij te mógen ondervragen, dus moet u mij wel christelijke vragen stellen, begrijpt u?' 'Dus de cijfers kloppen niet? Net zoals men de bomen kapt of uit de grond trekt met kettingen en bulldozers, zodat er in een omtrek van één hectare meer dan de helft van het bladerdak wordt vernietigd en andere boomsoorten vernietigd worden door diezelfde kettingen? Bomen die gewoon worden achtergelaten om te verotten, omdat er alleen maar oog is voor het mahonie? Is dat een leugen? En de gebieden waar Indianen en caboclos leven, wat gebeurd er met deze mensen?' Er verschijnt een galns rond de ogen van Juca. Raposo:'Wat krijgen we nou! Zou ík dit moeten verantwoorden! Mijn mensen werken degelijk! Er is vraag naar hout vanuit het buitenland, dat zijn de dealers! Zij ontrekken Brazilië aan alle grondstoffen, die overzee verfijnd worden! Alleen een klein gedeelte van de grondstoffen stroomt terug naar Brazilië tegen afwijkende prijzen! Nondesju! U zult wel ooit gehoord hebben van 'Calha Norte'', is het niet! (betekend 'noordelijk kanaal' en is van toepassing op een gebied in noord- Amazonas vanwaar ruwe ijzererts naar Europa wordt getransporteerd) In Europa stellen de milieubeschermers, de luizenpoten, dat Brazilié de vervuiler is, de verwoester, maar ze moeten hun eigen kloten wassen! De gringo's lopen met hun neus in de lucht! Maar wat deert het hun? De zakken van de kapitalisten zijn goed gevuld! Breek me mijn bek niet open senhor Juca! En wat de mensen in bepaalde gebieden aangaat, die... komen wij tegemoet!' Nu had reporter Juca hier op gespeculeerd, gegokt dat Vargas Raposo zich te buiten ging, zichzelf zou blootleggen, maar denkt de eerzuchtige journalist: in het zojuist gestelde had Raposo gelijk. Verdomme! De Braziliaanse regering zou dit gemakzuchtkapitaal van de gringolanden aan banden moeten leggen en controleren. Het imperialisme is als een rotte houtworm voor ons land en niet alleen Brazilié, nee, voor heel zuid-Amerika. En de regering? Maar zo naïef was journalist Juca nu ook weer niet. De importeur dan, neen, er is teveel geld mee bemoeid. Ze zouden moeten luisteren naar de stelling van de indiaan, rubbertapper, mensen met ervaring in het duurzaam beheren van de natuur.
DE 10 KORT-DELIGE DOCUMENTAIRE "RUBBER JUNGLE' VAN BILLY DAY EN TERRY SCHWARTZ GEEFT EEN GOED BEELD VAN DE RUBBERTAPPERS EN CHICO MENDES... HIJ IS TE VINDEN OP 'YOUTUBE' KANAAL...aanbeveling van Storyteller
Leitors Brasileiros/Braziliaanse lezers: Padre Thomas e seu 'contos folclóricos' - Pater Tum en zijn 'folklorische verhalen'
Thomas com seu livro - Pater Tum met zijn boek Foto de Fábio Guimarães
Vez em quando, eu publicar um do seus 'Contos Folclóricos' Primeiro um artigo (encurtado) de jornal 'O Dia' de 12/1/1997
PADRE HOLANDÉS DEFENDE ENSINO DA BIBLIA DE FORMA BEM POPULAR
Os ensinamentos da biblia podem ser transmitidos de forma bem popular. A teoria é defendida pelo padre holandés Thomas Pieters, 75 anos, vigário paroquial da Igreja nossa Senhora do Amparo, em Tanguá. Ele vai lancar a segundo ediçâo do livro, editado com mil exemplares há cerca de dois anos. O padre faz questâo de frisar que apenas reconta as histórias populares que escuto desde que chegou há 40 anos de Maastricht, cidade a 200 quilõmetros de Amstardã, na Holanda. "Os contas folclóricos sâo a Biblia do povo Brasileiro desde o iníncio da colonizaçâo. Como as pessoas nâo tinham acesso é Biblia escrita, as historias eram contados de uma forma teatral, principalmente no Sul do pais - onde morei durante 15 anos - por descendentes de alemães, italianos e portugueses. Na Europa, esse contos estâo esquecidos há mais de 200 anos, mas aqui essa forma de perpetuar a esséncia do cristianismo - continua passando de pai para filho". explicar Pieters.
Joëlson was een soort zuipbroer . Hij sliep of dronk, maar is een o.k mens. Ik bezocht vaak het huisje waar hij samen met zijn vrouw Zezér woonde. Een tengere vrouw, wiens voorouders ooit uit Syrië naar Brazilië kwamen, handelsmensen, marskramers en dus reizigers, verwant aan het zigeunerleven. Zezér was goedhartig, naiëf, geloofde in de heiland en bezocht daarvoor één van de vele evangelische kerkjes, waar zij haar troost vond. En als ze naar het kerkje ging was ze gekleed in haar mooiste rok en poeierde zelfs een beetje haar mager gelaat, zodat kleine roosjes op haar wangen kwamen. Ze wonen in het plaatsje Tanguá op 65 kilometer van Rio de janeiro. Als ik Zezer bezocht en Joelson was op de loop, of lag te maffen, dan bereidde ze eten voor mij. Daaarom zorgde ik ervoor dat mijn maag leeg was, als ik voor het kleine huisje in mijn handen klapte en hun naam riep. Ik kreeg dan een enorm bord met rijst, zwarte bonen, farofa met bananen en een flinke portie spiegeleieren. Er was dus géén ontkomen aan. Ze had drie honden die verzorgd werden als háár kinderen, die ze met Joelson niet had. De honden kregen ieder dag een volle pot met maispap (angú) voorgeschoteld, en verder alles wat de pot verschafte, terwijl de kippen voor eieren zorgden en enkele bomen voor de overheerlijke mangas. Haar tuintje was gesierd met gele bloemen en ze hield van het leven ondanks de niet gemakkelijke omgang met haar man. Ja, ze waren getrouwd en liet me een album zien. Ik zag een gelukkige jonge vrouw in het wit en Joëlson in een sjiek kostuum met kravat. Het ridicule van het huwelijk, ik bedoel dat natuurlijk niet in honende vorm, maar, zo als de mensen nu ken was het toch bizar. Doch misschien was het wel de gelukkigste dag van haar leven en ik gunde het haar, want zij was rechttoe. Het huisje was de eenvoud, aan de muren hingen enkele schilderijtjes met bijbelse beeltenissen, en de tafel en stoelen stonden te wankelen. Het was goed zo, alleen Joëlson dronk iets teveel, volgens haar. 'Hij is dronken... ligt te slapen,' zei ze vaak als ik haar opzocht, en dan stak ze haar twee wijsvingers aan de zijkanten van haar zwarte krullen, als zijnde horentjes. Joëlson had geen werk, ten minste geen vaste baan, hielp zo nu en dan in een winkel of bar en werkte ooit als bouwvakker in Laranjeiros in Rio.
Ik herinner me die dag dat we 'op pad' gingen, daar hij vroeg of Hollanders, het woord ontleen ik van het Portugees 'Holandés', doch voel me meer een wereldmens, en soms noem ik me ook wel 'Flamengo', ook goede drinkers waren. Nou was dit geen provocatie van Joëlson, maar ik nam het aan, en stapten we als twee drinkenbroers de houten keet binnen. Dit bleek tevens een winkeltje, maar achter de toog stond de fameuze muurplank vol met de cachaças, de 'pinga' het hemelse suikerrietdestillaat van Brazilië. De drank kan van sterkte variëren en de winkelpinga is zo'n 40%, doch ik dronk eenmaal zelfgestookte, die de 60% wel haalde. Vuurwater in pure vorm en raadzaam dit niet puur te drinken. Daartegenover is het drinken van een 'caiparinha', (een mix van pinga, lemoen, ijsblokjes en suiker) alsof wijfjes-engeltjes op je tong piesen. Maar echte 'Macho's'? Neen, die drinken dit puur, is de Braziliaanse slagzin. Het is maar waar men de grenzen legt. Men zegt dat het uit de 16de eeuw stamt en de slaven het kregen aangeboden (lees opgedwongen) door hun blanke overheersers, die dachten dat hierdoor de slaven betere prestaties leverden op de suikerrietvelden. Ik weet dat het oppassen is met de 'witte rum'. Ik dook dus met Joëlson die keet in. Het was rond 10 uur in de morgen. Binnen was het al behoorlijk warm geworden en tegen de 40 graden. De glazen, halve bierglazen, werden gevuld, en weggeslokt. En het eerste vleugje werd gemorst op de vloer, dit om de goden goed te stemmen. Alle begin is moeilijk, maar het werd een helse rit. De uitbater van de tent mocht me wel en schonk daardoor de glazen nog wat voller. We dronken het merk '51' of 'Pitú', die de goedkoopste zijn maar niet minder in kwaliteit. Na vier uur hadden we twee flessen geledigd, terwijl we er tussendoor enkele flessen bier dronken om de dorst te lessen. De keettemperatuur steeg snel en de zon brandde als een duivel op het dak. Het zweet liep me van de borst en ik leek wel een ontvlucht steppenpaard dat stond te trappelen. Joëlson was ook aan het wankelen en zijn taal was nu moeillijker te volgen. 'Mais um!' nog eentje, riep ik, toch met een scepsis in mijn stem. 'Eh... mais um...' wauwelde mijn zuipbroer. De flessen op de muurplank leken zich te vermenigvuldigen, en we gingen enigzins slingerend naar buiten. Daar stond de bekende man klaar met zijn hamer, het leek meer op een moker of een ijzeren smidshamer, of die van Ogum, de macumba ijzergod. Nondesju! Verdikkeme! Puta que Pariu! De zon leek nu te brullen, en de duivels en paljassen hebben in Brazilië allerlij kleurschakeringen en Brazilë was nu als één groot lunapark aan het draaien. We liepen naar het centrum en nogmaals een bar binnen. We probeerden nog enkel pinga's, maar de esprit was eruit. Joelson besloot naar huis te kuieren om te gaan slapen en de genegenheid van Zezer. Ik ging mijn weg en voelde me moe, wezenloos en gelukkig te gelijk. Thuis hoorde alleen nog dat mijn vriendin zei dat drinken slecht was voor de potentie en viel in een diepe slaap, de wereld was gemodificeerd, ik verlangde naar een vrouwenkus, een liefkozing, en daarna konden voor mijn part transcedente wezens me komen halen. Wayn
Mijn disculpatie voor de benevelde foto van Joëlson
Op het Tiradentesplein ziet hij een prostituee en vraagt haar of ze Gloxinia kent. De zwaar opgemaakte vrouw zegt Isabel te heetten en niet duur te zijn, maar van Gloxinia heeft ze nooit gehoord. Euclides is vertwijfeld, gaat weer drinken en wordt ten slotte lazarus. Dat is zijn grootste fout. Thuis zit zijn vrouw, drie kinderen en hij begint te huilen. Zijn vrouw Ana-Carolina had hem nog nooit zo gezien en probeert hem te troosten. Ze vraagt hem zijn probleem en hij stort zijn ziel uit en verteld haar alles open. De vrouw wordt nu een kwade helleveeg en wil niks meer met hem te maken hebben en in een vlaag van woede slaat hij de kinderen en zijn vrouw tot bloedens toe. De buren, die toesnellen weten hem te overmeesteren en niet veel later zit hij op het politiedistrict van Gloria. Zijn vrouw wil scheiden.
Hij vertrekt uit de buurt Gloria en huurt een kamertje in een zijstraat van het Tiradentes-plein. Hij zoekt contact met Salonki, een verre vriend die hij ooit ontmoette toen hij als liftmonteur werkte, en zo goed was geweest om hem en zijn vrouw uit een klemmende lift op de 33ste verdieping aan de avenida Rio Branco te bevrijden. Zo nu en dan ontmoet hij hem nog en dan hebben ze gesprekken over het menselijke denken. Filosofie, of in hoeverre de mens kon gaan in zijn weergaloze uitlatingen over het leven. De volgende dag zit hij in de spreekkamer van zijn verre vriend, de paragnost. Salonki luistert aandachtig naar zijn verhaal en knikt bedenkelijk. Zijn eerste vraag is natuurlijk of Euclides er wel zeker van was. Dat het geen droom is geweest, een visioen? Euclides wordt een weinig verward. Een droom? Is zijn verre vriend geen zielenkenner, iemand die de mens toch beter zou moeten kennen en inschatten? Zeker hem. Ja, hij had al vaker zijn twijfels geopperd aan de zekerheid van dit soort mensen. Zijn ze niet gewoon hun eigen mening toegedaan? Want een mens is ten slotte een mens en ieder heeft zijn kijk op een ander mens, een opinie. 'Dus je denkt dat ik fantaseer Salonki? vraagt hij bitter. 'Neen... maar logisch gezien is het moeilijk te aanvaarden dat...' 'Dat wat? Dat ik geesten zie? Ik héb verdomme die vrouw gezien, ontmoet, het was klaarlichte dag. Ik was niet aan het slapen... Nondesju! Merda! Puta que pariu! Ik ben niet gek!' Enkele uren later zit hij in een gesloten afdeleing van een psychiatrische inrichting om tot rust te komen, nadat hij in een woede aanval alle ruiten van zijn profeterende vriend aan diggelen had geslagen. Na zijn vrijlating gaat hij nog meer drinken. Hij heeft geen adres meer en is zijn baan kwijt. Dus slaapt meestal in het 'Campo de Santana' park tussen de vele katten, terwijl zijn toestand snel verslechterd. En zo wordt hij een bekende clochard in Rio's centrum.
Ik had hem ontmoet op het Tiradentes-plein waar hij eenzaam en droevig op een bank zat, kijkend naar de duiven boven op het schitterend beeldwerk van Indianen en de vier grote rivieren. Hij vertelde me zijn verhaal. Een man die mijn leeftijd had, zelfs geboren in dezelfde maand, op dezelfde dag. Een mulat met een mager gelaat, zware baard, sjofele keren en diepliggende donkere ogen. Wel... ik kon twee dingen denken: hij was geestesziek of vertelde de waarheid. Zo simpel ligt dat. Ik gaf hem wat geld, maar het kon hem niet troosten. Een afgedwaald iemand, en er was niemand meer die hem aanvaarde, niemand die zijn verhaal geloofde, dat meer beruste op een waanvoorstelling dan op een gebeurtenis die vatbaar was voor de doorsnee denkende menselijke geest. Toch. Ik weet dat mensen dingen kunnen meemaken, die een ander nooit zou begrijpen, zoals het ontmoetten van personen. Misschien uit het vorig leven? Een teken? Zou Euclides zijn Gloxinia ooit teruvinden? Hij had echt gedroomd. Of... had hij haar metterdaad ontmoet is de Carioca-straat? Was zij een schim geweest, een geest, die iets met zijn verleden te maken had? Om zijn hals hangt een medallion met een klein portret van zijn vrouw en kinderen, een herinnering aan zijn vorig leven.
In de bus op weg naar huis bleef het voorval mij intrigeren. Des te meer daar de naam Gloxinia een zeldzame was in Brazilië. Ik ging zoeken in boeken en vond de naam: een bloem, een tropische sierplant met grote velvetachtige kleurvolle kelkbloemen, maar haar blaren verleppen na loop van tijd, worden geel en vallen af. Een verwijzing? Maar hoe moest dat dan geplaatst worden, in welke context? Ik dacht: de naam kon géén fantasie zijn. Want hoe zou Euclides aan haar naam gekomen zijn, als de vrouw niet bestond? Of was het toch een droom geweest? Zou hij de oude vrouw met de bloemnnaam ooit ontmoet hebben, lang geleden, in en andere ambiance, die zijn weg bepaald had? Zoals de levensweg van een ieder van ons bepaald zou worden? Een lot, een bestemming? Ik bezocht nadien nog vaak het Tiradentes-plein, maar zag Euclides nooit meer terug.
Fantastisch verhaal in 2 delen: SURREALISTISCHE DROOM VAN EUCLIDES Deel 1
Euclides loopt door 'Carioca straat', gelegen tussen het Largo de Carioca en Praça Tiradentes in het centrum van Rio. De Rua carioca is een oude straat, die ooit de romantische sfeer uitstraalde van het oude Rio. Nu is de straat aangetast door de tijd, maar de oude bovenpanden met hun blauwe of groene uitklapbare ramen zijn er nog steeds. Net als in de tijd dat Machado de Assis, de schrijver, hier ronddwaalde en inspiratie opdeed voor zijn boeken. In het midden van de straat bevindt zich een oud roseachtig gebouw met de naam 'Iris', dat nu omgetoverd is tot een scrabieus sekspaleis, waar striptease-voorstellingen en andere intieme aangelegeheden plaatsvinden. Een mooie ijzeren slingertrap leid de bewonderaar naar boven. Dit zijn veelal oudere mannen, die amper in staat zijn om hun vermoeide benen van de vloer te krijgen. Doch ook Euclides bestijgd de opgang, meer uit nieuwsgierigheid, want hij wilde al sinds lang het erotische-tabernakel bezoeken. Nu had hij het lef. Erotiek denkt hij en wordt warm van binnen. Boven aan de trap loopt hij onverwachts tegen een oude vrouw aan. Ze glimlacht geil naar hem en vraagt hem haar te volgen. Euclides twijfelt, maar zijn instinct laat hem voortgaan. Ze zegt dat ze Gloxinia heet en drieëntachtig jaar oud is. Ze neemt hem mee naar een klein kamertje vol met geurige bloemen en planten, waar aan de muur oude foto's hangen uit een periode dat Rio in bloei was, in de jaren twintig van de vorige eeuw. Verder enkele beeldjes van katholieke heiligen zoals Antonius van Padua, Pedro en Joâo of Ana, de onze lieve vrouw van het licht. Verder zijn er enkele macumba-beeldjes, dat van Ogun, god van de oorlog, die analoog blijkt te zijn van de heilige Antonius. Maar ook Xanapan, de parallel van de heilige lazarus, de god van de pokken. Gloxinia is negerin. Mooi zwart met een lichtblauwe schijn over haar wangen, en ondanks haar leeftijd een schoonheid. Haar blauwe jurk siert haar iets voorovergebogen bovenlichaam. Wat ze met dit sensuele gedoe van doen heeft blijft hem onduidelijk, ook daar hij het haar niet durft te vragen. Ze geurt naar een sterk parfum, penetrant, zelfs iets muf, zoals een grote vogelspin in onbinding, maar dan met het tegenovergestelde oogmerk, om de man zijn prikkelende lust op te wekken. Euclides is als versteend. Zijn pik zwelt als een ruimtependel. Zijn bloed stroomt als de onbedwingbare Amazonasrivier. Zijn hersenen werken als miljoenen impulsen die een harmonie zoeken. Dan zegt zij zacht maar helder: '... ben je hier voor de erotiek? Je wellust zou bij je vrouw moeten zijn. Je vrouw, versta je, je bent een gelukkig iemand, waarom kom je dan naar hier? Wil je bloot zien? Kijk...' en ze scheurt geil haar blouse open en twee kleine borsten ontspringen, wonderlijk als die van een vijftienjarige maagd. 'Wil je meer zien, kijk...' en ze ontdoet zich van haar verdere kleding, haar jarratels en zwarte zijde kousen en haar slip. Ze blijft een schoonheid. Alleen haar iets gekromde rug doet vreemd aan. Ze steekt haar hand tussen zijn benen, streelt de gezwollen roede en fluistert in zijn oor: '... ik ben niet echt... ik ben een surrealistische droom...' Euclides krijgt een hazenhart, wordt een schijtluis en zijn piemel stort als een spaceshuttle in elkaar als door een explosie. Hij rent naar de deur, de kamer uit, trap af, straat op en loopt bijna pardoes onder een bus. Hij wordt de onrust zelf. Enkele blokken verder loopt hij een dranktent binnen en drinkt enkele pinga's. Zijn hart bonkt, verdomme! De oude vrouw blijft door zijn gedachten spoken. Wie was ze? Hij sloeg zich tegen ziijn kop, neen, hij droomde niet. Hij besteld nog een jenever en vind zijn moed weer. Hij gaat terug. Hij wil haar weerzien. Hij zal haar liefhebben. Wie was deze vrouw, zo oud en lief? Waar is hij bang voor geweest? Toch twijfelt hij bij de ingang. Betaald opnieuw voor een strip-show terwijl de man achter het loket hem bizar aanstaart en zijn hoofd schud. Onzeker loopt Euclides de trap op. Maar de oude schoonheid is er niet meer. Hij vraagt een bediende:'... ja... Gloxinia is haar naam...' De man lacht en zegt dat dit zeker een vergissing moet zijn. Misschien is hij wel bezopen? Euclides zoekt het kamertje en vindt het. Hij beukt op de deur en een jong hoertje opent. Ze is misschien twintig. Euclides kijkt haar aan. Ze lijkt verrekt veel op de oude vrouw, alleen de jaren spelen parten. 'Wat wil je... neuken?' vraagt ze geil. 'Neen... uh... ik zoek Gloxinia... ken je haar?' De jonge vrouw glimlacht: 'Gloxinia? Neen, hier werkt niemand met die naam, maar...' Ja... ik heb haar gezien... verdomme, een uurtje geleden, zij...' en hij voelt zich slap worden. Het meisje kijkt hem verwonderd aan: ' Weet je dit zeker?' 'Ja, ik ontmoette haar hier in dit kamertje... een uur geleden... een bejaarde vrouw... ze ontdeed zich van haar kleren... verdomme waar is ze! Hou me niet voor de gek!' Het meisje wordt bang. Euclides begint harder te schreeuwen. De macho, die als uitsmijter optreed pakt hem stevig aan, sleurt hem de trap af en smijt hem uit het gebouw. Buiten rent hij de drukke carioca-straat over. Mensen kijken hem na en weer moet een autobus uit volle macht remmen. Zijn ogen rollen als twee knikkers en hij voelt weer die angst. Het zweet breek hem uit en het lijkt dat Euclides paranoia begint te worden.
Padre Tum: Het zuiden van Brazilië - deel 4 PIRITUBA
Terug in Caçador werd besloten af te reizen naar het plaatsje Pirituba, 200 kilometer zuidelijk van Caçador. De pater zou naar een retraite van de orde gaan, die zou plaatsvinden in het klooster in de stad stad, en zou later afreizen naar Pirituba. Dit klooster was onderhevig aan een overdreven luxe. Er woonden negen paters/broeders in het complex waar men een hondertal families kon huisvesten. Ik hield mijn mond maar. Dus ging in samen met Ofrir en zijn vrouw Anita in een oud volkswagentje op weg naar Pirituba, naar het boshuis van Ofrir, daar waar ik vijf dagen liep te dwalen tussen de bomen als een bioloog. Ik zag de reuzenhagedissen, slangen en vlinders en het leek of ik gesprekken aanging met kabouters, die mee aankeken als een van hun. Ik zat opgeloten en had enkele malen de neiging een bus te nemen en te vertrekken. Doch de mensen bedoelden het goed en we gingen iedere dag wel even naar het thermisch bad in de buurt. Daar lagen witte lijven van de ooit-immigranten des zuidens in het warme water, dit goed was tegen de reumatiek. Ik zag de Duitse stijlhuisjes tegen de heuvels en in de avond werd ik ik als ware overrompeld door een 'lederhosen' orkest, want het bleek carnaval wat ze daar 'kerp' noemden. Verdomme er gebeurde iets binnenin me en ik dacht aan Rio de Janeiro. Ik was gevuld met 'saudade', de weemoed naar het broeierige Rio, waar de mulatinnen je aankeken als vurige tijgerinnen. Verdomme!
De derde dag regend het flink en ik zat nu helemaal opgesloten in de houten hut. Ik filosofeerde en speelde liedjes op een oude gitaar, meestal de blues. Ik dacht aan de schittering van de bossen, de koude wintertijd rond juli als de mensen met hun 'carvâo' hun huisjes verwarmden, en in de avond aan tafel zaten en kaart speelden, als de temperatuur daalde naar het vriespunt. De dag nadien ging ik met Ofrir, een rustige man, naar een soort 'brennerrei', het was een schuur waar illegale jenever werd gestookt door een derde generatie Duitser. In de schuur bevonden zich twee grote distileerketels en hij liet mij proeven van de zwarte en witte 'schnaps'. De jenever smaakte uitstekend, moet ik toegeven. Naast de schuur was een omvangrijke varkensfokkerij waar langwerperige varkens rondliepen. De ouwe man voor het huis sprak mij aan met de woorden: ' du häbben kaneten..., hij bedoelde, dat ik wel geld zou bezitten als blanke Hollander. Hij lachtte en zei verder dat het goed vertoeven was in Santa Catarina. Kon ik me voorstellen. Bij afscheid zei hij nog: ' Gruss Gott..' en ik dacht aan de lippen van mijn geliefde in een andere wereld dan die van de ellipsvormige gemanipuleerde varkens en Duitse heimat-orkesten.
Die nacht, gelegen op het boshuis-bed, scheten latend door de bruine bonensoep en spaghetti die Ofrir's vrouw ieder avond bereidde, vlogen de vleermuizen door de openstaande ramen langs me heen. Mijn oom kwam niet opdagen en ik werd enigzins onhandelbaar. Waar was Tum verdomme! Ik wist dat hij liever hier geweest zou zijn tussen de dennen, pinheiros, zonnebloemen, limoenbomen en de duizenden kleurige vogels, het geluid van de rivier en een goede jenever. Neen, hij zat opgesloten tussen de muren van een klooster. Een priesterleven had lasten die hij soms moeilijk kon plaatsen, want diep in zijn hart was hij een natuurvorser, laat ik zeggen: een archeologische monnik. Hij was vaak balsturig en zaken als 'de biecht afnemen' vond hij ook maar een 'must'. Hij deed zich vaak voor als een halve-heilige, maar het was spel, hij was niet dé 'padre', die de mensen dachten dat hij was. Hij was een hulpverlener, ja, maar de mensen zagen dit niet zo. Daarom luisterde ik graag naar zijn verhalen en analyses, niet uit de mond van een geestelijke, maar des te meer uit het hart van een mens. Ik zie hem nog steeds, als was hij een zendeling der Noormannen schreeuwen bij de watervallen van Foz de Iguaçu, om boven het geweldig geluid van het vallend water uit te komen. Dan schreeuwde hij in mijn micro-cassette recorder: '... hier was de plaats waar de Vikingen zich verzamelden...op hun tochten door het land...! Hier bij de watervallen van Foz de Iguaçu!' En ze waren zeker in Santa Catarina geweest, getuigen zijn de stenen die hij vond in de buurt van Caçador, waar Noorse gezichten me aankeken. We zouden ten slotte de dag erop terugkeren naar Caçador en nogmaals dwaalde ik door de bossen, hier waar de geesten van de Xocleng en Kaingang stammen ronddwaalden. Het subtropisch paradijs van zuidelijk Brazilië met zijn ontelbare 'pinheiro's' en boomvarens, waar papegaaien, havikadelaars, reuzeotters, gordeldieren, pampa-herten, reuze-miereneters en zelf de Braziliaanse manenwolf nog rondzwierf, en ik dacht, net als Kon-Tiki, de zonnegod: Por favor! Laat een profeet opstaan die het uitsterven van dit alles kan verhoeden. En moge die 'profeet' Tum zijn, in zijn volgend leven.
Fim Later zal ik op het 'blog' terugkomen over de Vikingen-stelling van de pater.
Pinheiros van Santa Catarina foto geleend van Br.archief
Padre Tum: Het zuiden van Brazilië 3 HET MESSIANISME
de profeet Joâo Maria foto archief
De bossen van Santa Catarina waren, nu in de zomer, een kalmeringsmiddel, en ik dacht weer aan de verhalen van mijn oom over de kracht van de profeten die hier ronddwaalden. Het was één van zijn geliefde onderwerpen: het Messianisme, waar de mens, gedreven door armoede en verlichting op zoek ging naar zijn ziel. Ze volgen iemand die hen voortdraagt op spirituele vleugels, die hen zal leiden naar een utopisch land. In 1895 was het Joâo Maria, die als leek werd gezonden van uit de hemel. Toen hij 60 was had deze man een droom waarin hij zijn bestemming zag: hij moest 14 jaar ronddwalen, zonder huis om te slapen, en zonder vlees te eten op woensdag, vrijdag en zaterdag. Zo ging de profeet als een tweede Methusalem door de bossen van St. Catarina, werd geëerd waar hij voorbij kwam, vond eten, doopte kinden, maakte zieken beter door gebed en kruiden en zegende het water. Bovendien kondigde hij aan dat de wereld op het einde was en de mensheid moest boeten. Hij stierf echter voor zijn 14 zwerfjaren ten einde waren. Niemand weet waar hij begraven is of waar hij vandaan kwam, doch men ziet zijn beeltenis aan de vele houten kamerwanden in Santa Catarina, en er is geen inlander die op reis ging of een koop afsloot, zonder eerst tot de profeet gebeden te hebben.
Dan kwam in 1910 een nieuwe profeet uit het niets: José Maria. Hij was een fanaticus met een grimmigere aanpak dan zijn voorganger en een hardere visie. Hij zei een broer te zijn van Joâo Maria, hoewel zijn huidskleur dit niet deed vermoeden. Hij was een deserteur van de militaire politie van Paraná en leefde in de dichte bossen waar hij zijn gemoedstoestand uitleefde op de nieuwe stichting van een keizerrijk. Dit was nog niet zolang verdwenen in Brazilië en de bevolking scheen er naar te verlangen, want was het niet veel beter in de tijd van de keizer? Hij verzamelde een leger en vertelde zijn manschappen met trots en dynamiek uit het boek 'Karel de Grote en de 12 paren'. De mannen luisterden gretig naar de avonturen van de ridders van de graal, hun heldendaden en roem, dat allemaal kwam vanuit een 'oude wereld'. Was dat alles niet vreemd? Men ging leven in navolging van het leger van Karel de Grote, bouwde een legerkamp met kruisen en een kapel in het midden. De monnik José Maria had hun in zijn macht, de mannen waren gemanipuleerd, een magistrale kracht. Toen viel hij met zijn leger aan: de steden Lages en Curitiba. Maar hij vond zo veel tegenstand dat hij met zijn 'zogenaamde ridders' uitweek naar Paraná. Daar dacht men van doen te hebben met een aanval op Paraná vanuit Santa Catarina en stuurde 400 soldaten er op af. Hier vond een slagveld plaatst, de idioterie van oorlog en gemanipuleerde geesten, van beide zijden. Er sneuvelden velen soldaten, maar ook freaks waaronder José Maria.
Hij werd opgevolgd door andere 'predikers' en het duurde tot 1916 ( guerra Contestado) voor er een einde kwam aan de opstanden toen het leger een gigantische troepenmacht zond en de rebellen insloten, velen vochten als maanwolven, doch stierven, anderen vluchten de bossen in. Hun lot was onzeker en bizar. Maar de oorzaak had een dieper reden als het puur volgen van een'psyche-monnik'. Het was de armoede, de ongerechtigheid, het grootgrondbezit en de regering, die hun ultiem van hun grond dreef ten bate van b.v de Amerikaanse houtkapmagnaat 'Lumber co.', en de 'Brazili railway', die van de regering grote concessies hadden gekregen. De kapitalistische vlag stond voorop en hierdoor was de sociale onrust onverbloemd. Het volk stond in haar recht, want zij waren de verstotenen van hun land, verjaagd en bandeloos. Dan werd de 'messias' even vergeten en vochten zij als outlaws tegen een corrpt systeem, en hun witte vlag was getekend met een kruis op een groen veld, het symbool voor vrijheid, geloof en grond voor het volk. In Santa Catarina wordt nog steeds gesproken over die periode en de kracht en denkwijze van de 'diehards' zal voortgaan. Duidelijk is dat een arm, onderdrukt volk, verlangt naar een Messias, goed of kwaad wils, buiten dit is een 'arm' volk snel te manipuleren. Het moet een leer wezen voor de onderdrukkers, doch ook binnen het 'heiland-volgers-systeem' moet men er in geloven, in een revolutie met een toekomst.
Bij de inhoud zijn alleen de laatste 200 items weergegeven, mocht u zoeken naar onderwerp doe dit via 'zoeken in blog' op de linkerbalk. Het 14-delig verslag van mijn bezoek aan de Xavante stam kunt u opzoeken IN DE LINKER zoek BALK
Berichten die niet getoond worden zijn bereikbaar via het archiefvia de pijltjes onder aan het blog