Mijn vader had de grappige gewoonte mij ’s morgens wakker te maken met de gevleugelde woorden “Hallo, piotten debout en doe de schoenen maar toe” gevolgd door getrompetter dat hij nabootste met getuite lippen. Hij zei ook vaak “Prosper joplaboem!” terwijl hij met zijn handen een draaiend gebaar maakte alsof hij ging goochelen. Vele jaren later ontdekte ik dat ‘Prosper (Yop la boum!)’ een liedje is van Maurice Chevalier uit 1935…
Mijn moeder daarentegen hield meer van Nat King Cole, Frankie Laine, Frank Sinatra, Bing Crosby en andere crooners. Aangezien mijn grootouders aan moeders kant slechts enkele kilometers verwijderd waren van de grens met Limburg waren Nederlandse zangers uit Nederlands-Limburg ook enorm populair in die dagen! Zij zong dan ook vaak aan mijn bedje over ‘’t Huikske’ van Jo Erens (1955) en ‘Limburg allein’ van Frits Rademacher (1954).
De radio stond bij ons thuis de hele dag aan, jeweetwel zo’n grote bruine kast met een groen oogje. Het is dan ook niet te verwonderen dat het instrumentale ‘Jeux interdits’ van Narciso Yepes uit de gelijknamige film (1952) vaak te horen was.
De Angelsaksische muziek begon langzaam maar zeker de overhand te halen zodat ‘Darling, je vous aime beaucoup’ van Nat King Cole (1955) en ‘Sixteen Tons’ van Tennessee Ernie Ford (1955) ook geen onbekende nummers waren voor mijn moeder.
Ondertussen was ik al vrij onbezorgd vier jaar oud geworden alhoewel ik toen voor het eerst in een ziekenhuis belandde en er na een ingreep terug buiten kwam zonder amandelen. De wereld liep toen gebukt onder de koude oorlog, een periode van gewapende vrede tussen de communistische en de kapitalistische wereld. Maar dat besefte ik in die dagen helemaal niet. Net zomin als de tweede schoolstrijd die toen in alle hevigheid woedde in België. Die schoolstrijd was de strijd tussen het rijksonderwijs (ingericht door de staat, provincies en gemeenten) en het katholieke onderwijs.
Mijn grootste plezier was toen met een ballon spelen of tegen een bal schoppen…