Geven en helpen schenken mij vreugde.
Jij
moet zoiets zeggen. In het verkeer zit je te vloeken en te tieren.
Geven en helpen is een eigenschap die ieder
mens diep in zijn hart draagt maar waarvan weinigen gebruik maken. Spijtig. Het
wereldbeeld zou anders zijn. Er zouden minder conflicten zijn en onze handel
zou bloeien.
Dat
is onrealistisch. De mens is een dier dat wil overleven en draagt fundamenteel
het
kwaad dat hij daarvoor nodig heeft met zich
mee.
Als ik om me heen
kijk zie ik hoe goed iedereen het doet, bijna volmaakt. Ze vertellen zonder haperen,
bijna vlot.
Bij mij is niks bijna. Niks wordt nauwelijks
iets en iets is meestal niks.
Neem nu die dame die me gisteren tijdens het
middaguur belde. Ik zat buiten en had net een dagschotel besteld. Ze vroeg of
ik even tijd had om een paar vragen te beantwoorden.
Natuurlijk had ik even tijd terwijl ik wachtte
op een maaltijd.
Waren de mensen vriendelijk en beleefd aan de telefoon, vroeg ze.
Ja, ze waren vriendelijk en beleefd,
antwoordde ik.
En de mensen die je ter plaatse ontmoet hebt, ben je daarover tevreden?
Ja, ik ben daarover tevreden.
Na nog vragen die ik deftig beantwoordde,
mocht ik als een schoolmeester een beoordeling tussen nul en vier geven.
Drie op vier, zei ik.
Toen de stem me nog een prettige dag toewenste
dacht ik: wat een klotejob.
s Anderendaags had ik enige moeite om in het
centrum van de stad te geraken. Het was nog schemervroeg. De mensen van de
vuilkar ruimden het afval van de nacht en spoten met water de straten EN mijn
fiets schoon.
Terwijl ik erdoor reed dacht ik: deze stad kan
nog stilte bewaren.
Dan reed ik langs brede sloten waar woonboten
aangemeerd lagen en zag ik een wegwijzer naar het Vondelpark.
Iets minder dan veertig jaar geleden was ik
liftend hier naartoe gekomen. Mijn god, wat gaat de tijd toch snel. En ik ga
altijd maar trager.
De hippies van toen lopen nu bejaard met een
poedel door het park.
Het beest in mij is nog niet gebroken. Ik kom
met de fiets vanuit Tervuren een leeg Amsterdam bekijken.
Nog voor het ochtendgejoel begint, fiets ik
verder naar Rotterdam. Ik wil er nog voor zonsondergang aankomen.
Dat is me gelukt toen ik langs een enorme brug
over een haveninham reed.
Het was een mooi zicht, die spiegelende
splinternieuwe torens waarvan ik vermoed dat het kantoorgebouwen waren.
Ik heb ze niet van dichtbij gezien want veel
tijd had ik daarvoor niet. Ik moest nog door die wanhopige ontroerende
schoonheid van stadslandschappen voor het helemaal donker werd..
|