In 1956 stap ik de normaalschool binnen te Sint-Niklaas. In een grijs uniform, grijs hoedje op het hoofd en bruine valies in de hand. t Was wel spannend. Als kind van de boerenbuiten was ik alleen maar vertrouwd met velden, weiden, koeien, papavers en korenbloemen en een wijde lucht. De horizon reikte niet verder dan op fietsafstand. Nu trad ik een groot gebouw binnen. Kille brede gangen, brede trappen. Op de bovenste verdieping was een slaapzaal geïnstalleerd, den dortoir: chambrette na chambrette. Een vrij kort ingebouwd bed vastgemaakt aan de houten afscheiding. Rechts een kastje waar net plaats genoeg was voor wat reservekleding. Ik weet niet meer of het valies daar ook een plaats kreeg, vb. op de kast, of ergens anders achtergelaten werd. Links een kleinere kast met daarop een lampetstel: een kan met wat water en een kom. Daarbij een aangepast zeepbakje, een kleine spiegel en een tandenborstel. Aan de zijkant kon de handdoek hangen en het washandje hing te drogen in de kom.Was naast de grote kast een kleine ruimte gelaten voor een vouwstoeltje? En onder het bed verdween de po of kreeg die een plaats onderaan de kast. In het midden van de chambrette was juist nog plaats genoeg om te knielen voor de gebeden. Een gestreept gordijn sloot de kleine ruimte af. Maar van persoonlijke intimiteit was geen sprake: de afsluitingen van de chambretten waren waarschijnlijk maar een tweetal meter hoog. Als je op het bed stond kon je bij elkaar naar binnen kijken. Zou dat iemand ooit gedurfd hebben? Denkelijk stond daar de doodstraf op. De buren deelden wel elk geluid dat je maakte: een pakje openmaken, stiekem een koekje knabbelen, een huilbui
en soms probeerde we wel eens een woord uit, maar onmiddellijk kwam daarop een stilte van de slaapbewaakster.
Voor de wellicht meer dan honderd jongeren was één toilet. Nu, gezonde mensen houden het wel een nachtje uit zonder te moeten plassen, maar bij hoogdringendheid mocht je er wel gebruik van maken. Je kon je po ook wel gebruiken, maar ik weet niet meer of dat gebeurde. Denkelijk was het vrij gênant om een watervalletje te horen opklinken.
s Morgens werden we gewekt met de bel: ieder het bed uit, bed aftrekken en die lakens en dekens op een vouwstoeltje stapelen en voor het gordijn plaatsen. Knielen en een gezamenlijk morgengebed. Vaak werden we aangemoedigd wat luider mee te bidden. De toeziende non ging rond om te zien of ieder haar bewijs van wakker zijn had afgeleverd: wee degene waarvan het vouwstoeltje niet buiten stond. Alleen als je doodziek was mocht je even blijven liggen.
Toilet maken. Alle kannen werden tegelijk uitgegoten in de kommen. Minstens je gezicht wassen en tanden poetsen. Kleren aantrekken
altijd datzelfde blauw of grijs. Daarna kom gaan leeggieten, waterkan opnieuw vullen, bed maken, nog eens in het spiegeltje kijken of je haar fatsoenlijk gekamd was en op het belteken: gordijnen opengooien en naar beneden waar we netjes in rij op elkaar wachten om naar de kapel te gaan. Een spiedend oog hield in de gaten of we de stilte eerbiedigden. De mis bijwonen in een overvolle kapel. We zaten opeengestapeld op banken eelt te krijgen op onze knieën. En natuurlijk dienden we allemaal ter communie te gaan. Gelukkig vroeg ik me toen niet meer af of ik die nacht niet gezondigd had tegen de kuisheid. Al de (godsdienstige) verplichtingen hoorden in de wereld van de school thuis, zelf leefde ik mijn eigen leven in een eigen wereld.
Na de mis aan tafel. Een enorme refter met tafels voor wellicht twaalf personen. Ik heb de indruk dat die ochtendmaaltijd ook in stilte verliep. Voor elke verandering van actie was een bel. Die in de refter had een lichtere klank en stond op een tafeltje naast de zuster die vooraan toezicht hield. Beginnen eten: bel. Einde van de maaltijd: bel. In rij terug naar de slaapzaal: bel. Een groep bleef na om de borden en koppen af te wassen. Het waren diepe koppen, zonder oren, zodat ze gemakkelijk gestapeld konden worden.
De slaapzaal was ondertussen wat gelucht, wat wel nodig was: na een nacht was de slechte lucht niet te harden. Terug in de chambrette: jas uit, schort aan, bed opmaken en naar beneden naar de speelplaats. Een niet zo grote ruimte omgeven door gebouwen, met een paar bomen in klein gazon
die de rij toiletten wat aan het oog onttrok.
De dag rolde zich in alle gekende eentonigheid af. Grote bel: verzamelen om in rij naar de studiezaal te gaan en even boeken openslaan om de lessen voor te bereiden. Kleine bel: boeken nemen en in rij naar de respectievelijke klassen. Bel voor einde en begin van lessen. Bel om even te luchten tussen de lessen door. Bel om in rij terug naar het volgende lesuur te gaan. Bel om boeken en schriften naar de studiezaal te brengen (hadden we een boekentas? Ik herinner het me niet). In rij naar de refter. Wachten tot iedereen aanwezig was. Gebed. Bel. Zitten. Eten opgediend. Bel: tafels afruimen. Wie wou kon nog even naar de slaapzaal. Rondwandelen op de speelplaats. Grote bel: terug naar
Dag in dag uit leefden we met een bel, in de rij, geüniformeerd, als robots. Toch ontstonden er vriendschappen, omzeilden we de regels.
Kan je aan je kleinkinderen de sfeer van toen oproepen? Hoe vreselijk het was om s morgens uit het bed te moeten als het buiten de stenen uit de grond vroor? Hoe je s avonds rij per rij nog even buiten naar het toilet mocht, zodat je de nacht veilig kon doorkomen? Hoe jongeren in de opvoedsters alleen het reglement herkenden en geen oog kregen voor de vrouw achter de bel?
Er zat sleet op het systeem, op de gebouwen. Het waren de laatste stuiptrekkingen van een vooroorlogse aanpak. Het was geen goede oude tijd. Gelukkig kwam veranderingen aanzetten, die o.a. resulteerden in de woelige jaren rond 1968.
Maar wat overeind bleef was de vriendschap.
|