De weersvoorspelling voorzag maar een natte zaterdag. Omdat Toby toch even buiten moest en wijzelf ook graag een frisse neus haalden, probeerden we tussen twee regenbuien door, opklaringen voorspelt door de buienradar, een wandeling te maken.
We trokken naar de Demerdijk en namen de kant van de Demer waar de weg niet zo glad geasfalteerd is, zodat we niet voortdurend geconfronteerd werden met voorbijflitsende fietsers. Maar die waren nergens te bespeuren. Vermoedelijk waren de dapperen reeds terug thuis van hun (wekelijkse?) wielerprestatie.
En dan overviel me een soort oerervaring: het was net of we met ons beiden en de hond alleen op de wereld waren, omgeven door een prachtige natuur. De lucht was van een schaterend blauw, de Demer, omringd door bomen en wuivend bermgras, vervolgde zijn weg op zijn eigen, langzaam stroomafwaarts struinende manier.
Ik voelde me opgenomen in een absoluut ervaren: kracht en stilte in één, niet verstoord door anderen, het was een cadeau zomaar aangeboden, om niets, uit de volheid van de natuur dat zich ontplooide voor het minieme speldenknopje mens dat ik ben.
Toen we terug de bewoonde wereld naderden, dompelde het geraas van een moto me onder in het dagdagelijkse lawaai van onze wereld en dat was geen leuke ervaring. Ik voelde me ineen krimpen, alsof ik me zo klein mogelijk wilde maken om me te verdedigen tegen dat brutale lawaai.
|