Bij twee arme kinderen
Het was Sinterklaasavond. Door de kale takken van de bomen gluurde het maantje. Een klein meisje sjokte in grote dameslaarzen door de stille straat. Ze had kranten rondgebracht en nu ging ze naar huis. Haar eigen schoenen waren stuk en nu moest ze die vreselijke laarzen dragen. Alle kinderen hadden haar uitgelachen op school en op de gymnastiek had ze niet mee mogen doen. Hu, wat blies de wind door haar dun manteltje. Gelukkig, daar was ze bij huis! Gauw de laarzen uit, de trappen op en daar was ze in het kleine zolderkamertje. De kachel was uit, want er waren geen kolen meer. En de turfmand was ook leeg. Moeder was nog niet thuis. Die was nog in haar werkhuis. Haar broertje kwam blij naar haar toe en pakte haar met zijn koude handjes beet. "Komt Sinterklaas ook bij ons vanavond"? vroeg hij. "Ik denk het niet", zei het meisje treurig, "ons kamertje is zo moeilijk te vinden". Eensklaps hield ze op. Er morrelde iemand aan het raampje. Het piepte open en een rode mantel wapperde naar binnen. Met open monden keek het tweetal toe. Daar kwamen Sint en Pietje-Roet warempel bij hen op bezoek. Toen Moeder even later thuis kwam, wist ze niet wat ze zag! Broertje speelde met een spoortrein en zijn zusje had een doos voor zich staan met een paar beeldige, lage schoentjes. "De Sint is geweest", riepen ze blij, en voor U heeft hij ook iets meegebracht!" Het was een bankbiljet. Moeder had tranen in de ogen. Wat een feest was het die avond in het kleine zolderkamertje.
|