Met haar masterproef over grafteksten uit Brugse kerken en kloosters tussen 1456 en 1901 studeerde Leen Hooghe aan de Hogeschool-Universiteit Brussel (HUB) onlangs af als Master in de Meertalige Communicatie. De titel van Leens masterproef is De geschiedenis van teksten op Vlaamse grafstenen. Leen Hooghe is afkomstig uit Waregem, maar bestudeerde de graftekens
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Leen Hooghe stelde vooraf drie onderzoeksvragen:
1. Wat is de invloed van de taalpolitiek in Brugge tussen 1456 en 1901 op de grafstenen?
2. Hoe zijn de Nederlandse grafopschriften opgebouwd?
3. Hoe zijn de sterfdata op de Nederlandse grafteksten geformuleerd?
Taal
Na onderzoek blijkt dat in de bestudeerde periode de meeste grafteksten in het Nederlands, de volkstaal, zijn opgesteld. Het Latijn, de belangrijkste kerktaal, volgt op het Nederlands, maar komt beduidend minder vaak voor. Grafteksten in het Frans, de belangrijkste bestuurstaal en vanaf de achttiende eeuw ook de belangrijkste cultuurtaal, komen weinig voor. De volks- en de kerktaal komen dus vaker voor dan de bestuurs- en cultuurtaal. Teksten op grafstenen in kloosters zijn vaker in het Latijn opgesteld dan die in kerken.
Opbouw grafschriften
Bij stereotiepe Nederlandse grafopschriften zijn vier tekstdelen te onderscheiden. Het eerste tekstdeel bevat de inleidende formule. Het tweede begint met de voornaam van de overledene, gevolgd door de filiatie, huwelijksbanden, eventueel weduwschap, verwijzing naar titels (ambtelijke of religieuze) of verwezenlijkingen, plaats van herkomst, plaats van overlijden, de overlijdensformule en af en toe een vermelding of de overledene gehuwd was of nog zeer jong was. Het derde tekstdeel bevat naast de sterfdatum ook heel vaak het tekstelement dat de ouderdom vermeldt. Het vierde en laatste tekstdeel bestaat uit de memento moritekst (twee types zijn hier te onderscheiden: de wens dat de ziel rust mag vinden en de vraag om te bidden voor de ziel van de overledene)
Formulering van sterfdata
Het frequentste dateringstype doorheen de eeuwen bestond uit het lidwoord de, een hoofdtelwoord, een maandnaam en het jaartal in Arabische cijfers. Volksbenamingen van maanden kwamen weinig voor en verdwenen helemaal in de achttiende eeuw. De genitiefvorm bij Latijnse maandnamen waren frequent aanwezig in de zeventiende eeuw. De jaartallen kwamen vaker in Arabische cijfers voor dan in Romeinse. De Romeinse cijfervorm voor jaartallen verdween helemaal vanaf de achttiende eeuw.
|