Er was ooit een tijd, zeg maar sinds de late middeleeuwen tot na de eerste wereldoorlog, dat honger, armoede en ellende toen in onze streken nog in grote mate voorkwam bij de zogenaamde 'lagere klasse', de armen, waar ook het gros van de arbeiders werd bijgerekend.
Als die, als gevolg van oorlog, epidemie, of weersomstandigheden, of gewoonweg door overmatige uitbuiting, grote vormen begon aan te nemen en té gênant werd voor de adel en welstellende burgerij, organiseerden die feesten en andere gelegenheden waarop men dan met zogenaamde 'gulle' hand aalmoezen uitdeelde aan de noodlijdenden.
Achteraf kon meneer en mevrouw de Baron of Graaf met een bevredigd en gerust geweten terug over gaan tot de orde van de dag, tot de volgende hongerescalatie zich aanbood en opnieuw beroep werd gedaan op de meelevendheid en hulpvaardigheid van de historische en industriële adel.
Toen in West-Europa, voor een deel gevolgd door Noord-Amerika, onder druk van het dreigend communisme, de kapitaalbezitters tegen hun zin een systeem ontwikkelden dat de gemeenschap in zijn geheel, niet alleen noodhulp, maar ook de noodzakelijk wordende sociale ondersteuning moest bieden, verdween voor de in die werelddelen geborenen, samen met de plaatselijke oorlogen en epidemieën, ook de honger en ellende, en was er voor de minder fortuinlijken enkel nog sprake van 'sociale' armoede. Sociale armoede: het ontbreken van voldoende inkomen om mee te doen aan het 'sociale verkeer' , restaurants, feesten, festivals, reizen, modieuze kleding, comfortabel wonen, enz.
In bepaalde delen van de wereld, voornamelijk het zuiden, de derde wereld genoemd, waar na de koloniale tijd de plaatselijke bevolkingen door de kleine rijke elite welke de plaats van de vroegere kolonialisten hadden ingenomen, verder uitgebuit en in nog grotere armoede en ellende werden geduwd, zorgden plaatselijke oorlogen voor de kers op de ellendetaart.
Ondertussen baden in West-Europa en Noord-Amerika het gros van de door het kapitalisme uitverkorenen, in weelde en vertier, niet vermoedend dat de geschiedenis zich, zoals zij dat steeds heeft gedaan, onvermijdelijk opnieuw zal herhalen: Zoals elke voorgaande beschaving zal ook de onze, eens aan de top gekomen, al dan niet langzaam, vergaan, terwijl ter plaatse of elders, uit het moeras een nieuwe beschaving opstaat die de kiemen van de vergane glorie met zich dragend, gedoemd is om ooit hetzelfde lot te ondergaan.
En hier leven wij dan, steeds frequenter geplaagd door de voortekenen van die ondergang: de ene economische depressie, onderbroken door een kortstondige heropleving, na de andere. Met een financieel luchtballonsysteem dat wegens de grenzen van zijn opblaasbaarheid bereikend, met de regelmaat van een klok vol gaten scheurt, en wij met zijn allen steeds meer lucht blazend, het te pletter te storten hopen te voorkomen.
En terwijl wij geen weg weten met onze eigen luxe-miserie komen, de commerciële nieuwszenders voorop, en bij gebrek aan programma-ideeën, de media met schrijnende nieuwsitems en documentaires over de zoveelste hongersnood in Afrika, of verslagen van chronische massale slachtingen en verkrachtingen tussen Afrikaanse of Zuid-Oost-Aziatische volkstammen, en cultuur- of religieuze gemeenschappen
Wie voldoende moed en kracht heeft, en 'het geluk' zich door misdadige mensenhandelaars van hun schamel bezit te laten beroven met de onnakoombare beloften naar het Westerse walhalla van het aards paradijs te worden gebracht, kan zich hier bij ons als moderne slaaf laten misbruiken en voor kost en inwoon plus een aalmoes onze economie enigszins helpen opvijzelen.
Wie wij niet kunnen gebruiken geven wij een briefje met het bevel om het land te verlaten, waarna zij, bij gebrek aan middelen om daar gevolg aan te geven, zich onderdompelen in het zwarte circuit en als 21-eeuwse slaven de "noodlijdende zelfstandigen" behulpzaam te zijn bij het op peil houden van hun buitenlandse bankrekeningen.
En terwijl de rijke banken kunnen rekenen op miljardensteun van de gemeenschap om hun door hebzucht gedreven aandeelhouders ter wille te zijn, en de hulpfondsen voor te sterk in het rood gaande minder fortuinlijke westerse staten met honderden miljarden worden gespijsd, moeten de ontelbare vrijwilligersorganisaties en officieel opgerichte inzamelinginstellingen zich de naad uit het lijf lopen om enkele honderden miljoenen samen te bedelen, om het leven van een deel van de Afrikaanse door honger en uitdrogende kinderen nog enige tijd te rekken.
Want, laten wij wel wezen, zelfs na intensieve grote internationale solidariteitscampagnes is het opgehaalde geld amper voldoende om de op sterven na dood uitgemergelde Afrikaanse lichamen net voldoende voedsel toe te dienden opdat zij met het laatste beetje overgebleven energie zich nog net voor het ter aarde gaan, zouden kunnen voortplanten. De daar uit voortgekomen dreumesen kunnen dan, voor zover zij niet zijn doodgeborenen en hun tienerleeftijd halen, hetzelfde ellendige bestaan ondergaan, met nóg minder overlevingskans dan hun ouders hadden.
Want met de minder dan 0.4% van hun bruutnationaal product dat de welstellende wereldgemeenschap aan ontwikkelingshulp besteedt, dat bovendien grotendeels meer de schenkers dan de ontvangers economisch ten goede komt, is het begrip 'ontwikkeling' eerder een eufemisme.
De periodiek weerkerende bedelrondes waarbij de gemiddelde vrijwillige burgerdonor eenmalig hoogstens 3% van zijn maandinkomen spendeert, aangevuld met het gemeenschapsgeld wat wereldorganisaties van de rijke landen daarvoor ontvangen, is en blijft onvoldoende om de vraag naar noodhulp te voldoen, laat staan dat daar nog wat van overblijft om de oorzaken ervan te bestrijden.
De modale middenklasser van de rijke westerse geïndustrialiseerde wereld heeft de plaats ingenomen van de Graaf uit de late middeleeuwen en de Baron van de 18de en 19de eeuw. Zonder zichzelf daar iets voor te ontzeggen strooit hij af en toe, al dan niet door valse schaamte gedwongen, met wat in zijn broekzak achtergebleven stuivers, al dan niet bewust van zijn eigenbelang.
Sinds de dag dat men 'het bezit' heeft ontdekt en het gebruik van geld als middel daartoe gevonden is de mensheid verworden tot een bedelmaatschappij. En omdat het bestaan van armoede grotendeels aan de rijken te wijten is, en rijkdom zinloos is zonder armoede zal, zolang de drang bestaat meer te bezitten en te zijn dan de andere, zowel rijkdom als armoede blijven bestaan.
Renaat van Poelvoorde