De reg ering is er naar Belgische traditie weer eens in geslaagd om een begrotingsakkoord te produceren waar niemand tevreden over is. Dat kan trouwens niet anders, want een compromis tussen totaal tegengestelde visies houdt nu eenmaal in dat, wat voor de ene te weinig is, voor de andere te veel is. Daarenboven is het resultaat meestal zodanig, dat men de gezamenlijk beoogde doelstelling niet of nauwelijks bereikt.
In dit geval zijn de twee beoogde doelstellingen:
1. Het begrotingstekort binnen het door Europa gewenste maximum te houden, en
2. De economische groei aanzwengelen door de loonkost voor de bedrijven te verminderen.
In het eerste is men wonderwel geslaagd, al zal bij de volgende begrotingscontroles waarschijnlijk blijken dat men de effecten van bepaalde maatregelen, op de inkomsten: overschat, en op de uitgaven: heeft onderschat, waardoor dan weer bijkomende maatregelen noodzakelijk zullen zijn.
Wat de loonlastvermindering betreft, zijn de cijfers en berekeningen, en dus ook de voorziene affecten, al naar gelang van wie ze komen en wie ze berekent, zodanig verschillend, dat het resultaat bij de ene hoofdzakelijk op hoop, en bij de andere grotendeels op vrees blijkt gestoeld te zijn. En voor diegenen die het zelfs enigszins positief willen benaderen, lijkt het toch allemaal To little, to late te zijn.
Maar goed, de cijfers zijn wat ze zijn, of het nu meer-inkomsten, of bezuinigingen betreft. Enerzijds dienen de inkomsten door iemand betaald te worden, en anderzijds zorgen bezuinigingen voor minder inkomsten voor bepaalde mensen. In beide gevallen resulteert dat voor meer uitgeven en/of minder inkomsten voor de burger, met als gevolg: minder koopkracht, minder consumptie, minder economische groei, meer werkloosheid, meer overheidsuitgaven, minder overheidsinkomsten
enz. De vicieuze cirkel waar de Europese economie sinds 2008 is in terechtgekomen, en maar niet blijkt uit te komen.
Tot heden houdt de meerderheid van de financiële en economische experpten echter voet bij stuk en blijven zij zweren bij schuldafbouwing, arbeidsflexibelisatie, en winstmaximalisatie voor investeerders. Dat zou volgens hen uiteindelijk moeten uitmonden in meer arbeid, meer productie, meer omzet, enz,
Bij gebrek aan desbetreffende hoge-scholing, ontbreekt het mij aan de nodige bevoegdheid om daar over te oordelen. Ik kan enkel vast stellen dat een niet onaardig deel van de economen meent dat dit een totaal voorbijgestreefd negentiende-eeuwse denkwijze is, en ons economisch systeem zich in feiten in een terminale fase bevindt. En sinds 2008 blijkt tot op de dag van vandaag de praktijk hen vooralsnog in het gelijk te stellen.
Cruciale vraag is en blijft steeds, of de inspanning die van de bevolking wordt gevraagd eerlijk verdeeld wordt. Zelfs zogenaamde socialistische partijen, zoals de Vlaamse Sp.a, en in mindere mate ook de Waalse PS, gaan er van uit dat bij een rechtvaardige verdeling van de lasten iedereen zijn steentje moet bijdragen. En al behoedt men zich voor dat woordelijk uit te spreken, men bedoeld daarmee van arm tot rijk.
Al maakt de regering zich sterk dat zij bij deze begroting de laagste inkomens gespaard heeft, toch kan men niet voorbij aan het feit dat de 'aanpassing' aan de indexkorf een aanmerkelijke vertraging van de indexstijging teweeg brengt, waardoor dus in feiten de koopkracht in mindere mate gecompenseerd wordt. En aangezien dat v erhoudingsgewijst de lagere inkomens meer treft dan de hogere...
Dat in een sociale welvaartsmaatschappij, het eerder beschamend is, dat men de minderbedeelden, dus diegenen die om en bij de armoedegrens leven, eveneens voor een deel mee laat betalen aan het dempen van de schulden, waar zij geen enkele baat bij gehad hebben, laat staan mede-oorzaak van waren, doet er blijkbaar niet toe. Dat juist deze groep verhoudingsgewijs het meest inlevert bij maatregelen zoals indexaanpassingshervormingen en bezuinigingen op overheidsdienstverleningen en gezondheidszorgen, geeft aan dat de sociaal-democratische partijen mijlenver zijn afgeweken van hun oorspronkelijke reden van bestaan.
Deze regering maakt zich sterk dat zij met haar begroting- en relancemaatregelen er in geslaagd is de werkende Belg te sparen. En voor een deel is dat misschien zo. Voor de laagste lonen heeft zij zelfs haar gerommel en afvlak king van de indexkoppeling gecompenseerd door een lichte belastingverlaging. Al heeft men om de kostprijs daarvan niet te hoog laten oplopen, gemakshalve daarbij de uitkeringtrekkers (pensioenen en werkloosheidsuitkeringen) wijselijk vergeten.
Op wie, en met welk effect de besparingen in de gezondheidszorg zullen terechtkomen, is vooralsnog niet duidelijk. Het valt te vrezen dat deze gewoontegetrouw niet inkomensafhankelijk zullen zijn, en dus weerom verhoudingsgewijs zwaarder zullen uitvallen voor de onfortuinlijksten onzer samenleving.
Het huidig indexkoppelingsysteem, welke in zijn oorsprong diende om periodiek de inkomens uit arbeid en sociale vergoedingen aan te passen aan de stijging van de levensduurte (inflatie), is in de loop der tijd stelselmatig hervormd. Meestal was het een aanpassing van de indexkorf aan het gemiddeld koopgedrag van het gemiddeld Belgisch gezin.
Daardoor is het aantal producten zodanig uitgebreid geworden en de individuele weging ervan zodanig relatief klein, dat deze, vooral bij de lagere inkomens, op verre na het werkelijk uitgavenpatroon meer benadert. Zo maakt voeding en drank amper 19,2%, en Huisvesting+elektriciteit, verwarming en water, amper 15.6%, dus samen 34.8% van de indexkorf uit, terwijl bij de lage inkomens dat meestal 50-60% van hun uitgaven vertegenwoordigen
INDEXKORF 2010 1. Voedingsmiddelen en dranken: 19.23 % 2. Tabak: 1,49 % 3. Kleding en schoeisel: 6,23 % 4. Huisvesting, water, elektriciteit, gas en andere brandstoffen: 15,69 % 5. Stoffering, huishoudelijke apparaten en dagelijks onderhoud woning: 7,28 % 6. Gezondheidsuitgaven 4,24 % 7. Vervoer: 15,61 % 8. Communicatie: 3,66 % 9. Recreatie en cultuur: 12,35 % 10. Onderwijs: 0,57 % 11. Hotels, cafés en restaurants: 7,26 % 12. Diverse goederen en diensten: 7,19 %
Door de feitelijkheid dat de stijging van voeding en woonkosten meestal sneller stijgen dan de meeste andere producten en diensten, en deze een de vrijwel grootste hap uit het gezinsbudget van de lage inkomens uitmaken, en deze voor wat hen betreft ondervertegenwoordigd zijn in de indexkorf, beantwoorden de loon- en uitkeringsaanpassingen, vooral voor de laagste inkomens, geenszins aan de stijging van de levensduurte, waardoor deze een relatieve welvaartsdaling ondergaan.. Anderzijds is elke indexaanpassing voor de betere en hoge inkomens een grotere aanpassing dan de stijging van de prijzen en dus niet het behoud, maar een vermeerdering van koopkracht, dus een welvaartstijging.
Het huidig indexsysteem beantwoord niet (meer) aan zijn doelstelling: de stijging van de levensduurte VOOR IEDEREEN te compenseren. Terwijl dat, zeker voor de laagste inkomens, geenszins het geval is, fungeert het voor de beter betaalden als welvaartverhoger. Bovendien werkt het contraherverdelend, maakt de inkomensverschillen steeds groter, en vergroot zodoende de kloof tussen rijk en arm.
Vraag is, hoe lang het nog duurt vooraleer er voldoende draagvlak ontstaat voor de bewustwording en erkenning dat ons geroemd sociaal systeem, gestoeld op het solidaire verzekeringsprincipe, waarbij de bereidheid om premiebetaling volgens draagkracht voortvloeit uit het mee deelachting zijn aan de verdeling van de vruchten er van, voorbijgestreefd is. Om het vandaag, en in de nabije toekomst, voor iedereen-principe betaalbaar te houden kan men blijkbaar niet anders dan het stelselmatig afbouwen.
Ik neem aan dat wij met zijn allen nog steeds akkoord zijn dat, afgezien van onze inspanning om de onmenselijke honger en ellende, elders op deze aardkloot, te bestrijden, wij ook in onze, voorlopig nog welvarende samenleving, bereid zijn om een deel van onze overbodige weelde over te maken aan de kansarmen en minderbedeelden onder ons. Om dat blijvend waar te kunnen maken zullen wij echter moeten ophouden om, ook diegenen die het niet nodig hebben, laten deel te hebben aan de voordelen van ons sociaal zekerheidsysteem.
Zo dienen wij ons af te vragen of mensen, die wegens hun bezit en inkomen het niet nodig hebben, überhaupt nog kindergeld moeten krijgen.
En of een werkloosheidsuitkering werkelijk nodig is als de partner een meer dan behoorlijk inkomen heeft?
En waarom zouden wij de terugbetaling van ziektekosten niet inkomensafhankelijk maken?
En waarom de inkomenskoppeling van werknemers en uitkeringtrekkers aan de prijsstijgingen, i.p.v. procentueel, niet compenseren met een bedrag dat afgestemd is op de werkelijke stijging van het uitgavebudget van een modaal inkomen?
Waarom moeten subsidieringen van verbouwingen, en andere gesubsidieerde investeringen aan woningen in dezelfde mate gebeuren bij mensen met een relatief hoog inkomen en behoorlijk vermogen?
Juist omdat wij het gemeenschapsgeld, bestemd voor wie hulp en steun nodig heeft, kwistig uitdelen, ook aan diegenen die probleemloos zonder die hulp en steun kunnen, falen wij in onze basisdoelstelling om de minderbedeelden uit de armoede- en probleemzone te houden, en gaan wij in tijden van noodgedwongen besparingen zelfs de minimale steun aan hen inkrimpen.
En ja, indien het geld gehaald zou worden waar het is, en ja, indien de 10 procent welke 90 procent van alle vermogens bezit, hun gerechtvaardigde bijdrage aan de gemeenschap zouden afstaan, zou er inderdaad geen sprake zijn van crisissen en bezuinigingen. Maar gezien geld macht is, staan wij als 90 procent machteloos om hen daar toe kunnen te bewegen.
Hoe dan ook, rekening houdend dat deze regering noodzakelijkerwijs moet regeren met centrumlinkse en centrumrechtse partijen, wier belangengroepen tegengesteld aan elkaar zijn, heeft zij alles gedaan wat in haar mogelijkheden ligt, met het best mogelijke resultaat...
19-12-2012 om 00:00
geschreven door Renaat 
|