Vrije markt = elektriciteitstekort
Lang voor Karl Marx de filosofie van Hegel herinterpreteerde, en stelde dat alles wat nodig was om een samenlevingsverband draaiende te houden, nooit tot het individueel bezit kon behoren, werd nooit in vraag gesteld dat openbare dienstverleningen zoals post- radio- en televerkeer alsook gemeenschappelijk geregeld vervoer, water en energievoorzieningen openbare nutsvoorzieningen waren, en dus in gemeenschappelijk bezit dienden beheerd te worden.
Het neoliberalisme, dat na het wegvallen van de positieve dreiging die het communisme voor het sociaal gestuurd kapitalisme betekende, is ondertussen in de geïndustrialiseerde landen gemeen goed is geworden. Op het einde van de twintigste eeuw maken nieuwe technologieën de arbeidsintensieve, ingewikkelde, en bijgevolg structureel verlieslatende openbare nutsbedrijven ook interessant voor privé-investeerders en dienden de overheidsmonopolies opgeheven te worden.
Tot op de dag van vandaag houdt men staande dat de vrijmaking van de energiemarkt voor een betere dienstverlening en lager prijzen zorgt. Dat de praktijk bij de in andere landen reeds geprivatiseerde overheidsbedrijven zoals spoorwegen en postbedelingen enigszins de andere richting uitwijst, laat men gemakshalve terzijde.
Volgens de CREG, de instelling die toeziet op de energiesector in ons land, dreigt de komende vier jaar in België een elektriciteitstekort te ontstaan. Op het ogenblik dat, zoals gepland de verouderde steenkool- en kerncentrales worden gesloten, zal er niet voldoende productiecapaciteit meer zijn om aan de vraag naar elektriciteit, die jaarlijks met ongeveer 1 procent toeneemt, te beantwoorden. Zelfs als zou er vandaag besloten worden om onverwijld nieuwe centrales te beginnen bouwen, zullen die niet op tijd klaar zijn.
Uiteraard kan, en zal men als oplossing meer elektriciteit invoeren uit het buitenland, en zullen de oude centrales langer open worden gehouden. Maar gezien de oude centrales minder efficiënt worden zal de productiekost aanzienlijk stijgen. Bovendien zal voor de ingevoerde elektriciteit steeds hogere prijzen moeten worden betaald. Men hoeft niet bepaald boekhoudkundig begaafd te zijn om daaruit te besluiten dat onze nu reeds hoge elektriciteitsfactuur in de toekomst nog aanmerkelijk zal stijgen.
Maar daar zal het waarschijnlijk ook niet bij blijven. Door de inefficiëntie van de oude centralen, mede door de afhankelijkheid van buitenlandse leveranciers ontstaat er een risico dat op piekmomenten een deel van de klanten geen elektriciteit geleverd zal krijgen. Dat laatste is trouwen de afgelopen tijd reeds een paar maal voorgekomen.
Ten tijde dat de energievoorziening nog een overheidsbezigheid was, werden de investeringen in elektriciteitscentrales tussen overheid en producent(en) afgesproken en vastgelegd in een meerjaren-uitrustingsplan. Een vorm van planeconomie als het ware. Omdat volgend e Europese richtlijnen de overheid niet regulerend mag optreden in een vrije markteconomie, is er vandaag geen richtinggevend kader meer. Die investeringsbeslissingen liggen nu louter bij de raden van bestuur der individuele producenten, en omdat die de belangen der aandeelhouders dienen te behartigen baseren zij zich uiteraard op zuiver bedrijfseconomische criteria. Electrabel, de grootste elektriciteitsproducent op de Belgische markt, remt zijn investeringen af omdat de regering juist om reden van vrije concurrentie wil sleutelen aan de dominante positie van Electrabel. Anderzijds aarzelen andere elektriciteitsproducenten, wegens de onzekerheid over al den niet sluiting van kerncentrales, om op de Belgische markt te komen.
Het feit dat binnenkort de kans groot is dat wij frequenter met stroomonderbrekingen te maken krijgen mag dan wel voor U en mij een onaangenaam vooruitzicht zijn, voor de aandeelhouders binnen de betrokken energiesector ligt dat enigszins anders. Want zoals op elke vrije markt speelt ook op de elektriciteitsmarkt de wet van vraag en aanbod. Hoe kleiner het aanbod tegenover de vraag, hoe hoger de verkoopsprijs. En aangezien de overmaat aan vraag geen invloed heeft op de productiekost, geeft dit enkel een positieve winstbonus en dus tevreden aandeelhouders als gevolg.
Als wij kiezen voor een Europese Unie(EU), die in feiten nog steeds gewoonweg een Europese Economische Unie is (EEG); Als wij kiezen voor zo groot mogelijke vrijheid voor onderneming en voor het individu; Als wij kiezen voor steeds minder bevoegdheden en invloed van de overheid (de gemeenschap), dan kiezen wij er voor om onze zogenaamde individuele vrijheid afhankelijk te maken van de winstdoelstellingen van andere (rijke) individuen; Dan kiezen wij er voor om hen de vrijheid te geven te beslissen in welke mate wij vrij zijn.
En, eerlijk, ik zou dat laatste toch eerder overlaten aan de gemeenschap
Renaat van Poelvoorde
|