Eén van de huidige populaire begrippen in de politiek is lastenverlaging. De mate waarop het voorkomt in toespraken, debatten en artikels, vermeerdert al naargelang dat betrokkene zich in het centrum- tot meer rechts positioneert. Van Uiterst rechts tot sociaalliberaal (en in mindere mate zelfs centrumsociaal) stelt men het verminderen van de afdracht aan de gemeenschap als oplossing voor vrijwel al onze economische en financieel-maatschappelijke problemen. Vermindering van de bedrijfslasten geeft hogere winsten. Dus meer groei, dus meer werkgelegenheid. Vermindering van belasting op arbeid geeft hogere nettolonen. Tel daarbij ook nog dat vermindering van belasting op inkomen meer koopkracht teweegbrengt, wat meer omzet, dus weer groei voor de bedrijven betekent
en de cirkel is rond!
Tot daar, eenvoudig uitgelegd, het ei van Columbus, waarmee de hedendaagse hooggekwalificeerde, en navenant betaalde liberale economen grote bijval kennen bij zowat iedereen die tegen beter weten in blijft zweren bij het voorbijgestreefd eendimensionaal economisch bestel met de daaraan verbonden macht en privilegies. Maar goed, dat even terzijde gelaten.
Het zal wel met mijn gebrek aan universitaire scholing liggen, en niet minder mijn argwanend karakter, dat ik daar toch een aantal vragen bij heb, die, voor zover zij ooit al zouden beantwoord zijn, nog meer vragen oproepen.
Ofwel lijdt de politiek, en hun economische goeroes, aan de voor hen goed uitkomende ziekte van selectieve dementie, ofwel waren de vorige generaties van s land leiders uilskuikens. De huidige problematiek van slechte concurrentiepositie, dalende koopkracht, werkloosheid of tekort aan arbeidspotentieel is geen gegeven dat onlangs is opgedoken. Naar mijn weten heeft deze economische werkelijkheid zich sinds de industriële revolutie steeds in golfbewegingen voorgedaan. Belastingen onder welke vorm ook, zijn niet enkel verhoogd in de vette jaren om zodoende de uitbouw van de sociale zekerheid te financieren, maar ook in tijden van economische crisis, werden vooral de sociale lasten verhoogd om tegemoet te komen aan de stijgende kosten van werkloosheid e.d. Dat daardoor de staatschuld alsmaar groeide, beschouwde men toentertijd als een noodzakelijk kwaad.
Dat een dergelijke manier van werken uiteindelijk onhoudbaar wordt zal men ook toen wel geweten hebben. Vraag is waarom toen de zowel de industrie als de financiële sector naarstig aan dit systeem hebben meegewerkt, en er zich zelfs aan tegoed hebben gedaan. Misschien moet men zich eens afvragen welk verschil er is tussen de miljardensteun die men in de jaren zeventig aan bvb de noodleidende textiel- en staalindustrie gaf, en de lastenverlagingen die men nu propageert. In beide gevallen draait de gemeenschap er voor op, ofwel door meer uitgaven, ofwel door minder inkomsten.
Het verschil met toen ligt in wie er de directe factuur betaalt. Vroeger voorkwam men de directe factuur bij middel van staatsleningen. Dat heeft uiteindelijk voor de huidige grote staatschuld gezorgd, welke nu via sluitende begrotingen dient afbetaald te worden. Men kan zijn vragen hebben bij het doorschuiven naar de volgende generaties, maar dat systeem heeft toch in ruime mate bijgedragen tot de huidige grote, benijdenswaardige levenstandaard en sociale zekerheid.
Wat de promotors van de responsabilisering en indiv idualisering met hun lastenverlaging willen bereiken is niet alleen het ondersteunen van ons economisch systeem, maar tegelijkertijd voorkomen dat de gemeenschap in zijn geheel, en naar draagkracht er toe bijdraagt. Door de minderinkomsten, als gevolg van lastenverlaging aan de bedrijven en de verlaging van de personenbelasting, te compenseren met verschuivingen naar lineaire en consumptielasten wordt de rekening, omgekeerd evenredig naar draagkracht, aan de bevolking gepresenteerd.
Ons huidig systeem van inkomstbelasting en sociale lasten zorgt er voor dat, voor zover het inkomen gekend is, de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen en de allerzwaksten daar van gevrijwaard blijven. Bij de door rechts gewenste hervorming worden de lasten van de sterken, inkomens-procentsgewijs meer verminderd dan deze van de minder sterken. Onder een bepaald inkomensniveau heeft dit het gevolg dat men, ondanks de lagere personenbelasting, globaal meer belastingen gaat betalen dan voorheen. Bovendien is het ultiem-pervese gevolg van dit systeem dat diegenen die tegen en onder de armoedegrens zitten, en daarom worden gevrijwaard van inkomensbelasting, niet enkel verstoken blijven van de koopkrachtvrijwaring of vermeerdering die de belastingsvermindering met zich zou brengen, maar daarenboven via de verhoging van taksen, heffingen en consumptiebelastingen, meer dan voorheen van hun karig inkomen gaan bijdragen aan de gemeenschap.
Niemand kan tegen een betere beloning van de zogenaamde hardwerkende Vlaming zijn. Maar, voor zover die beloning er is of komt, mag en kan zelfs de grootste egocentrische individualistische rechtse liberaal toch niet aanvaarden dat daarvoor ook de minder bedeelden worden aangesproken die verstoken blijven van de vruchten die het walhalla van het kapitalisme heeft te bieden.
Dat enerzijds de factuur aan de welstellenden wordt verminderd en anderzijds deze aan de behoeftige wordt vermeerderd, kan toch niet de bedoeling zijn van mensen die hun partij ook als sociaal betitelen? In feiten gaat het hier om een omgekeerde solidariteit. Men vraagt niet min of meer dat de armen uit solidariteit met de rijken gaan inleveren!
Misschien heeft het antwoord op mijn vraag, waarom men in de jaren zeventig geen heil zag in de huidig gangbare remedie voor het welvaartsbehoud, daar wat mee te maken. Misschien was de tijd daar toen nog niet rijp voor. Misschien was de druk vanuit het oosten, om het begrip solidariteit van rijk naar arm te handhaven, nog te groot.
Misschien is het antwoord op mijn vraag , waarom men sinds het einde van de jaren negentig, solidariteit is gaan beschouwen als iets wat men moet verdienen, te zoeken in het verdwijnen van de roede achter de deur. De tot dan gevreesde roede die er onder de vorm van het communisme, de vorige vijftig jaar steeds was geweest . De triomfantelijke verkondiging van het faillissement van het links socialisme en het idee dat daarmee ook de socialistische gedachte zijn onwerkbaarheid had bewezen, hebben begrippen zoals gelijkwaardigheid, solidariteit, hulpvaardigheid en menselijkheid, alsook sociaal en gemeenschapszin een nieuwe, aan het kapitalisme aangepaste dimensie gegeven .
Dat de feitelijke responsabilisering van de armoede niet méér sociaalvoelenden in deze maatschappij in het harnas en op de barricaden jaagt, stemt tot nadenken. Dat steeds meer mensen onder de armoedegrens duiken, terwijl men bij hoog en bij laag beweert de laagste inkomens te verbeteren, en het gros van de bevolking daar ook nog intrapt, wekt mijn grote ergernis. Dat men blijft beweren dat werken de beste remedie is tegen armoede, zou ik lachwekkend kunnen vinden, als de intrieste werkelijkheid er niet zou zijn, dat heel wat alleenstaande werkenden het met een netto-maandinkomen van 1050 euro moeten stellen. Met de huidige huurprijzen van om en bij de 400 euro voor een klein appartementje, hoef je niet bepaald een levensgenieter te zijn om in de financiële moeilijkheden te verzeilen.
Dat men zelfs in socialistische middens de lastenverlagingen, zowel qua bedrijfslasten als voor personenbelasting, en de verschuivingen naar consumptiebelasting, niet bij voorbaat afwijst, bewijst dat ook bij de nieuwe, andere of alternatieve socialisten, (wat die a in Sp.a ook moge betekenen) de leer van de nieuwe God, de kapitalistische marktwerking, stilaan ingang weet te vinden.
Dat alles maakt mij bang. Bang, dat er een tijd komt, dat men ook van het zo geroemde solidariteitsprincipe waarop ons inkomstenbelastingsysteem en onze sociale zekerheid zijn gestoeld, zal zeggen dat het zijn failliet heeft bewezen.
Hopelijk zal men dat later gewoon als één van de golfbewegingen in onze sociaal- en maatschappelijke evolutie beschouwen. Maar, al is hoop positief, het is er bij gebrek aan geloof
|