Ze schraapt haar keel en spuwt in het vuur.
Vandaag is het mijn verjaardag. Vijftig jaar later na zoveel
levensvlijt. Zelfs aan voortplantingsdrang heb ik meegedaan. Iemand
zal, wanneer loslippigheid troef wordt, een paar fragmenten uit mijn
leven voorlezen in een discourt, speciaal vandaag.
Mijn beleving van deze wereld is zodanig dat ik erover wil
vertellen als een nalatenschap voor het moment dat hij ophoud te
bestaan omdat ik hem niet meer beleef.
Ik keek vanuit het Noorden naar een boom die in het Zuiden stond,
ging dan in een halve cirkel rond de boom heen en keek vanuit het
Zuiden naar diezelfde boom die nu in het Noorden stond, diezelfde boom
waarvan ik niet eens wist of hij in het Noorden of het Zuiden stond.
Het was zwaar bewolkt en ik was de tijd vergeten. Ik was het Noorden
kwijt.
Het hing ervan af vanuit welke windstreek ik ernaar keek. Alles verandert voortdurend met de beweging.
"Kanibaal eet zichzelf op" is de titel van een ongeschreven boek.
Een donkerbruin lederen kaft met een titel en ongeschonden ingebonden
papier, onbesmeurd met gedachten. Er staat geen woord in geschreven.
Daarom, wie dit leest: ga plassen tegen een eik, was je handen schoon en rust uit.
Vandaag speciaal op mijn verjaardag ben ik zo blij dat ons leven
niet door tragiek verslonden is, dat alles nog bestaat. Laten we
toosten op ons bestaan. Eerst wil ik nog naar Afrika fietsen.
Toen hij belde moest hij langer wachten dan hij dacht vooraleer een man, een
generatiegenoot van zijn vader, de voordeur open deed.
Goeie avond mijnheer. Ik maak een wandeling met mijn hond. Die heeft per
ongeluk haar behoefte in uw voortuin gedaan. Geef mij een vuilblik en ik kuis
het op.
Laat maar, ik regel dat morgen wel, antwoordde de man.
Bedankt mijnheer.
Drie straten verder dacht hij, moest het nodig zijn iemand te bestelen om te
overleven, hij zich met die brave man gemakkelijk zou kunnen verrijken. Hij
schaamde zich voor die gedachte.
Niets meer dan een gedachte als een verzinsel voor wat lijkt te zou kunnen
zijn.
Slapende slaap slaapt slapend, voorspelde hij veel later diep in de nacht nadat
hij een zoete haring gebakken had.
Slaap slaapt, schreef hij op een blad papier.
Na de nachtslaap klemt hij uit gewoonte een zelfgedraaide sigaret tussen
twee bruine vingers, net zoals de ochtend voordien. Geboren dagen overleven met
een goed begin.
Mag ik u hierbij mijn medeleven betonen mevrouw? Ik weet het, we worden
onvermijdelijk oud. Een voor een. Het is een kwestie van tijd. Alleen de
sneeuw, regen en wind verouderen niet.
Op zeventien december tweeduizend en vijf heeft hij het licht uitgedaan om de
sneeuwstorm langs het venster beter te kunnen zien. Het verleden welde in hem
op door naar die opgejaagde sneeuwvlokken te kijken. Hij zou er haast de
geschiedenis door herschrijven maar daarvoor zat er te veel chaos in zijn kop.
Liever nog het schrift twintig keer herlezen dan een lettergreep veranderen.
Opwelling in plattelandstaal schrijft hij niet voor iedereen.
De telefoon rinkelt twee keer. Het is zij die vraagt naar hem. Of hij
weggeweest en thuis gekomen is. Ja, zegt hij nog half in slaap.
Een kuch, een zucht, een snuffel in de keukenkast. Wakker worden als een scheet
in een fles.
Ik heb mijn fiets in een vervallen
kerk achtergelaten. Het stadscentrum is nu verplicht fietsvrij. Alleen
de bussen grommen nog door de straten. Geroezemoes van voetgangers op
de stoep. Gefluister is er niet. Alles is luidruchtig. Als ik me in het
publiek begeef kijk ik afwisselend naar het gebeuren en sproeten op
vrouwenschouders. Soms is er de geur van een heerlijk parfum dat zo
bekoorlijk is dat het na mijn terugkeer bij het inslapen in mijn
gedachten blijft hangen.
Nu slenter ik langs de periphérie. Op het trottoir staan een paar
onversleten schoenen. Alleen de bezitter ontbreekt. De stad zoemt.
War, ga ergens een croque-monsieur eten en drink desnoods een trappist.
Ja Tek, dat zal ik doen.
In het café leg ik mijn zonnebril op tafel. Ik kijk naar
paardenstaartjes, permenaden en in een spiegel. Gladgeschoren kin en
heldere ogen. Zelfs mijn lippen beven niet als ik lach.
Ik duik in het schemer op de dool naar een nachtelijk uur. Dan ga
ik met mijn handen in mijn broekzak lopen, kijkend naar dansend
plezier. Als ik thuis kom spoel ik de insecten uit mijn gezicht. Het is
genoeg geweest vandaag.
In de vooravond van vorige vrijdag ben ik langs de Achterstraat geweest. Het waaide krachtig en de regen sloeg in mijn gezicht. Ze deed voorzichtig de voordeur open op een kier. Je kon nauwelijks zien of het zij of haar dochter was. Ik heb iets beschreven op een vod papier. Kom binnen. Ik blijf niet lang. Ga zitten en drink iets...koffie of zo? Heb je niets anders voor het einde van een laatste werkdag in de week? Eet je straks mee? Neen, ik blijf niet lang. Haar oudste dochter vertrekt zaterdagavond naar zuid Afrika en de jongste zegt dat ze b en s nog eens wilt terug zien. Het is al zolang geleden. Ik stel voor om iets bij ons te komen eten. We drinken een scheut Cubaanse rum en sterke koffie. De wind jaagt de regen tegen het vensterglas. Er zit iets zangerigs in, de wind, de regen en die drie vrouwen in dit huis aan de Achterstraat. Terwijl ik een sigaret draai gaat ze in de keuken het eten verwarmen. Eet je echt niet mee? Een proevertje en dan ben ik weg. Ontkurk dan een fles wijn. Ik breng glazen. Kom ik niet ongelegen? Neen. Voor een keer dat je komt. Ik heb vanavond niks anders te doen. Ik bel L om te zeggen dat ik hier blijf. Ik heb geen telefoon. Neem de gsm maar trek het niet te lang, het is duur. Waarom eet je geen pasta bij de saus? Omdat ik geen honger heb maar de saus lekker vind. We eten zwijgzaam. Ik eet zonder gebit. Er ontbreken twee snijtanden . Al drie weken. Ik heb geen voltandige mond nodig om hier binnen te komen. We kennen mekaar vijfendertig jaar. Zij was pas vijftien en de beste vriendin van mijn beste vriend. Daarna heb ik L leren kennen. En nu zit ze hier een nieuw leven op te bouwen. Mekaar vijftien jaar uit het oog verloren, en nu eet ik op een winderige regenachtige vrijdagvooravond tomatensaus met een stuk brood aan tafel bij haar met haar twee dochters. Even maar. Ik blijf niet lang. Trek je nog een fles wijn af? Waar is de aftrekker? Voor uw neus! Wat vind je van de muziek? Het is Ierse muziek. Zou je niet zeggen. Heeft het gesmaakt? Heerlijk. Nog een tas koffie? Ja, en een scheut rum. Drink er ook een. En we roken een sigaret na het eten. Het regent niet meer. De wind is ook gaan liggen. Het weer is in slaap gevallen. Misschien is het maar een indruk. Loomheid in de oren. Hoor je mij Warket? Ik heb mijn hoorapparaten aan en hou op met me Warket te noemen. Je weet dat ik daar een hekel aan heb. Nog een koffie? Neen. Nog een scheut Cubaanse rum. Warket, we worden zat. Hou op met me Warket te noemen! Ik vind die naam mooi. Je voorouders waren wellicht Kelten. Onze voorouders waren gelijk. Geloof jij in de schepping? Hou op met dat gefilosofeer. Dan begin je te fluisteren. Ik hoor je liever schreeuwen. Knor desnoods als een varken maar filosofeer niet tegen mij. Laten we dansen. Op afstand dan. Ik wil niet dat je me aanraakt. Laten we eerst nog iets drinken. En dan dansen we zoals indianen. De hond blaft. Hij-zij blaft. De kat, zo verwend dat monster! Ze pist in de bloembakken. Echt, echt waar. Het is woestijnachtig. Ik ga plassen. Ge komt nog terug? Wil jij ondertussen nog een sigaret voor me rollen? Er zat iets damesachtig in haar stap. Ze kwam terug en zei: ik heb zin om te wenen. Ween maar. Je hoeft je voor mij niet te schamen. Het is maar een omgekeerde lach. Het zal goed doen. We zaten aan tafel. Ze weende alsof het een eeuwigheid geleden was. Ik luisterde naar haar pijn, haar onzekerheden, haar eenzaamheid en wou iets doen. Meer dan alleen maar toekijken. Ik kuste haar hand als een dame en we deden een belofte aan de eeuwigheid. Zolang de slaap ons niet aanraakt zullen we niet slapen gaan. Zo heb ik haar in dit half mensenleven nooit gekend. Nooit op die manier samen geweest. Ik zei: je kan me vertrouwen. Ze weende en ik weende. Zij uit een zekere wanhoop, ik uit tederheid en het heeft haar goed gedaan. Daar ben ik zeker van. Later, veel later in de ochtend heeft ze in de zetel een deken over me heen gelegd en heeft ze me onzichtbaar een kus gegeven. Ik heb het gevoeld in mijn slaap.
Enkele uren later ben ik opgestaan en heb op een blad papier mijn dank betuigd aan de gastvrijheid die me toegekomen is. De wind is opnieuw komen aanzetten en halverwege zweeft de gedachte in mijn houten kop: Ik ben content geen azijnpisser te zijn, noch een parasiet van menselijk tekort. God-zij-dank weet ik nog altijd hoe merels de winter uitfluiten. Ik sterf wellicht aan een jeneverlach.
Het loont de moeite niet om nog te
slapen. Het zwart is uit de hemel aan het verdwijnen. Nog drie kwartier
en de dag begint. Ik doe mijn sandalen en hoorapparaten aan en ga dan
weg. De merels zingen in het dagschemer. Wondermooi om hier zo doelloos
alleen te zijn. De mensen slapen nog. Zuiver geluid. Het concert
begint. Eerst de merels, dan de hiebekwieten, en de specht doet
uiteindelijk ook mee. Ik kniel. Al dat schone slaat als een bliksem in
mijn fragiele geest. De hemel wordt purper in het oosten, dan roze en
dan zie ik haar verschijnen. Eerst als een enorme perzik...daarna als
smeltend goud. God bestaat nu in mijn gedachten. Ik ween en schreeuw.
Als ik thuis kom kijk ik in de spiegel naar mijn verwaarloosd gezicht.
Mijn haar ligt goed en mijn ogen zijn rood en glazig. Die grijze
stoppelbaard moet er straks af. Ge ziet er niet uit zegt ze als ze
opstaat. De zaterdag is voor mij alleen.
Ik weet niet of ik IK ga
schrijven, dat ik water, vuur en aarde deze wereld ga noemen of een vervolg
verzinnen. Nu ik dit geschreven heb zijn de woorden bij een ander, ben
ik van een ander... heel even maar.
Toen ik met haar ging wandelen (de zon was al goed gezakt...ik denk rond een uur of acht) kwamen we een andere hond tegen. Zij is nogal dominant maar niet agressief. Bij de hond gekomen trok ze zich los in haar vrijheid en tot mijn opluchting gromde ze maar heel kort waarna ze nieuwsgierig snuffelde aan die andere. Haar dominantie kon haar soortgenoot geen ballen schelen. Honden communiceren met een nauwelijks zichtbare gebarentaal. Dat ze zich tegenover andere honden dominant gedraagt stoort me. Daarom heb ik mij de laatste tijd geoefend in hun gebarentaal om vanop afstand in te schatten hoe strak ik haar aan de leiband moet houden ofdat ik haar mag loslaten voor de confrontatie met de tegenligger. Nu ligt ze daar op de stenen vloer haaszakkend met haar tong uit haar hondsmuil uit te rusten. Alleen drinken moet ik haar nog geven. Hoor je dat War? Wat. Die stem. Neen. Je moet hieraan nog wennen Tek. Hoe ben jij hier terechtgekomen War? Ik herinner mij nog dat ik met het galgenkoord rond mijn nek nog naar de hemel bleef kijken. De overstap is niets geweest. Ik heb er niets van gevoeld. Hoe lang ben jij dan hier? De tijd bestaat hier niet Tek. We hebben toch zonet een lied geschreven War? Hoelang is zonet Tek? Zolang het nodig was War. Neen Tek. Zonet was allang genoeg om onnodig te zijn. Herinner jij nog het moment toen je naar hier keek? Je zag een tip van de sluier. Wat doe jij hier War? Ik heb een doel Tek. Ik wil het eindige in deze oneindigheid begrijpen. Ik heb het geluk gehad om een mooie weg te bewandelen en die stopt hier niet. Ik wil het verband tussen iets en niets begrijpen. Mogelijk komt niets uit iets zoals dit oneindige uit het eindige kan komen. Weet je nog War? Ja Tek. Ik ben moe War. Ik wil slapen en dromen. Dat kan niet Tek. Dits IS een droom. De feiten hebben hier geen betekenis meer. Alles in dit heelal is een illusie. We bestaan niet eens.
Wacht! Heb je dat gehoord? Wat?
Die stem. Neen. Luister, ik hoor het opnieuw. Het is je lichaam dat je
hoort. Wat is jouw Naam? Warket. En hoe noemen ze jou? Tekraw. Mag ik
je Tek noemen? Raad eens...aks ik je tek mag noemen noem ik jou War.
Laten we een lied schrijven. Rust vind je pas als alles in het leven
meevalt en dat heb je niet altijd in de hand. Alles afbetaald, de
kinderen het huis uit, goede vrienden, een toffe relatie, een goeie
gezondheid...het is allemaal niet evident. Puur chance noemen we dat hé
Tek? Ja, natuurlijk War.(refrein) warket.tekraw, wartek, tekrawik...
Wat vind je van deze ruimte? Hoezo. Dit heelal. Komplete stilte.
Een lege snelweg van woorden. Wat doe jij hier trouwens? Ik ben hier
net zoals jij. Tek en War. Warket en Tekraw. Gek he? Het zou evengoed
Tekkram kunnen zijn. Of Warklep. Doet er niet toe rek. Gooi maar eens
tijdens een wandeling in het bos een stok weg en kijk waar hij beland.
Komt hij in een plas terecht, op een zonnige plaats of blijft hij
haperen in de takken van een oude boom? Ze is met hem op dit ogenblik
gaan winkelen Stel je voor dat ze niet thuis komen en vanavond op de
deur geklopt wordt met de mededeling: mijnheer, het spijt me om u te
moeten mede te delen dat...Dan stort mijn leven in elkaar, gedaan met
de rust etcetera. Een vol hoofd, mijn kop in een virtueel wespennest steken,
misschien kan ik daar iets aan doen. Ik heb ik geen zin meer om verder
te schrijven. Dat had ik me voorgenomen. Nietwaar War ?
Vertel me over gisterenavond, vraagt ze.
Het was plezant. Ik heb gespeeld.
Ze vraagt of ik niet teveel gedronken had.
Neen, jammen op ritme, dat was muziek.
Ze gaat een schaar halen en begint mijn nagels te knippen.
Kun jij daartegen, vraagt ze.
Ja, ik vind het leuk. Zelf doe ik het niet graag.
Ik ben moe. Een vliegtuig
besturen zit er vandaag niet meer in. Hij vraagt of hij een verdorde
struik mag aansteken. Van mij mag het. Veel rook en weinig vuur. Het
zal de buren ergeren.
later...
ik ben aan het verschroeien
onzichtbaar
Je hebt me op een donderdag verteld dat ik een vrouwenzot ben.
Misschien is dat ook wel zo.
Ik doof mijn sigaret en riek aan mijn vinger.
Velen vinden het maar niks maar ik vind het zalig om te schrijven met een pen. Een echte pen die je in een inktpot sopt. Net zoals in het eerste studiejaar toen we leerden schrijven in schoon schrift. "De melkboer brengt melk. Jan drinkt melk". De inktpot kwam na de griffel en de lei. Met blauwe vingers keerden we dan terug naar huis. Nu schrijf ik met zwarte inkt. Mijn schrift is standvastiger geworden. Ik heb zelfs geen lijntjes meer nodig om de letters te leiden. Ik kijk niet meer naar een bord. Nu kras ik alles uit het niets op perkamentpapier. Het gaat allang niet meer over de melkboer en Jan. Toch is er iets van dat gevoelen van toen overgebleven. De traagheid van het schrijven misschien, de letters die het grafisch vermogen van de schrijver opeisen. Op zo een blad papier beginnen te schrijven is als zich in een sneeuwlandschap begeven waar geen grenzen zijn. Ik pis mijn naam in de sneeuw. Nu veeg ik de etensresten van de buitentafel. Het is avond. Deze wilde drassige dag is mild geworden. De wind is gaan liggen. Op de schouw van de pastorie zit een duif. Waar kijkt ze naar? Van daaruit zie je het dorp. Mijn hand rust. De stop is van de inktpot. Rechts van mij ligt toiletpapier. Dat dient om de inkt van mijn pen te vegen. Na een paar zinnen zit ik wat om me heen te kijken. Ik draai een sigaret, tuur en gluur. Daarna rolt er weer een zin uit deze door ouderdom verstomde geest.
Op dertig oktober van
dit jaar was het mooi ochtendweer. De stad is bijna leeg.
De kraaien vliegen
voor
over bedauwde grond
die langer zal bestaan dan dit geschrevene.
De bladeren gestorven
in het najaar en die alle kleuren hebben doorstaan,
rotten nu op de
platgestampte aarde.
Ik heb erg veel zin
op eten in een ochtendcafé.
Er zit een man met
gekruiste benen voor een kansspel. Op de glasplaat ligt
een pakje Marlboro.
Een vrouw kijkt rond, tuurt bij de koffie door het raam.
Ze heeft krullend
haar en ze draagt een bril.
De ochtend broeit,
loeit en reikt over iedereen heen.
Schaduwen over de
stoep van zij die buiten zijn en bewegen.
Zelf vind ik mijn
schaduw niet. Misschien besta ik niet meer.
Loeit, broeit, reikt
die ochtend over iedereen heen als een reusachtig lichtgordijn in een roes van
overspeligheid.
De maan had de avond
voordien nog wazig geschenen
en de wind was gaan
liggen zodat de loszittende dingen niet meer bewogen.
Maar nu, in dat reusachtig
lichtgordijn zonder mijn schaduw nog te zien
besta ik niet meer.
Er fietst een man
voorbij. In zijn fietszak steken chrysanten.
Toen ik op de
begraafplaats kwam viel het me op dat de mensen die daar
rondliepen vooral
ouderen zijn.
Ze hebben al veel
leeftijdsgenoten verloren en herdenken hen nu.
De doden komen weer
tot leven.
Vroeger kwamen we met
heel de familie bijeen en werden er pannenkoeken gegeten.
Dat doen we nu nog,
maar er is een generatie verdwenen en een nageslacht bij gekomen.
We bezoeken ook de
graven niet meer en versieren ze ook niet meer met bloemen.
Het enige dat
overgebleven is, is het feest en de nagedachtenis.
De man fietst opnieuw
voorbij. Deze keer zonder chrysanten. Die heeft hij op een grafzerk gelegd. Hij
fietst in tegenwind. Het weer is in de herfst omgeslagen, net op tijd voor
Allerheiligen.
de laatste zonsopgang
niemand weet wat daarna gebeurt
de straten worden donker
de huizen omhuld in een winterlucht
de aarde bevriest
Hij slabbert met zijn
tong wanneer hij leest. Hij degusteert het geschrevene,
zegt zijn moeder.
De familie zit bijeen
aan tafel: hij, zei, hem, haar, haar van hem, hem van haar, zij van mij.
En nu zit ik hier
alleen
niemand die iets
hoort
tenzij, ja gij die
mijn gebaar leest,
denkt zichzelf te
herkennen in onmetelijkheid.
Wie weet zijn we
eendagsvliegen in een jaar,
houden we de
seizoenen in standen zijn we meer
dan een herinnering.
Het lawaai, de stank,
het geklaag van de meerderheid,
Ik heb zin
om voor een keer geen onzin uit te kramen, om socio-economisch en
multicultureel over deze samenleving na te denken met een innig verlangen de
wereld te verbeteren en een rooskleurige toekomst voor alles vast te
leggen. Voor ik dat probeer sla ik mijn armen om haar heen en staan we
minuten in gedachten drie seconden stil. Ik zeg: ik ga een echt artiekel
schrijven zoals journalisten dat dagelijks doen.
Een half uur zit ik hier neuspeuterend te peinzen zonder resultaat. Ik kan
zelfs de 'ik-vorm' niet kwijt. Wanhopig neem ik de krant en noteer opschriften
zoals:
verkeerswet wordt weeral herschreven
geen hoop voor wie zonder stroom winter in moet
dronken doodrijder maakt tweede slachtoffer
opwarming klimaat bedreigt gezondheid Europeanen
merendeel oude computers heeft porno op harde schijf
regering is niet bij machte beheerders elektriciteitsnet te dwingen
niemand spelt radicalen de les
kroniek van veel menselijk verdriet
er valt geen hol te beleven in de grot
laptopnek, muispols,Sms-duim, en....iPodvinger
sinterklaas over Generatiepact
Neen, het lukt me niet iets zinnigs te vertellen. De opschriften zijn me al te
veel. En dan al die geschriften van zogenaamde feitelijkheden. Dan ga ik
nog liever in de winter met rubberen laarzen in de Dijle staan kijken naar
kwakende eenden.
Zolang we geen medeleven betonen, onverdraagzaam blijven en met angst door het
leven ploeteren, zal ik niet het verlangen hebben om iets zinvol te schrijven.
alhoewel, ik heb haar verteld dat ik iets zinnigs zou schrijven
aan elke bedelaar geef ik een euro omdat ik naïef en medelevend ben
ik verplaats me met de fiets of te voet
ik probeer een voorbeeld te zijn voor mijn volwassen kinderen
en ik tracht niet te verdwalen in gedachten
en dan vraagt ge u misschien af: waarom schrijft ge dat
en zeg ik: dat vertel ik nu niet
Schitterende dag. Ze is thuis vandaag.
Zaterdag, zondag en maandag is ze thuis. We zijn tot negen uur onder de lakens
blijven liggen. Normaal werkt ze op zaterdag. Dat is dan MIJN zaterdag. Dan
duik ik zeer traag de dag in, beginnende met een krant waarin ik niets meer dan
de titels lees. Politiek en sport verdwijnen meteen in de papiermand. Daarna
wordt de chaos van woorden en zinnen die doorweeks tussen kladschriftuur bleven
haperen geordend. Tas koffie, toilet, sigaret , het gebeurt in vertraging tot
het middaguur. Tijd om mijn kleren aan te trekken en mijn haar te kammen.
Scheren en tanden poetsen volgen daarna, waarna zijbijmij even komt pauzeren.
Dan lees ik de teksten in de krant. Maar vandaag is het ONZE zaterdag. Ze moet
niet denken dat dat iets aan mijn zaterdagritueel zal veranderen.
Eigenlijk
is het beter dat ik er op zaterdag niet ben, zegt ze.
We zaten al geruime tijd op dezelfde bank. Een bank onder een boom aan een afgelegen grasveld. Ik zat er eerst. Zij had een poedel bij zich die het zout van mijn pols probeerde te likken. Vreemd dat ze dat toeliet. Zelf wou ik niet protesteren. Ik schoof wat opzij naar het uiteinde van de bank. Ze streek met haar vingers door haar haren en keek recht voor zich uit, alsof ik er niet was. Ik deed net hetzelfde. Twee vreemden naast elkaar op een bank. Misschien wacht ze op iemand en is ze zo weg, dacht ik. Ik ga hier niet weg. Het is MIJN plaats. Bovendien was dit de enige bank in de omgeving. Het is moeilijk zegbaar maar toen het begon te schemeren zaten we nog altijd zwijgzaam naast elkaar in een onweerstaanbare drang om niet op te staan. Ik wachtte op het moment waarin iets in mij of in haar zou overschakelen in een woord zodat onze verschijning een acte van précense zou krijgen. Streel me, zei ze dan totaal onverwacht. Wat zegt u? Streel me. Is dit een grap? Neen. Voorzichtig raakte ik met mijn vingertoppen haar hand aan. Ze had prachtige slanke handen, net niet knokig. Nog nooit had ik een doodvreemde zo doelloos aangeraakt. Ik wist niet eens wat strelen voor haar betekende. Je hebt eelt op je vingers, zei ze dan. Ja, alleen de vingertoppen van mijn linkerhand. Dat komt door dat instrument dat ik bespeel. Ik had gehoopt hiermee een gesprek aan te knopen maar ze antwoordde niet. Ze had haar ogen gesloten. Ik bleef dan maar haar hand strelen, wat me aanvankelijk onnozel leek maar naarmate de tijd verstreek ontstond er intimiteit tussen vingers en hand als een doofstomme taal van voorzichtige aanraking. Net op dat ogenblik begon de poedel te blaffen. Ik ga nu verder, zei ze. Ja, ik ook. Meer hadden we niet te vertellen in deze kortstondige vriendschap teweeggebracht door de onnozeliteit van het zwijgen.
Vooraleer ik binnen ga rook ik een voorlaatste sigaret, kijkend naar de sterrenhemel. In al die tijd is daarboven niets veranderd. Het is een geruststelling, een houvast. Ik liep met mijn broer achter onze ouders aan als we s avonds na een familiefeest naar huis gingen. We keken naar de sterren in een gitzwarte hemel en probeerden ze allemaal te tellen. Af en toe bleef mijn vader staan en wees hij naar de grote en de kleine beer. Dan liep hij weer verder langs het voetpad naast de kasseiweg met ons moeder, zij aan zij. Bij elke lantaarnpaal zagen we hoe onze schaduw in het oranje lichtschijnsel bewoog, terugkeerde en opnieuw verdween. Mijn broer en ik keken er zwijgzaam naar en vroegen ons af vanwaar die schaduw kwam. Nu ik in die sterrenhemel kijk denk ik aan toen. Niets is daarboven veranderd.
Bijna nacht. Straks zwiert jonkheid over de hekkens, als schimmen alsof ze geschapen zijn voor de zonde. Onverwoestbare zaterdagnacht.
Wij hadden thuis een zwart-wit TV waarmee we naar twee zenders konden kijken. Op zaterdagavond keken we in het kleine salon in het pikkedonker naar een western of een oorlogsfilm en aten we gebak dat ik meestal ging kopen in de winkel halverwege de straat. Kopen was een groot woord. In de winkel hielden ze de rekeningen bij, die ons moeder achteraf ging betalen. Onze nonkel en mijn grootmoeder, die hardhorig was, kwamen ook. Alleen mijn vader mocht de TV bedienen. Ze hadden hem verteld hoe alles marcheerde. Op het toestel mocht zo weinig mogelijk sleet komen in de tijd. In die tijd van slijtbaarheid is veel veranderd. De tijd heeft hem in grootvaderschap veranderd.
Als toeschouwer leer ik mezelf begrijpen. Ik heb twee zonen en ben heel blij zoals ze zijn. De stilte in mijn leven is een toevallig dierbaar geschenk. Mijn gedachten die ik koester schrijf ik op papier. Uiteraard klad ik papier vol met emoties zonder anderen ermee te confronteren. Wie dat ooit zal lezen zal mij begrijpen of niet. Eigenlijk is dat niet belangrijk in ons vergankelijk bestaan, tenzij voor mezelf. Het zou me na mijn leven vereren dat iemand mijn schrijfsels zou doneren aan de toekomst die later verleden is. De moed ontbreekt me soms om dingen te beschrijven, zoals dit ogenblik gevangen tussen ik was, ik ben en zal zijn. Ik ben en ik was; ik zal zijn twee seconden later. Rock me baby....een cliché....we sterven allemaal....een cliché; er is al zoveel verteld. Grootse verlangens naar wat je niet beleeft. Och, wie ben ik om die wartaal te schrijven; een chaotisch samenraapsel van een moment, ook al zal de dageraad die er nu niet is me morgen misschien bezinnen. Ik ben gelukkig omdat ik geluk mis, ik ben verliefd omdat ik de liefde mis, ik leef uit angst om te sterven.Weet je, ik wil dat de wereld beter wordt en het is niet moeilijk, we moeten alleen bij onszelf beginnen en dan komt alles vanzelf.
Ze zijn pas afgestudeerd en hebben werk.
ik herinner me nog de wandelingen in het bos hoe ze schaterlachend wild langs elkaar liepen, dicht bijeen ik kan die kinderhand nog zo in mijn handpalm voelen nu fladderen ze traag met zekerheid weg
Aan de zeven sterren bleef ik staan. Daar liggen drie gebroken stenen die in elkaar passen en een ronde schijf vormen van drie meter op veertig centimeter. Het verleden vertelt dat een boer die grote brokken steen bij het afgraven van zijn veld gevonden heeft. Ze hebben die met de ossenkar midden naar het park gebracht. Men vermoedt dat het restanten van een meteoor zijn, maar het kan evengoed een altaar geweest zijn.
Ik zie opnieuw hoe zij die stenen beklimmen, kraaiend een kreet slaken van: ik sta op de top . Ik heb hun verteld: dat is een stukje van een ster
In die periode woonden we pas in het huis dat we gekocht hadden. De oudste kon pas lopen en de jongste pendelde tussen Neanderthaler en mens. We waren aan het verbouwen. Ik deed bijna alles zelf, terwijl zij voor de kinderen zorgde in de ruimten ernaast. Haar ouders leefden nog. Mijn vader kwam regelmatig naar mijn werk kijken. Het lijkt zowel lang geleden als dichtbij.
ik ging verder bleef staan ging verder bleef staan in een zonnestraal er lagen kastanjes op de weg gek dat niemand die wou
In Lissabon kochten we savonds gepofte kastanjes aan het station. We gingen in het spitsuur naar het drukke centrum, naast elkaar met een krantenpapieren trechter vol gepofte kastanjes.
jager
vervolmaak mijn leven
in een plotselinge dood
veelvuldig zal ik dan mijn doelen missen
voorbij de maan
waar het verdwenene dan
zichzelf ontmoet
zal niets dan licht zijn
niets heb ik gezegd
in deze leegte van duisternis
volwassen uitgewist als een kind
afwezig in een voetspoor
sprakeloos tussen wat ik ben
Riek jij niks? Neen. Dan komt ze dichterbij. Riek je het nu? Neen. Vervolgens leunt ze tegen me aan. En nu? Nog niks. Man toch! Eerst loopt het verkeerd met je ogen, daarna met je oren en nu zelfs met je neus. Jij bent alleen nog goed genoeg om het gras af te maaien. Zelfs daar heb je een halve dag voor nodig. Ze heeft gelijk. Gras maaien kan ik als een van de besten. Ik doe het met de hand. Met een tweewieler die je moet voortduwen en een sikkel voor de boorden. Voor ik eraan begin maak ik de sikkel met een wetsteen vlijmscherp. Dan haal ik de hondenstronten en dode twijgen uit het gras. Het ruwe werk kan beginnen. Gruum, gruum, gruum...zingt de tweewieler door mijn spierkracht gedreven. Groot is het begroeid oppervlak niet. Amper veertig meter op zes, struikgewas en bloemperken meegerekend. Vervolgens begin ik aan het fijnwerk: de kantjes en boordjes. Als alles bij elkaar geschraapt is en op de composthoop ligt snijd ik met een keukenmes ongewenst kruid weg. Zo, dit is beschreven. Nu nog eraan beginnen. Chocolade zou cholestorolverlagend werken. Hier zit ik nu beste lezer, met mijn neus tussen duim en wijsvinger. Een neus in beweging. Een stilstaande beweging in zonlicht. Zo zit ik hier aan mijn neus te rieken die mij de ingridiënten van deze maaltijd vertelt. Alleen haar parfum ontging me nog. Mag ik eens trekken van die sigaret? Ik geef haar de peuk. Dat is geen sigeret meer, zegt ze. Schandalig gewoon. Ja, dat is de juiste benaming. Net zoals die pannenkoekenmix, gemaakt volgens een heerlijk recept met gebruik van de beste ingridiënten. Verrukelijke pannenkoeken aangebrand in de pan. Godzijdank is er de suiker nog. Het wordt tijd om een muziekstuk te spelen, of neen, om het te beluisteren.
Met de pet in de hand en gebogen hoofd dwaalt de beschrijver rond op zoek naar open deuren. Welke dag zijn we vandaag, vraagt hij aan een voorbijganger. De voorbijganger kijkt verbaasd. Het is donderdag. Dan heb ik nog twee dagen te gaan, mompelt de beschrijver. Als hij ziet dat de voorbijganger onverschillig verder loopt schreeuwt hij nog: " Het speelt zich af in de schemerzone van droom en bestaan! ". Hij wou nog iets vertellen maar was het vergeten. Het gaat allemaal zo snel. Zijn wereld kan alleen door hem geleefd worden. Negenveertig jaarseizoenen met menselijkheid in het fragment waarin hij leeft. Hoe zal het zijn tien eeuwen verder? Die onwetendheid vind hij onrechtvaardig. Hij wil zichzelf een plek geven in het geheel. Zijn woorden vertellen een vorm van waarneming waarin concepten hun betekenis hebben verloren. Bestaat het allesverslindende beest "realiteit" wel, steeds zichzelf verklarend, of neemt hij de wereld niet waar zoals hij is, vraagt hij zich af. Dan gaat het niet over de dingen maar over de manier waarop hij de dingen kent. Vorige nacht had hij nog het mysterie uit donkere vrouwenogen gekeken en staan wenen bij zonsopgang terwijl de dauw uit zijn kleren verdampte. Het was de aanloop voor een gedicht dat niet geschreven werd omdat het bleef haperen bij een braaksel van woorden die nimmer geordend worden. Nu roept hij tegen deze hoerige wereld wat hij ziet in de hoop dat anderen zijn roep beantwoorden, niet om hen zijn waarheid op te dringen maar om bevestigd te krijgen of hetgeen hij ziet herkend en gedeeld wordt. Schreeuwen kan niet meer. Het enige wat hem nog rest zijn een paar omstuimige dromen over gemiste kansen en een vat vol dronkemanswreedheid voor vanavond. Die avond gaat hij op een barkruk zitten. Naast hem zit een vrouw. Een zingende vrouw. Ze zingt dat ze geslagen wordt door haar man, dat ze verkracht werd toen ze veertien was, dat haar vader stierf toen ze achtien was en dat ze geen rotte frank op zak heeft. Ze wordt constant bedrogen door mannen die het gemunt hebben op haar schoon lijf, zegt ze nog. Intuïtief voelt hij dat hier de waarheid spreekt. Hij betaalt haar de dronk. Lallend ontpopt ze zich tot een waarachtig filosoof, gevestigde waarden vernederend. Ze bezit het vermogen uiting te geven aan gedachten en emoties die hem nog voor een laatste keer verbazen en verwarren in alle schoon- en lelijkheid, de middelmatigheid sublimerend. Ze staat nu centraal in een wereld die hij verwonderlijk waarneemt en op een unieke manier gestalte gaf. Nog een dag te gaan. Een onnodige dag. Het is nu goed geweest. Dan gaat hij naar een immense vlakte waar water, land en lucht zich verenigen, de stilte verbrekend. Vervolgens klimt hij op de top, herinnert hij zich nog helder het meeuwengekrijs, avonden met romantiek en vampieren bij kaarslicht. Dan spreidt hij zijn vleugels en schreeuwt: " Nu of Nooit! "
Wie dit leest zal het met moeite geloven. Toch overkomt het me vanavond. Eerst laat ik de zelfgemaakte stekelbessentaart te lang in de oven staan (toont veel gelijkenis met een langspeelplaat), dan is de data op pc (een verhandeling waar ik het hele weekend aan gewerkt heb) verdwenen en per slot van rekening wentelt de hond zich net op het einde van de wandeling in een modderpoel. Vervolgens wou ik voor een keer naar een programma op nat. geogr. kijken maar blijkbaar is dat kanaal op tv verdwenen. Dan maar tot rust komen in de tuin. Ik sta nog maar pas naar de vlinderplant te turen of het begint te regen. Dan neem ik een laatste toevlucht: ik ga wat muziek spelen. Ook dat slaagt tegen. Mijn lieve partner (waarvoor ik na vijfendertig jaar samenwonen nog altijd mijn hand zonder verdoving zou laten afkappen als het niet anders kon) heeft uit zorgzaamheid de oorschelpen van mijn hoorapparaten in een reinigingsmiddel te dompelen gelegd. Njet, Njet, Njet schreeuw ik in men eigen. Waaraan heb ik al die ellende op één avond verdiend? Doch, mijn allerlaatste toevlucht is dit schrijven om me tot kalmte te bekeren. Het lukt. Ik ben dat rotgevoel op deze manier bijna kwijt, hopelijk niet tot grote ergernis van Anna.
Ik ben warket, en gebruik soms ook wel de schuilnaam warket.
Ik ben een man en woon in de wereld (de wereld) en mijn beroep is zien bouwen.
Ik ben geboren op 11/09/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: vanalles.