Christel had een samenkomst in de kunsthumaniora van Sint-Lukas in Brussel. Ze vroeg of ik geen zin had om mee te gaan. Waarom niet, zo komt een mens nog eens buiten en kan je nog wat van de wereld zien.
Om 12 uur kwam ze me ophalen en in Aarschot hadden we een trein die in rechtstreekse verbinding naar Brussel-Noord reed. Daar zou E. op ons wachten, ook zij wou naar die samenkomst. Met GSM in aanslag is elkaar ontmoeten geen probleem meer en zo vonden we elkaar in een ondergrondse wachtkamer van het station van Brussel-Noord. We moesten een uitgang vinden die uitkwam op de Aarschotse Steenweg. Alles was netjes aangeduid en zo stonden we, met het plannetje dat Christel had uitgeprint, ons te orïenteren: welke richting moesten we uit.
De Aarschotse Steenweg aflopen is wel even wennen. Het ene uitstalraam naast het andere met schaarsgeklede jonge vrouwen. Ze krijgen een werkplek van ongeveer 1 vierkante meter om hun stoel te plaatsen. Moest men dieren zo opsluiten
dierenverenigingen zouden aanrukken met petities. Tja, nu gaat het maar om vrouwen, en wat soort vrouwen. Het beroep van hoer is in onze samenleving niet weg te denken, maar veel waardering krijgt het niet en als er al bescherming is, is ze van vrij dubieuze aard. Zouden ze er zelf voor gekozen hebben, of zijn ze er in geluisd? Hoeveel uren per dag moeten ze werken? Wellicht halen ze in dit vak de pensioenleeftijd niet
geen vakbond die er dus zijn hoofd over moet breken.
Die gekooide vrouwen maken me in-triest. Komt er woede in mij opzetten. Die jonge vrouwen hadden zich het leven wellicht anders voorgesteld. Maar hoe kom je in dit soort situatie terecht? Omwille van het geld, natuurlijk. Maar dat is een motief dat iedereen inspireert om te gaan werken: je moet toch in je levensonderhoud voorzien. Een vrouw die zich financieel laat vergoeden voor een seksuele prestatie wordt overladen met schande, een man die bij de hoeren presteert en betaalt is een echte man, onder een soort goedlachse waardering worden hem zijn seksuele activiteiten vergeven.
Maar we zijn op weg naar Sint-Lukas. We verlaten de Aarschotse Steenweg. Oudere huizen: een woonwijk. Wellicht zijn de meeste huizen bewoond door buitenlanders, want de straat loopt vol mensen met gekleurde huid. Ook veel hoofddoeken. Op het gelijkvloers hier en daar kleine winkels met groenten, brood, een café. Het vroegere dorp in één straat. Maar in dat vroegere dorp werden de autos niet geparkeerd aan beide kanten van de straat en gezien de straat verdeeld is door een middenberm, bestaat het straatbeeld uit vier rijen autos, dicht opeen, daartussen rijden de autos rustig aan in één enkele richting. Ik besef dat ik toch zou moeten wennen aan die stadsdrukte, nu voel ik me echt van den buiten, een beetje overspoeld en verward door die vele prikkels.
De school van Sint-Lukas is niet direct nieuwbouw, degelijkheid straalt het wel uit. We zijn nog erg vroeg. We zoeken de cafetaria op voor een koffie. Die staat al op ons te wachten. We installeren ons met zijn drieën. Er komen nog mensen binnen, maar we zijn zo druk in gesprek dat we er nauwelijks aandacht voor hebben. Tegen twee uur aan ga ik terug naar het station, de vergadering is voor nog actieve (op werkvlak) vrouwen bedoeld. Ik ga een rustige gelegenheid opzoeken om mijn boek verder te lezen (aan te bevelen met vijf sterren: HhhH Himmlers hersens heten Heydrich van Laurent Binet). Ik ga het nu zoeken aan de andere kant van het station: modern, veel licht en wellicht vind ik daar iets gezelligs om me een tijdje terug te trekken.
Eerst zoek ik een sanitaire ruimte op. Ik word ontvangen door een kleine bruingekleurde vrouw (Indisch? Pakistaans? in elk geval iemand uit die contreien). Ik kijk haar aan en zeg haar goede dag terwijl ik betaal. Ze lacht even haar tanden vrij, mooie tanden die prachtig uitkomen tegen haar donkere huid. Ik moet denken aan mijn jongste dochter, uit India, erg donker van huidskleur, die me doet smelten als ze lacht en haar prachtige tanden laat zien. Wat kunnen mensen mooi zijn.
Daarna wandel ik wat rond om de sfeer te snuiven voor ik me terug trek in een boek. Plots besef ik dat die samengetroepte mensen daklozen zijn. Met hun hele hebben en houden hebben ze zich geïnstalleerd in enkele hoeken van de ruimte. Meestal jonge mensen, mannen en vrouwen. Ik zie een jonge vrouw haar babytje sussen. Verderop is een man in gesprek met wellicht een lotgenoot en ik zie een kind aan zijn voeten spelen met letterkoekjes als speelgoed: stapelen, naast elkaar leggen. Ze worden niet in de mond gestoken, honger zal het dus niet hebben. Waarom heeft het geen lego-steentjes, autootjes, puzzels, knuffels, kleurpotloden en papier
heeft elk kind geen recht op ontplooiing en onderricht? Ik dacht zo iets vernomen te hebben als internationale rechten van het kind. Hoe moeten die kinderen zich het leven voorstellen, zich thuis voelen in de grote wereld, als ze niet eens een eigen ervaren hebben van thuis-zijn, niet in hun eigen land en niet als emigré?
Een vreemde droefheid duikt mijn lijf binnen: ik kan niet tegen de samenstromende onderkant van deze stad, niet de hoeren, niet de vluchtelingen (van welke soort ze ook mogen zijn). Ik kan geen oplossing bedenken, nog minder een oplossing bieden. Hoogstens oogkleppen aanbinden om de mensen niet meer te zien of mijn bewustzijn dichtvouwen, zodat ik niet meer hoef na te denken.
Ik vind een gezellige gelegenheid waar ik een vrij tafeltje aan het venster kan bemachtigen. Het is er warm. Ik bestel de zoveelste koffie voor die dag, gelukkig hebben ze deca. Buiten zie ik het leven rond het station: nog wat daklozen, de taxis die af en aan rijden, een warenhuis rechtover. Ik haal mijn boek boven en terwijl ik geniet van mijn koffie verdiep ik me weer in dit grandioos gecomponeerd en geschreven boek.
Na anderhalf uur krijg ik telefoon: de vergadering is afgelopen. Ik zal naar Sint-Lukas komen, terwijl Christel en E. er de laatste afspraken maken. Terug de uitstalramen voorbij, de drukte van nu wegrijdende autos, terug naar de ingang waar ook de anderen toekomen.
Eerst wat stoom afblazen over de voorbije vergadering, ondertussen richting station. De rechtstreekse trein naar Aarschot zien we voor onze neus wegrijden, pech. Maar er komen nog treinen. Terwijl ons gesprek in intensiteit toeneemt, merk ik op dat we met drie generaties vrouwen samen zijn: E. iets over de dertig, Christel bijna vijftig en ik net geen zeventig. We spreken af om volgende vergadering weer met zijn drieën te gaan. Tijdens de vergadering zal ik wel een eigen ontdekkingstocht organiseren, is het niet in de straten dan in een boek bij een koffietje. t Hoeft niet altijd kommer en kwel te zijn.
|