Voor we aan het verhaal beginnen bepalen we ons kader: het verhaal dat ik beluisterde in mijn kindertijd en dat ik overweldigend prachtig vond, vertel ik nu na zeventig jaar leven. Als volwassene leerde ik de evolutietheorie kennen. Ook een prachtige benadering. Met bewondering kijk ik naar Darwin: met wat een intuïtie heeft hij de wereld rondom hem bevraagd en durfde hij de conclusies trekken voor wat zich voor hem ontvouwde, tegen de gevestigde orde en scheppingsverhaal in.
Eerst was er een woeste leegte, waarin gods geest zweefde over de wateren. Wat een prachtig beeld. Daar kan het symbool van een wit blad niet tegen op: dat is leeg maar heeft niet de turbulentie van een woeste leegte. Ik heb me altijd verbeeld dat die god zich wel moest vervelen als hij alleen maar in leegte vertoefde, zelfs al maakte de woestheid ze wellicht iets dragelijker. Voor de wetenschappers is die leegte wellicht iets dat steeds meer ontsluierd wordt. Je moet dan wel een wetenschapper zijn die opgeleid is om met die formulering van leegte om te gaan, maar ik kan me wel voorstellen dat ook zij enorm gegrepen zijn door wat ze ontdekken. Zoals ik de natuur rond mij genietend kan benaderen, zullen zij niet alleen een wetenschappelijk genieten beleven, maar wellicht ook emotioneel betrokken zijn.
God, in een plotse opwelling, stelde dat het nu genoeg geweest was met die woeste leegte die tevens volheid was en barstte uit in een vorm van oerknal. Zo ontstond het licht en het donker en hemel en aarde, m.a.w.: god ontwierp dualiteit. Die oerknal stel ik me nu voor als een enorme energetisch gebeuren: het opgesloten zijn wordt verbrijzeld en de grens ontstaat. Zoals een kind evolueert vanuit de symbiose naar zelfstandigheid en daardoor ontdekt dat grenzen een niet-ik tot stand brengen.
Er werden nog meer grenzen aangebracht: het water moest allemaal naar de zee en het zand bijeengeveegd voor het land. En op het land zorgde god voor gras en planten. Als kind was ik vertrouwd met de oneindige poldervlaktes: een wei was daar nog een wei en een korenakker bleek eindeloos ver uit te deinen. In het evolutionaire verhaal ging het niet zo vlug. Daar moesten atomen ontstaan die dan evolueerden tot organische vormen. Terugkijkend was het een uitproberen van jewelste. Terwijl god wat vogels, vissen en vierpotigen schiep en opdracht gaf om zich te vermenigvuldigen, muteerden de organische vormen tot levensvatbare elementen en na lange tijd kwam er in het water zo iets als een vis te voorschijn en op het land ook allerlei gedierte.
En dan kwam de kers op de taart: de mens. God plaatste zijn lievelingsschepsel in een paradijs waarin het volmaakt gelukkig in symbiose kon leven met de natuur, onder toeziend oog van god, die zich nu niet meer verveelde want hij kon praten met de mens. Maar blijkbaar was er iets in de mens dat god niet onder controle kon houden: het bewustzijn. Bij de dualiteit door het ontstaan van een binnen en buiten, kwam er een derde dimensie: de diepte. Daardoor was de mens niet meer overgeleverd aan zijn leven als dier, maar werd hij bewust van zichzelf, van tijd en ruimte
de dualiteit werd doorbroken door verticaliteit
en het drama deed zijn intrede. De mens moest gaan nadenken hoe te overleven: elkaar doden of leren samenwerken, oorlog of solidariteit. In het Genesisverhaal vond ik het doodslaan van de ene broer door de andere een vreselijk gebeuren. Waarom aanvaardde god het offer van Abel wel en van Kaïn niet, waarom had god zijn lievelingetjes? Ik ben opgegroeid met vier broers zonder zussen en dat broederverhaal sloeg wel in. Ik vond dat niet rechtvaardig
maar dat sprak ik niet uit: je stelde de daden van god niet in vraag.
Verdreven uit het paradijs moest de mens nu voor zichzelf gaan zorgen m.a.w. de wereld omvormen zodat hij een leefbare omgeving kreeg. Daarvoor diende hij zich wel in het zweet te werken, kinderen te baren
en uiteindelijk samen te werken om de meeste overlevingskansen te creëren. Zo ontstond bv. de wetgeving (als attribuut van overleg en politieke beslissingen). God nam de nakomelingen van het paradijselijk koppel tot uitverkoren volk. Maar wie waren dan de niet-uitverkorenen en hoe kwamen die soort mensen op de wereld terecht? Het fascineerde me: uitverkoren zijn
want ik voelde me helemaal niet uitverkoren als kind. Tot de verhalen van de Holocaust zich in mijn bewustzijn nestelden. Waar was die god toen?
Het verschijnsel mens evolueerde van de eerste oermensen tot de hedendaagse exemplaren. Het is voor ons een evidentie dat de wereld ons nu verschijnt zoals hij zich aanbiedt: elektriciteit, stromend water, afstandsbediening
en het eindpunt is nog niet bereikt. De mens geeft vorm aan de wereld
niet dat alles zo super is. Als soort kan de mens alleen mens blijven, maar er valt wellicht nog heel wat te ontdekken
en wie weet evolueert er uit de soort mens nog een andere mutatie, die het nog beter doet?
Ik heb weet van een realiteit die niet zo fraai is maar toch sta ik s morgens op en begroet het licht en de kleuren en geniet van de natuur in een godvergeten dorp als Werchter. Vanuit die beleving situeer ik me in deze wereld: mijn kader van verhalen vertellen.
|