Ik wil wat soberder werken. Met een sjabloon teken ik vissen in allerlei posities. Dan verdeel ik het vlak in drie en in het middengedeelte laat ik zwart en wit van plaats wisselen: de vissen worden wit en de tussenruimte zwart. In het derde vak gaat het terug omgekeerd. Dat geeft extra levendigheid: net of een school vissen voorbij zwemt.
26-10-2013
Vissen I
Ik kies nu voor het onderwerp vissen. De vorm van een vis biedt alle mogelijkheden en je kan daarbij een achtergrond gebruiken waarbij je fantasie de vrije loop kan nemen.
Ik teken eerst met een sjabloon vier vissen en daarachter trek ik wat onrustige lijnen die als golven dienst moeten doen. Om het resultaat van een lino te benaderen gebruik ik Oost-Indische inkt. Eerst vul ik de achtergrond in en daarna begin ik aan de vissen. Wanneer ik de eerste vis ingevuld heb merk ik dat op een drukke achtergrond een vis moet plaatsen die weinig aandacht vraagt. Dus laat ik de tweede vis wit en maak de volgende gewoon zwart.
Ik ben er niet zo gelukkig mee. Het zijn echter kleine ontwerpen (11 x 15), zodat ik, nadat ik het afgewerkt heb, vlug naar een ander kan overschakelen. Men kan best miskleunen positief benaderen: uit fouten kan men leren.
25-10-2013
Linosnede
Enkele maanden terug kocht ik wat materiaal om linosneden te maken. Ik wou dat al lang doen. Maar het kwam er niet van tot in de les schilderen de leerkracht voorstelde om eens lino uit te proberen. Elk jaar biedt ze een techniek aan die wat anders is dan schilderen. Ik ben razend enthousiast: zo kan ik mijn aankopen van toen actief gaan gebruiken. Het sluit ook goed aan bij mijn tekenwerk. Ik wil nieuwjaarskaartjes maken met deze techniek
Eerst even kijken op internet wat de standaardafmetingen zijn voor een normaal te frankeren brief. En dan kan ik op weg. Ik begin met ontwerpen te maken
Voor een eerste ontwerp laat ik me inspireren door de wandelingen die we maken: de bomen staan nog vol bladeren en er is een overvloed aan bessen en noten. Vooral de Amerikaanse vogelkers vlamt ons tegemoet.
Ik probeer vooral te denken aan de technische uitvoering. Ik heb het nog nooit gedaan, dus niet overmoedig worden.
Feitelijk heb ik zin om direct aan het uitsnijden te beginnen. Maar ik hou me nog even in: eerst wat andere ontwerpen bijeentekenen en dan iets leuk eruit nemen voor een eerste uitvoering.
24-10-2013
Mijn eerste herinnering
Plots trekt moeder me van mijn stoel en sleur me onder tafel. Daar zitten we beiden geknield en ze gebiedt: bidden.
Wanneer ze me van mijn stoel trekt besef ik dat we samen alleen in de kamer zitten met de driedubbele deur naar de volgende kamer dicht. Wanneer ze me onder tafel sleurt is het net of het licht verdwijnt. Ik zit dan naast haar geknield en hoor de woorden: bidden. Ik zie hoe moeder haar handen op en neer beweegt en ik denk dat je zo bidt. Ik gehoorzaam en beweeg ook mijn handen op en neer. Voor en na deze scene is er niets.
Pas later kan ik die herinnering, die me altijd bijgebleven is, plaatsen.
Het was oorlog, WOII. Op het einde van die oorlog, lanceerden de Duitsers hun V1s en V2s. Vooral die laatste waren angstaanjagend. Die floten terwijl ze vlogen. Wanneer het gefluit stilhield, vielen ze neer en richtten een enorme ravage aan. Die fluittoon was er speciaal bijgemaakt om de burgerbevolking angst aan te jagen. Heel wat V2s vlogen richting Antwerpen. Ons dorp lag onder die aanvoerlijn. Er was zelfs een V2 neergestort in de buurt.
Die avond zal ook zon V2 komen overvliegen zijn. Vader was niet thuis. Was hij opgeroepen voor een of andere dienst (hij was brandweerman en EHBO-er) of was hij op pad om eten in te slaan bij de boeren of was hij op weg naar familie met wat proviand? Ik was toen ongeveer 2,5 jaar. Waar mijn broers waren(4,5 en 1,5) weet ik niet. Sliepen ze in hun bed of lagen ze in de kelder bij de buren uit veiligheidsoverwegingen? Ik zat bij moeder. De kachel brandde, het was warm en ik voelde me veilig. Tot plots dat onverwachte gebaar mijn wereld uiteenscheurde. Onder tafel kon ik de doodsangst van moeder voelen en mijn onmacht om haar te troosten. Die onmacht is me mijn ganse leven blijven achtervolgen. Fundamenteel was moeder ontroostbaar: er zat teveel angst en lijden in haar opgeborgen, niet alleen door de oorlog. Op driejarige leeftijd was ze wees en in die tijd had men geen besef dat een kind ook nood had aan rouwen. Trouwens, over alles werd het zwijgen bewaard: de dood van haar moeder door een illegale abortus, het conflict met de familie van haar vader (die stierf door longontsteking) waar haar oudere broer heen gestuurd werd toen ze hem eens mocht bezoeken wist ze niet hoe hem aanspreken: met mijnheer of bij zijn voornaam.
Ik zie mezelf niet onder tafel zitten. Wel voel ik de aanwezigheid van moeder en ervaar een wereld die veel te groot voor mij is.
23-10-2013
Het huis waar ik opgroeide
We woonden in wat men noemde een rijtjeswoning. De breedte van het huis moet zowat 6m geweest zijn. Er was een ingangsdeur die je, twee treden omhoog, in een gang bracht. Kwam je met de fiets van straat was er aan de andere kant van het huis een deur(tje), die je via een smalle gang naar de omsloten binnenkoer bracht.
Als kind leek me dat allemaal reuzengroot, in werkelijkheid waren die huizen niet zo groot en met nog veel verspilde ruimte. Vooraan op het gelijkvloers waren er twee ineen lopende kamers met een driedubbele deur die de kamers scheidde. Alleen bij de plaatselijke kermis ging die deur open en werd er met tafels en stoelen gesleurd tot er plaats was voor de hele familie voor de maaltijd. Naast die kamers liep een gang. In mijn herinnering was het daar altijd ijzig koud. Die gang kwam uit op de deur van de dagdagelijkse woonruimte-keuken. Het was een soort bijgebouwtje. Hoe groot zou die kamer geweest zijn: 2,5 op 3? Er kon een tafel staan met bank en twee stoelen, een Leuvense kachel, in de hoek een pomp met blauwe gootsteen. Later kwam daar een klein bureautje bij, door een schrijnwerker gemaakt, waarop mijn oudste broer eerst en later wij, huiswerk moesten maken. Veel plaats was er niet. Vaak stond er dan nog een luiermand en een wieg (er kwamen nog drie broers na mij). We speelden veel buiten: dat was gezond, maar vooral daar was ruimte zat voor kinderen, hoewel die binnenkoer ook niet zo formidabel groot was: 3,5 op 6m? Ze was omheind door betonnen platen, zodat we goed beschermd werden voor nieuwsgierige blikken of erger van de buren: moeder was nogal aan de wantrouwige kant. Er stond een kersenboom en wanneer de kersen rijp waren haalde vader zijn lange blauwe ladder naar buiten, plantte die in de kersenboom en plukte kersen: een mand vol. We aten van die kersen tot we niet meer konden, en de kersen die aaneen gegroeid waren, de twee- en drielingen, hingen we als oorbellen rondom onze oren.
Er stond ook een blauwe regen. In de lente hingen prachtige bloemtrossen als een soort feestboog over het binnenkoertje. Voor mij was het teken van overvloed: het licht van de lente, de bloemen waaronder ik met de trotinet (step) onderdoor kon. Er was tegen de omheining aan ook een kleine zandbank: een kind heeft niet veel nodig om nieuwe werelden te ontdekken.
Vooral herinner ik me hoe vader, tijdens de knikkertijd, een slang tekende. Bij dit knikkerspel moest je binnen de lijnen van de kronkelende slang je weg zoeken en, wanneer het jouw beurt was, probeerde je de tegenstander buiten de lijn te knikkeren en het eerst in het oog van de slang te geraken. Hoe dikwijls zou vader een dergelijk slang getekend hebben? Die periode van het knikkeren duurde niet zo lang, dan kwam weer een ander spel opzetten. Voor meisjes was het vooral touwtje springen en met de ballen kaatsen. Als ik een muur vond die hoog genoeg was, kon ik met vier ballen kaatsen. Meestal stelde ik me tevreden met drie ballen. Je gooide ze tegen de muur en ving ze op. Dan weer gooide je er één bal in de lucht en de andere tegen de muur. Je kon ook de ballen averechts tegen de muur gooien. Er was een spel waarbij je op tien verschillende manieren met de drie ballen moest kaatsen. Telkens verhoogde de moeilijkheid en het aantal op te vangen ballen zonder dat je een bal niet kon vangen, want dan moest je herbeginnen.
In de winter was het vaak binnen blijven. Dan verhuisden we naar de dubbele kamer en werd de deur die de kamer in tweeën deelde gesloten: zo moest maar één ruimte verwarmd worden. Ook de Leuvense kachel verhuisde mee. Daar was iets meer ruimte: er stond zelfs een zetel en de naaimachine van moeder. In de winter speelde we met de blokkendoos, of een meccano of tekenden we. Ik speelde zelden met de poppen: met vier broers in de buurt was dit maar een eenzame bedoening. Als ik alleen thuis was kreeg ik wel extra koekjes van moeder om koken-eten te spelen.
De trap in de gang leidde naar de slaapkamers. De kamer van mijn ouders was de grootste. Naast hun bed stond meestal een kinderbed. Naast de slaapkamer van mijn ouders waren twee piepkleine kamers. Er kon nauwelijks een groot bed (type twijfelaar van nu) staan. Later zou er door een verbouwing (deur aanbrengen en drie trapjes naar beneden) een kamer bijgemaakt worden boven de zomerkeuken.
We hadden geen glasgordijnen: vader had de ramen met olieverf heel mooi beschilderd. Overgordijnen waren er wel: die werden s avonds altijd heel zorgvuldig gesloten.
We zouden verhuizen toen ik twaalf werd: afscheid aan mijn kindertijd.
22-10-2013
De straat
Terwijl ik schrijf en schrijf (eer de volledige catechismus overgeschreven is zal ik dikwijls ophouden met kramp in de vingers) laat ik de herinneringen hun weg gaan. Tussendoor, om even te bekomen, maak ik ontwerpen voor later: hoe geef je die herinneringen vorm? De eerste vier ontwerpen hebben betrekking op mijn geboortedorp: het dorp, de straat, het huis en tenslotte mijn eerste herinnering. Ik gebruik daarvoor een naïeve tekenstijl. Bijna alsof ik in de huid kruip van het kind dat ik toen was en van daaruit de wereld beschrijf, mijn wereld, die niet verder ging dan een dorp, wat straten, het huis waar we woonden. Toch is het geen kindertekening. Ik gebruik de ervaring die ik opgedaan heb, om de tekening op papier te zetten.
Nu wil ik me concentreren op de straat waarin ik woonde. We woonden op zon 200m afstand van het station. Aan de andere kant, een kilometer verder, stond de school. De straat maakte een T-kruising met de andere straten en de school lag aan het bovenste lijntje van de T. Vanaf mijn drie jaar ging ik twee keer per dag de weg naar school heen en weer. s Morgens rond acht uur vertrokken we om s middags thuis warm te eten en tegen half twee moesten we weer op school zijn om tegen vier uur weer naar huis te gaan, of was het half vier. In elk geval, vanaf het derde leerjaar mocht ik Franse les volgen: dat was s middags of s avonds een half uur nablijven. Ik herinner me ook dat er nog op zaterdag les werd gegeven.
Op die straat kwamen andere straten en steegjes uit. Naarmate de weg naar school korter werd, kwamen er meer kinderen bij. Soms ging ik een vriendinnetje ophalen bij haar thuis. De eerste keer was dat voor mij een hele ervaring. Het ging er anders aan toe dan bij ons. Het huis was pas gebouwd met voor mij heel grote ramen, er stonden andere meubelen en om mijn vriendinnetje melk te doen drinken werd er een verstopspelletje gespeeld die fantasie zou bij ons thuis nooit opgevoerd zijn. Omdat ik dreigde het spelletje te doorbreken met mijn aanwijzing deed de moeder teken van te zwijgen, nadien zei ze dat het een manier was om haar dochter haar melk te doen drinken. Ik ben dat vriendinnetje vaak gaan ophalen, maar nu wist ik dat ik het spelletje niet mocht verstoren en dat die moeder tijd had om op een speelse manier met kinderen om te gaan.
Er stonden toen nog zwarte houten telefoonpalen in de straat. Als de telefoonmannen bovenaan iets moesten doen, deden ze ronde ijzeren klauwen aan de voeten, die rond de paal grepen en waarmee ze zich in het hout vast haakten. Zo klommen ze inslag na inslag naar boven. Dat vond ik altijd heerlijk om zien. Helden waren het. Zelf hebben we in dat huis nooit telefoon gehad. Er werd geen telefoon gebruikt. Er was wel een telefoonnummer van buren die zaken deden: die kon men vragen of ze ons een bepaalde boodschap wilden doorgeven.
Op mijn twaalfde verhuisde het gezin naar een nieuwbouw. Daar kregen we na een paar jaren wel telefoon, maar nog met een oproepsysteem: eerst de centrale bellen, nummer zeggen en zij brachten de verbinding tot stand.
In die straat stonden ook boerderijen: bij een van die boeren gingen we om melk en kochten we boter. Ze hadden een knecht op die boerderij: een jongen die niet te slim was. Hij woonde in. Soms zaten ze allemaal aan tafel: boer, boerin, een hele resem kinderen en de knecht. Op een middag stond de deur naar een soort kelder open: daar stond het bed van de knecht en nog een stoel, meer plaats was er niet. Er lag ook nog een hoopje kleren. Waarschijnlijk werd zijn slaapplaats zo verlucht. Dat gaf me wel een schok. Zo moeten slapen! Toch was dit niet ongewoon. Hygiëne kwam nog niet aan bod: als de melk maar goed gezeefd en in gewassen bussen gedaan, waren de verbruikers al erg tevreden. Trouwens, de melk werd toch gekookt.
Langs een paadje dat op onze straat uitkwam, kwam je uit op het voetbalveld. Verder was het achter de huizen één brok natuur met veel weiden, boomgaarden, graanvelden. Wellicht is het meeste veld nu verkaveld. Zoals Werchter. Toen we hier bijna 15 jaren terug kwamen wonen, was het nog een slapend dorp dat eens per jaar wakker werd bij Rock-Werchter. Nu wordt de ene verkaveling na de andere volgebouwd. Het zal druk worden: meer mensen die s morgens naar hun werk trekken, meer kinderen op school, de rij bij de bakker nog langer en de mensen die de oude familieverhalen nog kennen, zullen langzaam verdwijnen. Alsof het dorp een wedergeboorte gaat ondergaan.
21-10-2013
Geen donkere wolken meer
De wolken van het ontwerp mijn geboortedorp zijn zwart en dat vind ik niet zo goed. Daarom knip ik uit wat overschot van papier nieuwe wolken en plak ze boven de zwarte. Omdat het om een ontwerp gaat mag dat wel. Nu is de tekening minder zwaar: de lucht is letterlijk opgeklaard.
Ik heb een speciale herinnering aan sneeuw. Een dik pak sneeuw lag op de velden (toen waren er nog echte winters, veel kouder dan nu). We trokken laarzen aan (hadden we die al, waren het geen klompen?) en met vader voorop trokken we door de velden. Tot we aan een boerderij kwamen waar we ons gingen warmen. Vader kende alle boeren in een dorp kende iedereen, iedereen. Daarbij was mijn vader onderwijzer én brandweerman. Meer was niet nodig om hem tot een dorpsfiguur te maken.
Toen we binnenkwamen gingen we naar de kachel. Daar stond een jonge vrouw. Ze weende. Neen, haar vader was niet thuis. We gingen vlug verder. Later heb ik die jonge vrouw weergezien aan de bushalte. Ze weende niet meer. Wel zag ze er triest uit. Er werd verteld dat ze, ongehuwd, een kind gekregen had en dat had laten adopteren. Waren de tranen van de sneeuw, tranen over haar misstap, die onvergeeflijk was in een katholiek dorp?
20-10-2013
Mijn geboortedorp
Terwijl vel na vel volgeschreven wordt met de vragen en antwoorden van de catechismus, komen herinneringen aanwaaien. Die verwerk ik in ontwerpen voor het groet werk van later. Zo mijn geboortedorp. Vroeger een erg landelijk dorp met veel groen. Het dorp bestond uit enkele drukbewoonde straten met centraal de kerk. Naast de kerk: de pastorie, het gemeentehuis, de brandweerkazerne, een vrijheidsboom. In de lagere school hebben ze nooit verteld hoe het kwam dat die vrijheidsboom daar stond, waarvoor hij symbool stond: die vrijheidsboom was er, vergroeid met het dorp en zou altijd blijven staan. Verder van het centrum waren de huizen niet meer zo druk tegen elkaar aan gebouwd en tenslotte kwam men uit in de velden: de polders, met hier en daar boerderijen.
Ik herinner me vooral de huizen van de centrale straten: hoe dikwijls liep ik er niet langs om naar school te gaan, naar de kerkdiensten? Maar vooral de poldervlakten blijven me bij. Vader nam ons vaak mee richting polders. Waarschijnlijk was het dan even een rustpauze voor moeder: probeer maar vijf kinderen te overleven tijdens vakantiedagen. De polders hebben voor mij een gele kleur, nochtans was het graan niet het ganse jaar door rijp om te oogsten en trokken ook onweerswolken over dat uitgestrekte platte land. Toch heb ik de indruk dat de zon altijd brandde in de polders, waarschijnlijk omdat we alleen op zonnige dagen uit fietsen gingen.
Het dorp ben ik ontgroeid. Wanneer ik er nu terugkom is het bijna niet te herkennen. Zoals overal zijn er veel huizen ver- of bijgebouwd. De groene overvloed van toen is weg. De vrijheidsboom is gekapt, ook bomen worden oud en kunnen omvallen. Dan haalt de veiligheidsoverweging het van de nostalgie. En nieuwe generaties hebben er zich gevestigd. Het blijkt goed te gaan met het dorp. Om de oude gebouwen terug te vinden kan ik fotos opzoeken op internet. Ook zijn er nog schilderijen en tekeningen die mijn vader maakte. En als ik Wim Sonneveld hoor zingen over Het dorp is het net of hij het over mijn geboortedorp heeft.
Het dorp
Thuis heb ik nog een ansichtkaart
waarop een kerk, een kar met paard,
een slagerij J. Vanderven.
Een kroeg, een juffrouw op de fiets,
het zegt u hoogstwaarschijnlijk niets,
maar het is waar ik geboren ben.
Dit dorp, ik weet nog hoe het was,
de boerenkinderen in de klas,
een kar die ratelt op de keien.
Het raadhuis met een pomp ervoor,
een zandweg tussen koren door,
het vee, de boerderijen.
En langs het tuinpad van mijn vader
zag ik de hoge bomen staan
Ik was een kind en wist niet beter
dan dat het nooit voorbij zou gaan
Wat leefden ze eenvoudig toen
in simpele huizen tussen groen
met boerenbloemen en een heg.
Maar blijkbaar leefden ze verkeerd:
het dorp is gemoderniseerd
en nou zijn ze op de goede weg.
Want ziet hoe rijk het leven is:
ze zien de televisiekwis
en wonen in betonnen dozen
met flink veel glas, dan kun je zien
hoe of het bankstel staat bij Mien
en dr dressoir met plastic rozen.
En langs het tuinpad van mijn vader
zag ik de hoge bomen staan
Ik was een kind en wist niet beter
dan dat het nooit voorbij zou gaan
De dorpsjeugd klit wat bij elkaar
in minirok en beatlehaar
en joelt wat mee met beatmuziek.
Ik weet wel, t is hun goede recht,
de nieuwe tijd, net wat u zegt,
maar het maakt me wat melancholiek.
Ik heb hun vaders nog gekend,
ze kochten zouthout voor een cent;
ik zag hun moeders touwtjespringen
Dat dorp van toen, het is voorbij;
dit is al wat er bleef voor mij:
een ansicht en herinneringen
Toen ik langs het tuinpad van mijn vader
de hoge bomen nog zag staan
Ik was een kind, hoe kon ik weten
dat dat voorgoed voorbij zou gaan?
19-10-2013
Oikofobie
Oikofobie
De angst voor het eigene
Thierry Baudet
Op de achterflap: Oikofobie is het tegenovergestelde van xenofobie. Niet de angst voor het vreemde, maar voor het eigene. Een afkeer van geborgenheid; het willen stukmaken van thuis. Met deze woorden lanceert Thierry Baudet (geb. 1983, Nederlands publicist, historicus en jurist) zijn boek, of moeten we hier veeleer spreken van zijn pamflet.
Hij organiseert zijn ideeën rond volgende themas: Het Europese project, Immigratie en Islam, Het proces tegen Geert Wilders, Rechtsstaat en politiek, Modernisme en ontworteling. Baudet vertrekt vaak vanuit de Nederlandse situatie, die wel eens wil verschillen van de situatie hier in Vlaanderen. Hoe moeten wij ons nationalisme voorstellen: is dat iets Belgisch, iets Vlaams, iets dat te voorschijn komt als de Rode Duivels winnen?
De opvattingen die Baudet formuleert kan ik niet direct de mijne noemen. Toch is het leerzaam te luisteren naar een stem die niet onmiddellijk de eigen overtuiging vertolkt. Wellicht is die andere invalshoek verhelderend voor de eigen blinde vlekken. Wanneer men probeert in het denken, in de premissen van een ander te komen, kan men begrijpen waarom die andere zo denkt, die specifieke overtuiging ontwikkelt en zo kan men de eigen visie bijschaven, verfijnen.
Daarvoor is een genuanceerde opbouw van een discours nodig, zodat je voor en tegen kan afwegen op basis van degelijk materiaal. Jammer genoeg zijn de onderbouwende ideeën van dit boek veel te pamfletair gebracht om tot een overtuigende visie te komen. In enkele zinnen een visie formuleren waarbij de Islam als oorlogszuchtig en het christendom als pacifistisch wordt voorgesteld, brengt me toch wat in verwarring. Van de Islam ken ik te weinig om er een oordeel over te vellen, maar al op de lagere school leerde ik van de Kruistochten die de heidenen gingen bestrijden in Jeruzalem. En zo pacifistisch werden de latere koloniën ook niet beschaafd en bekeerd.
Europa vindt Baudet ook maar niets: hij wil terug naar vroeger, toen was het veel beter voor wie? Niet dat Europa geen groeistuipen kent. Trouwens, is er één politiek systeem dat perfect is? Als overtuigd democraat kunnen we alleen streven naar meer democratie. De Europese eenwording laat Baudet gepaard gaan met oorlogen. Hij verwijst daarbij naar bv. Napoleon of Hitler. Wel moet ik vanuit Vlaanderen vast stellen dat we al 70 jaar geen oorlog meer over onze streken gekregen hebben, nochtans hebben we heel wat oorlogsgeweld meegemaakt: zowel in de twintigste eeuw als de eeuwen ervoor, ook Nederlands oorlogsgeweld. Maar dat vindt Baudet geen afdoend antwoord. Voor hem is nationalisme de echte oplossing om tot vrede te komen. Wat dit nationalisme inhoudt, wordt niet vermeld. Wel wordt hierbij alle macht terug aan de natie gegeven. De vragen die de mondialisering van technologie, economie of culturele werking oproepen moeten door overleg in kleinere groepen beantwoord worden, maar dat daar regels en wetten uit kunnen voortvloeien die de nationale wetgeving mee gaan bepalen, dat is uit den boze.
Van cultuur gesproken ook dit thema laat Baudet niet onberoerd: weg met de moderne kunst! Het appreciëren van een kunstwerk is een individuele beleving. Baudet mag stellen dat hij voorkeur geeft aan een Rembrandt. De stelling poneren: Door het modernisme in de kunsten zullen mensen steeds verder ontwortelen en hun gevoel van verbondenheid met de omgeving verliezen (p. 242) doet me denken aan een andere periode, toen de avant-garde kunst tot Entartete kunst werd verklaard.
Door zijn boude uitspraken stoot Baudet de lezer af die tot een genuanceerd oordeel wil komen. Nochtans maakt hij wel zere plekken in de samenleving kenbaar. Omdat hij echter zo tekeer gaat heb je niet veel zin meer om zijn stoere jongenstaal ernstig te nemen. Natuurlijk doet Europa vaker denken aan een Fyra dan een TGV, de problemen met immigranten mogen verwoord worden en wat moderne kunst betreft: smaken en interpretaties verschillen.
Dit boek lezen is gewoon tijdverlies. Laat het maar de weg van Baudets moderne kunst gaan: weg ermee.
18-10-2013
Enkele beelden uit Hingene
Ik mocht fotos nemen van de tentoonstelling maar zonder flits. Dat levert niet zon schitterende beelden op, zeker als de schilderijen of doeken nogal duister opgesteld zijn. Daarom enkele beelden van het kasteel zelf.
Hier schaart de groep zich rond de gids bij het begin van de rondgang.
Een prachtige ruiker, vaas en bloemen meer dan 2 meter hoog, verwelkomt de bezoekers in de inkomhal.
Een trap met gesmede leuning kronkelt zich door het gehele gebouw. Aan de andere kant is een meer sobere trap, smaller en iets moeilijker op te gaan: die was voor het personeel.
Een enorme bibliotheek, dit vier wanden vol. Deze bibliotheek bevat nog de oorspronkelijke boeken, waarvan enkele zeldzame exemplaren. Hopelijk breekt hier nooit brand uit.
Boven de deuren ingeschilderde panelen. Die panelen hebben een speciale naam, de gids heeft die vernoemd helaas ben ik die vergeten.
Een scherm waar zowat de halve familie dUrsel aan meewerkte.
Het Chinese behangpapier: de donkere kleur toont de plaats aan waar vroeger een schilderij hing.
17-10-2013
Vrouwen met stijl: vier penseelprincessen in Hingene
Op het gelijkvloers wordt de familiale verbondenheid van de vier vrouwen voorgesteld: een stamboom maakt die duidelijk. Het schilderen begint bij Emilie, een jongere zus van de hertog dUrsel. Zij huwt met markies Adrien de Mun. Hun zoon Adrien trouwt met Pauline de Ludre-Frolois, die ook als haar schoonmoeder schildert. De oudste dochter van dit echtpaar, Antonine de Mun, tekent en schildert uitzonderlijk goed. Haar dochter, Riri, zal de rij van de kunstenaressen afsluiten.
In het kasteel d Ursel in Hingene kunnen we de werken bekijken van deze vier vrouwen. Om een beter zicht te krijgen op wat aangeboden wordt, moeten we rekening houden dat deze vrouwen leefden in de 19de en 20ste eeuw. De opvoeding van de adellijke vrouwen bestond voornamelijk uit goede manieren aanleren, de vrije tijd opvullen met gebed, lezen en schrijven, talen en allerlei kunstvormen, waarbij muziek en schilderkunst wel een voorname plaats kregen.
Vooral Antonine (1849-1931) ontplooit zich als kunstenares en maakt prachtige werken: ze is dan ook de centrale figuur in deze tentoonstelling. Ze tekent uitstekend en met veel oog voor zelfs het kleinste detail. De onderwerpen van de schilderijen en tekeningen betreffen vooral huiselijk tafereeltjes: de (spelende) kinderen, echtgenoot, soms ging de aandacht ook naar de bedienden. Hoewel ze veel reisden (voor die tijd toch) bleef hun leefwereld beperkt. Tot plots een tekening van een mijnwerker grauw op je afkomt. Ik kan me niet voorstellen dat die vrouw van adel toestemming kreeg om die zwoegende arbeiders van nabij te gaan bekijken. Ze moet ergens een voorbeeld gehad hebben dat ze met veel talent natekende. Ik weet niet wat ik het meest bewonderde: de tekeningen, de aquarellen of de schilderijen. De gezichten van de kinderen zijn zeer expressief. Ze konden voor die tijd wel de fotos vervangen.
De gids begeleidt ons door het aanbod. Als ze echter van een portret beweert dat dit vlug geschilderd is, dat de kinderen niet eens merkten dat ze werden geschilderd, heb ik toch mijn twijfels. Het is niet omdat er een paar vlugge toetsen neergezet werden dat dit schilderij ook in een paar toetsen op doek stond. Daarvoor is de wijze van schilderen te nauwgezet en wou Antonine toen het schilderij klaar was, het geheel wat licht meegeven door op de schouder van het kind die lichte en vlugge toetsen aan te brengen. Ze maakte wel een voorstudie die erg vlug werd neergezet op een stuk tekenpapier. Dit voorbereidend schilderen kan je zien onder glas. Vanuit dit vlugge schetsen met verf werd dan het schilderij opgebouwd. Antonine kende haar vak.
Op het einde van de rondgang gaan we naar een merkwaardige kamer: die kamer met Chinees behangpapier. De lijsten die het behangpapier inkaderden, zijn verkleind, zodat een paar centimeter van de oorspronkelijke kleur zichtbaar wordt, want de muren zijn door de lichtinval erg verkleurd. Ook zie je duidelijk waar vroeger een schilderij gehangen heeft die het papier tegen lichtinval kon beschermen.
Wie in de buurt komt en even tijd heeft: loop er gerust binnen, het is de moeite waard. Je kan deze tentoonstelling niet afdoen als: het tijdverdrijf van rijke vrouwen. Natuurlijk waren die vrouwen rijk, maar schilderen konden ze wel.
16-10-2013
Naar het kasteel van Hingene
Twee van de vroegere medestudenten uit de normaalschool hadden een kasteelbezoek met gids georganiseerd. Om de zoveel maanden is er wel iemand van de groep die inspiratie krijgt en iets weet op te duiken dat bezienswaardig is. Voor of na gaan we eten. Feitelijk zoeken we een reden om elkaar weer te zien en de laatste nieuwtjes uit te wisselen. We waren met veertien vrouwen, allemaal zeventig of er iets boven maar meer dan levendig.
Omdat Hingene met het openbaar vervoer zowat onbereikbaar leek, was ik afgesproken met Iris dat ze me in Dendermonde komt ophalen. En inderdaad, wanneer ik de uitgang opzoek, staat ze me al toe te zwaaien. We rijden naar haar thuis, in Hamme, maar eerst springen we een winkel binnen om wat verse groeten aan te kopen: een vrouw moet altijd aan alles denken, ook als ze er een dagje uit gaat. Maar die boodschappen laten het gesprek niet ophouden. Het is lang geleden dat we elkaar nog zagen en blijkbaar komt er een woordenstroom op gang als we elkaar zien. Er is zoveel te vertellen: zeventig jaar leven laat zijn sporen na en niet alleen wat rimpels en pijntjes.
Tegen de middag gaan we richting Bornem. Een parkeerplaats zoeken is niet zo evident: er staat een kermis opgesteld op het marktplein en de straat verder worden werken uitgevoerd. Uiteindelijk vindt Iris een veilig plaatsje en kunnen we richting restaurant. Gelukkig hebben we onze paraplu bij want het is beginnen regenen. De ganse dag zal het af en toe regenen, maar daar merken we nauwelijks iets van. We hebben het te druk met elkaar.
In het restaurant treffen we de anderen van de groep. Voor mij is dat altijd een verwarrend moment. Ik herinner me hen zoals ze waren toen ik op 16 jaar van school veranderde. Nu zijn we allemaal zoveel jaren ouder geworden en meestal zijn er ook wat kilos bijgekomen. Naarmate ik ze meer ontmoet gaat het me toch makkelijker af. En feitelijk zijn we ieder nogal onszelf gebleven en dat herken ik. Ongelooflijk hoe herinneringen dan op je afkomen. Met deze vrouwen voelde ik me vroeger goed, ondanks de context vaak niet zo gelukkig was. We hebben wat afgelachen op internaat: humor, een overlevingskracht.
We moesten via mail opgeven wat we wensten: hebben we toch niet allemaal dezelfde dagschotel genomen. Gemakkelijk voor de keuken. De bediening is heel vriendelijk en ik weet niet of ik bewust genoten heb van het eten: alle aandacht gaat naar de collegas aan tafel.
Op het einde van de maaltijd is er geen tijd meer voor koffie: we moeten ons haasten naar het kasteel van Hingene, de gids wacht op ons. De koffie zal voor na het kasteelbezoek zijn.
Het domein is prachtig: vijf hectaren goed onderhouden park. Het kasteel zelf is mooi gerenoveerd. Het was een buitenverblijf van de familie dUrsel, dat alleen in de zomer gebruikt werd. Toch voelt het dubbel: hier woonden de rijken, die zelf nauwelijks iets deden. Voor alles was er een knecht of meid. Waarvan werden ze rijk? Niet aan denken.
In het kasteel is een tentoonstelling georganiseerd van vrouwen in de familie d Ursel die schilderden. De gids troont ons mee naar de eerste verdieping, waar de tentoonstelling begint. Een bediende komt mee, op het einde van de groep. Net een keffertje dat toeziet of alles goed verloopt. Nu, t is een kwetsbare tentoonstelling. Het kasteel is drie maal verbouwd en daardoor zijn er overal gangen en kamertjes ontstaan heerlijk om in verloren te lopen. Gelukkig is er een lift, die de mensen die moeilijk trappen kunnen lopen, naar de verschillende verdiepingen brengt. En dan komt de begeleidende suppoost wel van pas, want zoek je weg maar in dit doolhof.
15-10-2013
Met al mijn stenen III
Weer laat ik me raken door de beginregels van Sjibbolet van Paul Celan
Met al mijn stenen
de groot geweende
achter de spijlen
Ik heb die tekst op een stukje tekenpapier geschreven en ergens tussen mijn tekenmateriaal opgeborgen: zo heb ik het altijd binnen mijn bereik. Regelmatig keer ik er dan naar terug. Alsof mijn opstandigheid en woede een keerzijde heeft die ook om aandacht vraagt.
14-10-2013
Zwarte Furie I
Terwijl ik thuis aan mijn tekentafel vel na vel volschrijf met het vraag- en antwoordspel van de catechismus, werk ik in de academie een herinnering uit die ik Zwarte Furie I noem, want er zitten nog Zwarte Furies in mijn aanbod.
De eerste Zwarte Furie gaat terug naar het tweede en laatste jaar van het regentaat (1963). Ik volgde de richting Nederlands-geschiedenis. We deden eindexamen, daarna zouden we een diploma krijgen en het veld ingestuurd worden. Omdat een vriendin, interne, het moeilijk vond om op haar eentje geschiedenis te studeren, besloten we dat samen te doen. Het was een heerlijke zondagnamiddag. We installeerden ons op haar kamer en met het raam open werkten we uur na uur. Ongelooflijk hoe stil het was in de anders zo drukke school. Tot we even wilden pauzeren en een sigaret opstaken. Het grootste deel van onze klas rookte toen, meer uit ook eens willen roken, nieuwe dingen uitproberen, dan echt verslaafd zijn en het roken niet laten kunnen. Maar voor de sigaret op was vloog de deur open, een ziedende non vloog binnen en stuurde me met uitgestrekte arm huiswaarts: hoe durfden we!
Ik was er onderste boven van: waarom werd ik naar huis gestuurd, terwijl we niets anders deden dan hard en braaf studeren om door de examens te geraken? Wanneer ik s anderendaags mijn vriendin zag, wist die ook niet waarom die non zo kwaad was en er werd verder ook niets over gezegd.
Nu probeer ik te begrijpen wat er toen voorgevallen is. Roken was voor ons jongeren al iets evident maar het paste niet in het concept van de vorming die de school ons wilde meegeven. Maar die non had geen woorden om die misdaad te benoemen. We werden opgevoed in verkeersbordentaal: doe dit, laat dat en daar hoefde geen uitleg bij. Je hoefde niet te begrijpen waarom je iets moest doen of laten: de opvoeders wisten wat het beste voor je was en daarom diende je er eraan te houden. Punt. Ik denk niet dat brandgevaar al om de hoek kwam kijken, want dan zou dit wel verteld zijn nadien. Er kwam gewoon verbod van roken, ook niet op de kamer. Hoewel dit een redelijk verbod is, kwam het bij niemand op om naar die redelijkheid te vragen of die uit te leggen. Alles zat in hokjes van ver- of gebod. Zon autoritair optreden werd als normaal beschouwd: de evidentie zelf. Gelukkig kwamen de jaren 68 en hun nasleep aan, maar dat wisten we toen nog niet.
Op de tekening zie je op de voorgrond de zwarte schaduw van de woedende non. Rechts achter: de vakjes waarin de ge- en verboden ingemetseld zijn. Links, de rode vakjes, is de weegschaal waarmee geoordeeld werd: je had de brave leerlingen die gewaardeerd werden en de problematische leerlingen. Waarom een bepaald gedrag problematisch was kon niet gezegd worden, alles moest in één grote symbiotische beleving zonder woorden gevat worden, het woord waarom werd geweerd uit de woordenschat, dat was te moeilijk.
Neen, ik ben niet getraumatiseerd door dat voorval. Het tekende alleen de tijd: de jongeren die iets uitprobeerden zonder kwaad opzet en de gevestigde orde die een kruisvaart ontketende tegen zoveel onheil.
Wat die non er nu van denkt? Ze herinnert zich me niet meer. Voor de rest is ze gepensioneerd en actief in de parochie. Zou ze nu wel rokers bezoeken?