Vrouwelijke beulen in de killing fields van de Holocaust
Wendy Lower
Na WOI kregen de Duitse vrouwen wel stemrecht, maar ondanks feministische pogingen bleven ze eerder traditioneel georiënteerd. WOII tekende de man als soldaat, eventueel als wreedaard, sadist die alle onheil van die periode op zich moest laden. De vrouw duwde men in haar traditionele rol van huishoudster, verzorgster van man en kinderen, degene die honger leed, slachtoffer van verkrachting door de soldaten van het Rode Leger en de dappere puinruimster toen Duitsland tot een ruïne herleid was. Het nazisme en de denazificatie was een mannenzaak en van de Holocaust had de Duitse vrouw niets geweten. Ze was de heldin die in stilte geleden had.
Maar klopt dit beeld met de realiteit?
Wendy Lower (historica en onder meer adviseur van het U.S. Holocaust Memorial Museum in Washington) gaat op zoek naar een antwoord hierop. Ze duikt in archieven, interviewt betrokkenen en/of hun familie … en laat geen spaander heel van het vooroordeel dat vrouwen alleen maar verdwaasde meeloopsters waren in dienstbaarheid aan hun man, noch dat ze ontwetend waren over wat er gebeurde of dat ze niet betrokken waren bij de wreedheden van de Holocaust.
Het Nazisme duwde de emancipatie van de vrouw terug naar af. Zo bemoeilijkte het systeem een hogere opleiding voor vrouwen maar werden ze getraind in wat toekomstige moeders moesten weten en kunnen: het uitkiezen van een ‘Arische’ echtgenoot, als de verzorgende vrouw van de gewonde krijger: fysieke training bovenaan; lessen als Latijn kregen de Duitse meisjes niet meer aangeboden. Zo kreeg elke vrouw de mentaliteit ingeprent die het Nazisme ondersteunde … wie wilde hogerop komen, stelde geen vragen, maar ging enthousiast in op de mogelijkheid om opgeleid te worden als lerares, verpleegster, secretaresse of volgde gewoon de echtgenoot: het Oosten lonkte.
Sommige verpleegsters werden handlangers van Hitlers vernietigingsoorlog: ze hielpen bij de uitvoering van de euthanasieprogramma’s in Duitsland en de medische experimenten in de kampen. Vroedvrouwen die hielpen bij de bevalling gaven aan wanneer een gehandicapt kind ter wereld kwam. Leraressen zorgden dat de uitgeweken Duitse kinderen het ‘juiste’ aangeleerd werden, dat de plaatselijke bevolking geen toegang kreeg tot de Duitse school. Secretaresses zorgden voor een vlot verloop van het genocidale beleid van achter hun bureau. Ze wisten dat de lijsten die ze uittikten met moorden te maken hadden … maar aan hun vingers kleefde geen concreet bloed. Bruiden volgden hun man naar de verre streken en brachten kinderen voort van het superieure Arische ras. Kinderen uit de Oostelijke gebieden die een sterk Arische vormgeving hadden, werden geroofd en ter adoptie gegeven aan Arische koppels. Deze vrouwen kwamen wellicht niet rechtstreeks in contact met de concrete uitroeiing van mensen, maar door hun taak te vervullen werden ze onderdeel van de uitroeiing.
De mannen werden opgeleid om te doden, de vrouwen niet in directe zin, behalve de kampbewaaksters. Toch worden vrouwen geconfronteerd met de onmenselijkheid, maar het verandert hun levenswijze niet:
‘Op hun klederen dragen ze een gele davidsster, zowel voor als achter (pappa’s uitvinding, hij heeft het alleen maar over de sterrenhemel van Lodz. (…) Weet je, je kunt gewoon geen sympathie opbrengen voor deze mensen. Volgens mij voelen ze zich heel anders dan wij en daardoor merken ze de vernedering niet.’ p. 131
‘Het schokte haar, maar ze ging niettemin door met werken en ze genoot van het gezelschap van haar vrouwelijke collega’s in het verblijf waar ze samen woonden.’ p. 135
Na de oorlog worden de begane wreedheden met stilte omhangen, maar het eigen leed wordt in de kijker gesteld:
De Duitse vrouwen konden daarentegen wel uitgebreid praten over hun ontberingen en slachtofferrol aan het thuisfront: over het mannenwerk dat ze deden, zoals het besturen van autobussen, het bewaken van markten en het runnen van boerenbedrijven; over de vernietigende bombardementen op de steden waar ze woonden; over dakloos worden, moeten vluchten en de hongersnood na de oorlog. Er was een zeer welwillend gehoor voor herinneringen die een bevestiging vormden voor de traditionele vrouwenrollen in oorlogstijd: vrouwen als stoere verdedigsters, dienstmaagden en onschuldige martelaressen. (p. 148)
De vrouwen aan het thuisfront konden nog doen alsof ze van niets wisten. Maar hoe zat het met de vrouwen in het Oosten en aan het front?
Daar verschijnen vrouwen die getuigen zijn wanneer Joden worden geëxecuteerd, die de bezittingen van de Joden doorzoeken en meenemen wat ze graag hebben. Ze nemen deel aan drinkpartijen op de plaats van de executies terwijl deze voltrokken worden.
En dan zijn er de daderessen: vrouwen die zelf deelnemen aan het doden. Eerst de verpleegsters:
‘De eerste nazistische massamoordenaars waren geen concentratiekampbewaaksters maar verpleegsters. Van alle vrouwelijke beroepsbeoefenaren waren verpleegsters de meest dodelijke. Centraal geplande massavernietigingsoperaties begonnen noch in de gaskamers van Auschwitz-Birkenau noch op de massa-executieplaatsen in Oekraïne. Ze begonnen in de ziekenhuizen van het Reich. De eerste methoden waren slaappillen, injectienaalden en uithongering. De eerste slachtoffers waren kinderen. Tijdens de oorlog gaven verpleegsters duizenden mismaakte baby’s en gehandicapte adolescenten overdoses barbituraten, dodelijke morfine-injecties of onthielden hun voedsel en water.
Dit alles werd gedaan uit naam van de vooruitgang en de gezondheid van de natie’. (p.179)
Een tweede groep van daders betreft de huisvrouwen:
‘Huiselijk geweld kreeg een andere, uitgebreidere betekenis in het Derde Rijk. Moordenaressen pleegden in en om het huis gruwelijke daden. Het vaakst kwam voor dat ze vanaf hun balkon schoten, en in aanwezigheid van familieleden en vrienden’ (p.198)
En dan is er de groep van vrouwen die zelf deelnemen aan de executies, hoewel hun werkzaamheden hen niet in direct contact brengen met de slachtoffers.
Na de oorlog worden oorlogstribunalen opgericht om de daders te straffen. Ook probeert men inzicht te krijgen in de motieven van de daders. Het is allemaal erg verwarrend. Meestal hangt er een groot vergeten over het leven van de betrokken vrouwen.
‘Geconfronteerd met hun wandaden antwoordden ze met standaardzinnetjes: ‘Ik weet het niet’. ‘Daar weet ik niets van.’’Ik kan het me niet herinneren.’ ‘Ik moest bevelen opvolgen.’ ‘Ik was met verlof.’ ‘Ik hoorde van anderen over bepaalde acties tegen Joden, maar ik heb zelf geen Joden gezien.’ ‘Toen ik op mijn post kwam, waren alle Joden weg.’ (p.227)
Ook de opvoeding wordt bevraagd (in Nazi-Duitsland groeiden de meeste kinderen op in een autoritair systeem) met de verwijzing naar die autoritaire opvoeding en de invloed die dat heeft op het kind:
‘Als ze daarentegen discipline krijgt bijgebracht door ‘strenge autoritaire of machtsassertieve ouderlijke praktijken die op het toepassen van straf steunen’, dan kunnen daaruit stereotype denkwijze, onderworpenheid aan gezag en agressie tegen buitenstaanders resulteren. De morele socialisatie wordt in dit soort gevallen niet tot ontwikkeling gebracht, met weinig empathie tot gevolg.’ (p. 236)
Een andere invalshoek is de maatschappelijke situatie, die wellicht een medevoorwaarde vormt voor het gedrag tijdens de oorlog:
‘De Duitse generatie uit het Interbellum maakte de zich opdringende extremen van oorlog en vrede mee: ongebreideld kapitalisme en door de staat geleid communisme; individu en collectief; verleden en toekomst. Duitsers trachtten boven deze conflicten uit te stijgen en hunkerden naar een superieur utopisch bestaan gebaseerd op iets dat grijpbaar en essentialistisch leek: biologisch racisme.’ (p. 238)
Wat het moorden nog een extra gruwelijk accent gaf was: ‘een wereld die op zijn kop gezet was, waarin Duitse heersers, die beweerden een hogere beschaving te hebben, zich uitermate ontaard en barbaars gedroegen. Vrouwen bevonden zich vaak in het centrum van dergelijke raadselachtige taferelen. (…) De Ostrausch - de bedwelming van het Oosten - was een imperiale roes die het oorlogsgeweld en de genocide aanwakkerde. Hedonisme en genocide gingen hand in hand, en vrouwen en mannen waren handelende personen, de partners in misdaad.’ (p.243)
Na de oorlog zijn er daders gestraft, anderen konden de dans ontspringen. De archieven waarover men nu beschikt waren toen nog niet allemaal toegankelijk. Ook de mentaliteit waardoor men vrouwelijke daders tegemoet trad, het ongeloof dat vrouwen ‘wreed’ konden zijn, beïnvloedde de beoordeling.
Dit boek is een schokkend boek: het confronteert ons met misdaden die zo onmenselijk wreed zijn en die door vrouwen zijn begaan. Laten we de opvatting van de vrouw die de zachtere kant van het mens-zijn vertegenwoordigt maar opzij schuiven: ze is de evenwaardige van de man, in goed en kwaad. De vrouw verantwoordelijk stellen, ook voor haar misdaden, is een emancipatorische noodzakelijkheid. Alleen al daarom is dit boek verplichte lectuur.
|