Lof van de vergelijking
Maarten Asscher
Met het trekken van vergelijkingen moet men oppassen: meestal lopen ze wel op een of andere manier mank. Maar als je daarvan nu eens een deugd maakt en de vraag stelt: wat kunnen we ontdekken op het moment dat de vergelijking niet meer klopt? Appels en peren…
Dat doet Maarten Asscher en hij nodigt de lezer uit om samen met hem op ontdekkingstocht te gaan in de wereld van de mank lopende vergelijkingen. Hij doet dat vaak met humor, in een taal die sprankelt van vinding. Als lezer is het genieten van begin tot einde. Zo gaat het in het eerste essay over Kees Fens en Predrag Matvejevic. Deze laatste schrijft in zijn Bréviaire méditerranéen, een exuberant en onstuitbaar eerbetoon aan de zee der zeeën (p.23). Maarten Asscher is er weg van maar Kees Fens zit niet op die lijn. Om het verschil in opvatting te verduidelijken tussen Kees Fens, die een duidelijk begin en einde wil en Predrag Matvejevic die gewoon zijn ondergedompeld zijn wil weergeven, schrijft Maarten Asscher: In plaats van mercantiele tulpenbollen zijn daar nutteloze maar schitterende mozaïeken, die al duizenden jaren onder dezelfde zon liggen te wachten, op niets.
In een twintigtal essays probeert de schrijver, op basis van een vergelijking, iets kenbaar te maken, tot opheldering te brengen. De thema’s zijn zeer divers: Cleveringa, een moedige jurist met een sprekend geweten tijdens en na WOII, Hamlet en Telemachus of hoe twee zonen reageren op de dood van hun vader. Er komen ook heel aangrijpende thema’s aan bod, vb. zelfdoding. Daarbij wordt het onderwerp uitgebreid tot de Japanse cultuur en bijvoorbeeld de kamikazevluchten, en een vergelijking gemaakt tussen de afscheidsbrieven van de kamikazepiloten en de theatrale en hypocriete afscheidsbrief van de bedenker van het kamikazesysteem, Onishi. Deze figuur wordt tegenover Primo Levi en overlevenden van de Holocaust geplaatst. Dan verdwijnt het vrolijke uit de taal van Maarten Asscher. Het thema van de dood wordt herhaald in Neutraliteit versus engagement. Soldaten die een brief naar huis schrijven die pas mag verstuurd worden als ze sneuvelen. Met daarin deze passage: In dit opzicht is de afscheidsbrief van een soldaat een van de meest intense documenten die een mens kan opstellen, in termen van indringendheid slechts te vergelijken met de laatste woorden van een zelfmoordenaar, de ultieme wens van een gehangene of de definitieve afscheidsbrief aan een geliefde. In het zicht van het levensgevaar, het zekere levenseinde of de aanstaande definitieve verdwijning verandert een mens in woorden die hij alvast klaarzet. De mens is woord geworden. Een groter engagement met de taal laat zich moeilijk indenken. (p. 100)
Zo heeft de schrijver het ook over Napoleon en Alkmaar, geboorteplaats van de schrijver, waar de keizer alleen maar doorreed om van paarden te wisselen; Drie manieren om Jood te worden, over identiteit en vrijheid, eenaangrijpend essay over het bekomen of door anderen opgedrongen worden van de Joodse identiteit.
Maarten Asscher is iemand die zijn veelzijdige interesses in dit boek kwijt kan. Zijn belezenheid toont hij bijvoorbeeld in Het schip en de lading: Het fregatschip Johanna Maria als ideeënroman. Een heel ander gebied is zijn voorstelling van Freud en hoe die door de Duitse archeoloog Schliemann geïnspireerd werd om het bewustzijn in woorden van ‘gelaagdheid’ te beschrijven. Dan weer schakelt hij over naar een aspect van het rassenprobleem in Amerika. In Een dansende vader, over het verschil tussen een zwarte en een blanke. Het gaat over de vader van de schrijfster Bliss Broyard: Anatole Broyard was een zwarte, die zich heel zijn leven lang - tot op zijn sterfbed - voordeed als een blanke … Broyards gelaatstrekken waren niet negroïde en zijn huidskleur was, zoals ook op latere foto’s te zien valt, opvallend licht, eerder gelig dan zwart. (p.120). Boeiend is hoe de in oorsprong uit zwarte ouders geboren, in een zwart armoedig milieu opgegroeide zwarte jonge man bij het dienst nemen in het leger zichzelf een blanke identiteit toekent, daarnaar leeft en daardoor de voordelen van het blank-zijn kan ervaren.
De schrijver weet van zijn belezenheid en zijn veel weten dankbaar gebruik te maken om de lezer mee te nemen in een plezierig leesavontuur. Zo krijgt de schrijver via zijn vader een doos foto’s in handen, die de familie Asscher betreffen (De Doos van Laterveer. Over eigen en andermans familie). Nu blijkt dat de mensen die afgebeeld zijn op die foto’s helemaal geen deel uitmaken van de familie. Maar door de foto’s te bekijken worden die ‘vreemden’ te midden van een hele stapel foto’s van dierbaren en nazaten, gaandeweg een eigen verwant, op dezelfde wijze waarop een geliefd romanpersonage deel gaat uitmaken van je persoonlijke emotionele gemeenschap. (p. 132)
In Niet de tralies, maar de deur, schrijven in een gevangeniscel en in een werkkamer is Asscher op zoek naar de gelijkenissen tussen het zich terugtrekken in een werkkamer om de geconcentreerde arbeid van het schrijven aan te gaan en het schrijven in een gevangeniscel. Uiteindelijk komt hij tot het doordringende verwoorden van: De ware onvrijheid van de gevangen schrijver is gelegen in het verlies van de macht over zijn afzondering. Het gaat niet om de tralies, het gaat om de deur.( p. 147)Hij besluit dit essay met: Iedere schrijver is tot op zekere hoogte een gevangene van zijn schrijverschap, maar alleen een vrije schrijver kan zich gelukkig prijzen dat hij tevens zijn eigen cipier is.(p.147)
Van de zich opsluitende of opgesloten schrijver, die beschikt over een paar vierkante meter, naar de schrijfster die de wereld als dorp beleeft in: Het dorp en de wereld, over het uur van de rebellen van Lieve Joris. Wellicht geeft hij de essentie van het schrijverschap van Lieve Joris weer in volgende zin: Wat Lieve Joris doet is niet louter field research, het is literaire vivisectie op de actuele geschiedenis. (p. 151) En even verder: Zo slaagt ze erin om het drama van een onbegrijpelijke historische werkelijkheid die nog bezig is te voltrekken 256 bladzijden lang invoelbaar te maken.(p. 152)
In Ernest Dowson en Francis Donne, hoe het is om te sterven roept Asscher het leven en de wereld van de schrijver Ernest Dowson op en zijn kort verhaal The Dying of Francis Donne uit 1896, dat wat mij betreft te lezen valt als een even indrukwekkende als overtuigende voorafschaduwing van zijn eigen levenseinde vier jaar later. (p. 159)
Dan gooit de schrijver het over een andere boeg in Het grote en het kleine verhaal, generalisten en specialisten in de kunstgeschiedenis. Hoe moet men tegen de kunstgeschiedenis aankijken? Is het grote verhaal, het overzicht van de samenhang voldoende of moet er toch ruimte zijn voor de duizend kleine verhalen waar het dagelijks werk van kunsthistorici uit bestaat. (p. 173)
Het essay De markiezin nam de trein van 9 uur, Paul Valéry’s cahiers als antiroman handelt over de 26.600 pagina’s waarin Valéry de grenzen van zijn denken verwoordt als al denkend stop ik met denken, om te bezien wat ik aan het denken ben, en daar denk ik over na. (p. 178)
Fotografie en autobiografie, Kousebroeks fotosynthese als versmelting met de lezer. Foto’s van vroeger die samenvallen met eigen herinneringen die Kousebroek zo weet te beschrijven dat de intensheid van Kousebroeks historische, autobiografische en essayistische inleving in de door hem gekozen en becommentarieerde foto’s maakt dat de schrijver en de lezer van deze fotosynthese gaandeweg in elkaar overvloeien; zijn vader wordt een beetje mijn vader; zijn prinsheerlijke jeugdherinneringen worden mijn gefantaseerde belevenissen. (p.189)
In Trouwen of niet trouwen, de huwelijkswereld van Delmore Schwartz laat Asscher niet alleen de huwelijksproblemen van de begaafde schrijver Delmore Schwartz aan bod komen, maar vooral die van zijn eigen ouders. Toch blijkt de realiteit moeilijk vatbaar: … dat je je nog zo goed in het huwelijk van je ouders kunt verplaatsen, maar dat de werkelijkheid altijd ongrijpbaar zal blijven? Dat er immers naderhand geen werkelijkheid meer bestaat om te beschrijven, uitsluitend herinnering? En dat die herinnering per definitie tot het domein van de fictie behoort? Alleen al om die reden valt een huwelijk niet zo gemakkelijk met iets anders te vergelijken, al helemaal niet met een ander huwelijk. (p. 202)
Dan komt naar het einde toe het essay te voorschijn Het tegenovergestelde van kunst, over de parallel tussen commercie en ambtenarij waarin Asscher de spanning weergeeft waarmee de cultuurambtenaar moet leven: autonomie en rekenschap afleggen. Asscher verwijst meteen ook naar de uitgeverijen, die in hetzelfde spanningsveld leven, namelijk de schrijver de kans geven om zich verder te ontwikkelen, maar jaarlijks ook verantwoording afleggen tegenover de aandeelhouders over de voorbije (financiële) activiteiten.
Ten slotte eindigen deze essays met De duivenmelker en de arts, de Shoah in feiten en verhalen. Daarin stelt hij het boek van Anton the Dove Fancier met als ondertitel And other Tales of the Holocaust van Bernard Gotfryd tegenover het dagboek van Felix Hermann Oestreicher Ein jüdischer Artz-Kalender. Durch Westerbork und Bergen-Belsen nach Tröbitz. Konzentrationslager-Tagebuch 1943-1945. Gotfryd begon zijn boek te schrijven in 1983, jaren na zijn ervaringen in de kampen. Het dagboek van Oestreicher werd ter plaatse geschreven, wellicht met de bedoeling die aantekeningen later uit te werken. Ook laat Oestreicher enkele gedichten na, met de beklemmende woorden: Wir sind schon lange gestorben,/Wir wissen es nur nicht. (p. 216) Dit essay eindigt met Vergelijken is immers interessant, maar het moet geen doel op zichzelf worden. (p. 218) Daarin is Asscher gelukt. Een boeiende serie essays die men graag zal lezen.
|