‘Egidius, waer bestu bleven’ is een Middelnederlands lied van rond 1400. Het is een van de mooiste liefdesliederen die onze literatuur kent.
Ik maakte kennis met dit lied toen ik zestien was. Ik ben het nooit meer vergeten. Ik werd vooral gegrepen door de spanning tussen enerzijds het verlangen naar de geliefde en het onoverbrugbare van de dood.
Dit lied bleef me vergezellen toen ik zelf geliefden verloor. Het troostte me om daar woorden te vinden die mijn gemis tot taal brachten.
De laatste dagen kwam deze klaagzang weer in mijn bewustzijn wandelen: als ik die woorden nu eens vorm gaf met water en Oost-Indische inkt. Eerst wil ik dit uitproberen op taartenkarton. Ik wil er een geheel van maken, dus plak ik het tekenpapier aan de achterkant aaneen met schilderstape, zodat een soort van harmonica ontstaat. Zo kan de tekening aan de voorkant ineenvloeien tot een geheel.
Egidius, waer bestu bleven
Egidius, waer bestu bleven? Mi lanct na di, gheselle mijn; Du coors die doot, du liets mi tleven.
Dat was gheselscap goet ende fijn, Het sceen teen moeste ghestorven sijn.
Nu bestu in den troon verheven, Claerre dan der zonnen scijn; Alle vruecht es die ghegheven.
Egidius, waer bestu bleven? Mi lanct na di, gheselle mijn; Du coors die doot, du liets mi tleven.
Nu bidt vor mi, ic moet noch sneven, Ende in de weerelt liden pijn;
Verware mijn stede di beneven. Ic moet noch zinghen een liedekijn; Nochtan moet emmer ghestorven sijn.
Egidius, waer bestu bleven? Mi lanct na di, gheselle mijn; Du coors die doot, du liets mi tleven.
|