Stilaan opent mijn bewustzijn zich voor een wereld 'naast' Arne. Ik verzorg met veel aandacht en plezier de planten alsof deze handelingen een begin zijn tot een nieuw leven.
Naarmate ik kan aanvaarden dat mijn zoon uit dit leven weg gegaan is, groeit hij in mij tot een warme aanwezigheid. Het is geen rode maar een gouden draad die ons bindt. Ik moet mijn 'rode draad' verder leven, samen met Karel en de andere kinderen. Arne zelf is verdwenen in wat ik 'zijn verte' noem. Ik geloof niet in een hiernamaals, noch dat ik mijn zoon zal wederzien na mijn dood. Dat hoeft voor mij niet.
Ondanks zijn turbulent leven, ondanks de pijn om de droom die stukgeslagen werd, heb ik vrede met hem. Hij rust in mij als een intense kracht die me sterk maakt. Ik ben dankbaar dat hij aanwezig was in mijn leven gedurende die 25 jaren. Soms kan de pijn oplaaien, maar die pijn hoort bij hem, is om hem: het is niet niks een kind te verliezen. Het is een pijn die ik, omwille van hem, als een zorgzame moeder meedraag. Die pijn wegnemen zou betekenen dat mijn zoon uit mij zou weggeroofd worden, dat ik hem weer zou verliezen.
We komen drie keer per jaar speciaal rond Arne samen. Op Allerheiligen bezoeken we samen zijn graf en daarna gaan we meestal bowlen en iets eten. Op zijn verjaardag en zijn sterfdag zien we elkaar ook: we vieren iedere verjaardag, waarom niet die van de geliefde zoon of broer. Niemand kan zo afwezig aanwezig zijn als Arne op die dagen. Zijn ziekte, zijn druggebruik verscheurde ons gezin. Toen hij uit het leven stapte maakte hij ruimte om de zoektocht naar hem en naar elkaar aan te vatten. We wisten niet dat we elkaar zo nodig hadden, dat we zoveel van Arne hielden.
De reeks 'De rode draad' is een eerbetoon aan Arne, aan de andere kinderen die de moed hadden door de pijn van het gemis heen te groeien en aan Karel die dat ondersteunde met zijn stille 'steeds aanwezig' zijn.
|