In 1168
verleende Godfried III (1142-1190) een
charter dat als het oudst bewaard op schrift gestelde privilegie van het
hertogdom beschouwd wordt. Hiermee bevestigde hij alle eerder verleende
vrijheden. Daarnaast stelde hij de stad vrij van het zogenaamde recht van de
dode hand, waardoor de hertog afzag van het recht om zich als landheer goederen
toe te eigenen die niet meer konden vererven.

Om de hegemonie in het oostelijk
deel van zijn territorium te bevestigen, koos hertog Hendrik I (1190-1235)
Tienen als bruggenhoofd. Vooral bij het begin van de 13de eeuw verbleef hij
meermaals in de stad. Toch waren het zijn troepen die op 13 oktober 1213, na
hun nederlaag bij Steppes (Montenaken), de stad zwaar teisterden.

Op 5 juni
1288 versloeg Jan I (1267-1294) nabij Woeringen de
geallieerde legers van de aartsbisschop van Keulen, de graaf van Gelre en de
graaf van Luxemburg. Hierdoor wist hij het graafschap Limburg (d.i. het huidige
land van Herve) bij zijn bezittingen te voegen. Deze overwinning bezorgde hem
een toenemend aanzien buiten de grenzen van het hertogdom. De overwinning had
ook voor Tienen positieve gevolgen. Tijdens de slag traden de burgerlijke
milities van de Brabantse steden voor het eerst militair op de voorgrond Onder leiding van hoofdmeier Gilles van de Berghe wisten vooral de
Tiense boogschutters zich te onderscheiden, waardoor de stad als tegenprestatie
een aantal nieuwe vrijheden kreeg Uit het charter van
24 februari 1291 kunnen we opmaken dat Tienen op het einde van de 13de eeuw
tolrechten bezat, dat er openbare markten werden gehouden en dat de stad
beschikte over een eigen systeem van maten en gewichten.

De gestileerde beeltenis van hertog Jan I, ook wel Jan Primus genoemd, staat op ieder flesje bier dat in de brouwerij van Haacht gebrouwen wordt.
|