Welkom op 9 december 2010 in de zoetste stad van het ganse land.
13-11-2010
Sint Germà à nestoure (Sint-Germanustoren)
Als tussendoortje nog een liedje van "De Tiense Straatmuzikanten met als titel "Sint Germàànestoure". De Sint-Germanustoren is de toren van de hoofdkerk die de stad en de omgeving domineert.
De leemstreek rond Tienen leent
zich uitstekend tot de teelt van graangewassen, granen die verwerkt werden tot
meel en brood, maar ook tot bier en jenever. In de kadastrale atlas van Popp
uit het midden van de 19de eeuw werden nog zes brouwerijen en acht
jeneverstokerijen opgenomen. Van de 19de-eeuwse Tiense brouwerijen
zijn er nog wat relicten bewaard. De acht Tiense stokerijen overleefden de
Duitse koperopeisingen tijdens de Eerste Wereldoorlog en de wetten tegen het
alcoholisme niet. Vooral de wet Vandervelde (1919) ter beteugeling van de
openbare dronkenschap, betekende de doodsteek voor deze bedrijven.
De
brouwerij Den Anker was oorspronkelijk gelegen op de hoek van het Torsinplein
en de Hoegaardenstraat en werd later geïncorporeerd in de brouwerij Pieraerts.
Deze brouwerij werd in de volksmond ook wel de Brouwerij der Dokters genoemd
en brouwde het populaire Zoegbier. De sluitsteen van de inrijpoort van de
oude brouwerijgebouwen bevindt zich nu in de St.-Katharinastraat. Hoe deze
steen hier terecht kwam, is tot op heden een raadsel. Vermoedelijk werd hij in
de gebouwen van de brouwerij Vandenschrieck ingemetseld na de overname van het
bedrijf door Theophile Pieraerts in 1926.
De
oorspronkelijke gebouwen van de brouwerij Vandenschrieck dateren uit de
zeventiger jaren van de 19de eeuw. Brouwer Eugène Janssens liet hier
tussen 1870 en 1873 een biermagazijn optrekken in de typische 19de-eeuwse
Rundbogenstil (foto links). In het vroegere biermagazijn werd
later het bedrijf van de gebroeders Vandenschrieck gevestigd. Deze brouwerij
bezat bij het begin van de 20steeeuw depots in Brussel, Antwerpen
en Luik. Omstreeks 1928 werd de Tiense vestiging opgeslorpt door het Leuvense
Artois.
In de loop van de 18de eeuw
kantelde de conjunctuur. Een gunstige demografische evolutie was vrijwel overal
merkbaar. Tegen de achtergrond van deze evolutie was het pauperisme echter niet
weg te denken. Algemeen wordt aangenomen dat 40 % van de huisgezinnen het
totaal niet breed had. Ongeveer de helft hiervan was nu en dan aangewezen op
steun van de Tafel van de Heilige Geest of van andere liefdadige instellingen.
8 % van de gezinnen werd als werkelijk arm beschouwd. Enkele jaren later was
deze situatie enigszins gewijzigd en hadden ondernemende zelfstandigen nieuwe
bedrijven gestart. Op 12 april 1762 kregen François de Haert en Louis Verlat
vrijstelling van taksen voor het invoeren van grondstoffen. De stad verleende
hen daarbij de toelating om hun stoffen te loden met het stadswapen (foto links).Ook andere meesters en corporaties leken mee te genieten van
de verbeterde conjunctuur. Vooral de succesrijke activiteiten van de
plaatselijke tingieters en beeldsnijders springen hierbij in het oog. Tot in de
19de eeuw vonden zij in de stad en de omgeving voldoende opdrachtgevers en
afnemers voor hun koopwaren.
Dat de
industriële ontwikkeling te Tienen zeer nauw verbonden is met de bloei en de
evolutie van de landbouw in Hageland en Haspengouw staat volledig buiten
discussie. De Brabantse leemstreek, een vanouds zeer vruchtbaar gebied, vormde
de ideale groeibodem voor agrarische experimenten met ontginningsmethoden en de
introductie van nieuwe teelten die de plaatselijke ambachtelijke verwerking
stimuleerden. De ligging op de grens van twee bodemgesteldheden bepaalde tevens
de oriëntatie van de landbouw. Ten noorden van de stad, in het minder rijke
Hageland, primeerde de veeteelt. Ten zuiden legde men zich al vroeg toe op
gewassen voor industriële verwerking.
Een tijdelijke opflakkering kwam er bij het begin
van de 16de eeuw toen een octrooi van Karel V uit 1517 Tienen de toelating
verleende om de Gete bevaarbaar te maken (foto 2).Het
plan dateerde van het einde van de 15de eeuw, maar was wegens de
oorlog met Gelderland uitgesteld. De Gete werd uitgediept en van sluizen
voorzien, zodat eind 1525 met een beperkte binnenscheepvaart gestart werd. De
stad wist op deze manier een nieuwe vorm van welvaart te verwerven. De
Tachtigjarige Oorlog stelde hier een abrupt einde aan. De Gete verzandde en de
sluizen en bruggen werden weinig of niet onderhouden. Van scheepvaart was er
bijgevolg geen sprake meer. Op economisch vlak kende de stad een absoluut
dieptepunt dat door het débacle van 1635 verergerde. Tot 1660 zou de stad gebukt
gaan onder de gevolgen van de verwoesting. Het herstel werd bijkomend vertraagd
door de algemeen ongunstige conjunctuur waarin de streek zich bevond. Dorpen
lagen er verlaten bij en de velden werden gezien de constante oorlogstoestand
weinig of niet bewerkt. Tot aan het verdrag van Munster in 1648 was er zeker
geen sprake van enige economische heropleving. In 1650 gaf Filips IV aan Tienen
de toestemming om de Gete andermaal uit te baggeren. De Frans-Spaanse oorlogen
en de Spaanse Successieoorlog bleven een heropbloei echter in de weg staan.
Tijdens de voogdij van don Juan van Oostenrijk viel de scheepvaart in Tienen
voorgoed stil.
Op
het einde van de 17de eeuw was Tienen nog een schim van de welvarende
middeleeuwse stad die het ooit geweest was. In 1693 werden 740 gezinnen geteld,
wat overeenkwam met 4.143 inwoners. Zoals in de meeste andere steden van de
Zuidelijke Nederlanden kende het traditionele ambachtswezen gedurende deze
periode een sterk verval. Zeker na de verwoesting van 1635 was de invloed van de
ambachten sterk teruggelopen. Op economisch vlak won het brouwersambacht
steeds meer aan invloed ten koste van de traditionele lakenindustrie.
Nadat we de geschiedkundige feiten op een rijtje gezet hebben en hoe de
stad door de eeuwen heen bestuurd werd bekeken hebben gaan we nu is zien
hoe de Nijverheid in Tienen ontstond en zich verder ontwikklelde tot
in de huidige tijd.
De
economische groei van het middeleeuwse Tienen hing zeer sterk samen met de
speciale aandacht van de Brabantse hertogen voor deze stad. Ook de commercieel
gunstige ligging op de belangrijke oost-westelijke handelsroute was hier zeker
niet vreemd aan. Vrij snel ontwikkelde zich dan ook een bloeiend gilden- en
ambachtswezen.
In de 12de eeuw ontstond de gilde
van de draperie(foto links) die de belangrijkste patriciërs
van de stad groepeerde. Hierdoor genoot zij een uitgebreid aantal privileges en
voorrechten, die haar tot een essentieel onderdeel van het politieke en sociale
leven maakte. Via haar vertegenwoordiging in de naties van de stad oefende de
lakengilde een rechtstreekse controle uit op de samenstelling van de
stadsmagistraat. Anderzijds werden de voorzitter, de oud-meier en de zeven
bestuursleden of gildedekens rechtstreeks door het stadsbestuur gekozen en
benoemd. In praktijk kwam het erop neer dat zowel de leden van de magistraat
als de vertegenwoordigers van de lakengilde uit dezelfde sociale klasse kwamen.
In de tweede helft van de 13de en het begin van de 14de eeuw waren zij steevast
afkomstig uit de Tiense geldaristocratie. Door belangrijke investeringen
baanden zij de weg voor de interregionale en internationale handel. Al in
1337-1338 importeerden visionaire Tienenaars wol uit Engeland. Dit initiatief
zou de basis vormen van een bloeiende textielindustrie. In de 14de eeuw kende
Tienen zijn economisch hoogtepunt. Via de jaarmarkten van Frankfort am Main en
de Noord-Duitse Hanze verwierf de Tiense lakennijverheid internationale
bekendheid. Het standaardlaken werd verhandeld in Midden- en Zuid-Duitsland.
Door tussenkomst van de Hanze werd het Tiense laken ook in Pruisen, Silezië,
Polen en Hongarije op de markt gebracht.
Op het
einde van de 15de eeuw verloor de Tiense lakennijverheid zijn internationale
betekenis. De moeilijke politieke situatie tijdens de jaren tachtig en de hardhandige
aanpak van Albrecht van Saksen in 1507 waren hier zeker niet vreemd aan.
Bovendien ontbrak het de stad aan de nodige slagkracht om het vroegere
welvaartspeil te herstellen. De vertegenwoordigers van de lakennijverheid
bleven echter in zeer sterke mate de stadseconomie controleren zodat de
stedelijke overheid zich voor de instandhouding van de textielindustrie bleef
inzetten. Dit gebeurde onder meer door het verlenen van belastingsvermindering
en het aantrekken van vreemde ambachtslieden.
Na de
Franse revolutie werd een totaal nieuw politiek en sociaal bestel in het leven
geroepen. Toch waren de lokale gevolgen niet zo ingrijpend als aanvankelijk
gedacht. In het begin kwamen de talrijke wisselingen van bestuur de stevigheid
van het regime zeker niet ten goede. Vooral in 1793 ondervonden de Fransen te
Tienen een hardnekkige weerstand bij het samenstellen van een nieuw bestuur.
Wederzijdse achterdocht ondermijnde de bereidheid om met elkaar in zee te gaan.
Het feit dat de bestuursfuncties niet langer bezoldigd waren en de
beleidsmensen aan meer persoonlijke risico's werden blootgesteld, schrikte
potentiële kandidaten af. Daarnaast nam het aantal beleidstaken dat bovendien
diende uitgevoerd te worden met een quasi lege stadskas aanzienlijk toe. Na
1800 leek deze toestand enigszins gestabiliseerd en keerde men naar de oude
gewoonten terug. Vanaf het jaar V werd een soort democratische verkiezing
ingesteld waardoor een college van kiesgerechtigden de gemeenteraad of assemblée
primaire kon samenstellen. In de praktijk kwam het erop neer dat door
de overheid uit de honderd hoogst aangeslagen belastingbetalers gerekruteerd
werd. Ondanks nieuwe principes van vrijheid en gelijkheid bleef men bijgevolg
vaak uit de oude vijver vissen. Zelfs edellieden en grondeigenaren die voordien
bestuursfuncties hadden uitgeoefend werden, alle revolutionaire principes ten
spijt, niet uit de nieuwe gemeenteraden geweerd.
Bij het
intreden van het Hollands bewind in 1815, toen er zich opnieuw een radicale
politieke verschuiving voordeed, bleef de algemene teneur van de Franse tijd
gehandhaafd. In de meeste gevallen zette het kleine clubje van gekozenen hun
functies gewoon verder. Na de Belgische onafhankelijkheid kwam hier verandering
in. Een nieuw bestuur werd gevormd en bepaalde namen verdwenen resoluut uit de
lijsten der gekozenen.
Op
vrijdag 22 oktober 1830 werden verkiezingen georganiseerd voor de samenstelling
van een nieuwe gemeenteraad. Deze raad zou bestaan uit een burgemeester, 2
schepenen en 9 raadsleden. Het kiesbureau werd gevormd door de twaalf hoogste
belastingplichtigen van de stad en voorgezeten door de ouderdomsdeken Jean
François Renson. Tachtig stembiljetten werden door de voorzitter geopend en
voorgelezen. Tijdens de twee stemronden kwam François Van Dormael (foto links) als winnaar
uit de bus. Hij werd de eerste burgemeester van het onafhankelijke België en
zou deze functie tot 5 oktober 1848 uitoefenen. De olieslager Jean Adrien Maes
en de rentenier Trudo Deluesemans werden schepenen. Verder bestond de raad uit
Louis Blyckaerts, Jean-Baptiste Vandermonde, Louis Koeckelkoren, Egide
Vanderschilde, Servais Rondas, Henri Marneff, Joseph Vinckenbosch, Jean
Vanherberghen-Hamoir en Pierre Dewilde.
De
middeleeuwse rechtspraak was verdeeld over de hertogelijke en de stedelijke
instellingen.
De schepenbank
van Tienen was bevoegd in burgerlijke en criminele materie, de audiëntie
van de burgemeesters en de raad behandelde alle gevallen van burgerlijke en
criminele rechtspraak waar de beschuldigde als burger (poorter) van de
stad niet de uitdrukkelijke wens uitsprak om voor de schepenbank te
verschijnen, de tolkamer was bevoegd in handelsgeschillen en de gilde
van de draperie controleerde de maten en gewichten en beslechtte alle
geschillen hieromtrent.
Elke
maandag werden de stadszaken door de voltallige magistraat, bestaande uit
burgemeester, schepenen en raadsleden, behandeld. Op woensdag zetelden de
rechtbank voor de burgers van de stad. Op vrijdag werd recht gesproken voor de
omwonenden en niet-Tienenaars. De schepenbank was in eerste aanleg bevoegd voor
burgerlijke zaken en in eerste en laatste instantie voor strafrechterlijke
kwesties. In criminele zaken was tegen haar vonnis geen beroep meer mogelijk.
Bovendien bezat zij meestal het halsrecht waardoor zij doodstraffen kon
uitspreken. De (hoofd)meier stond in voor de uitvoering hiervan.
De costuymen
of het gewoonterecht vormde de basis van de middeleeuwse rechtspraak. Deze
rechtsregels werden oorspronkelijk mondeling overgeleverd. Indien er twijfel
bestond over de toepassing of de interpretatie trokken de leden van de
schepenbank op hoofdvaart naar een belangrijkere rechtbank. Bedoeling was om
hier om raad te vragen. De meeste schepenbanken hadden vaste hoofdrechtbanken
waar zij ten hoofde gingen. In de loop van de eeuwen namen de vorstelijke
justitieraden deze functie over. Zij werden de vaste hoofdrechtbanken voor de
stedelijke schepenbanken.
In Tienen is een vereniging die zich "Opgewekt Tienen" noemt en zich tot doel gesteld heeft de stad te promoten zowel naar binnen als naar buiten toe. Dit trachten zij te bereiken door het organiseren van allerlei meestal ludieke evenementen. Zo organiseerde "Opgewekt Tienen" op 28 april 2010 in het station een verwelkomingsconcert voor de treinreizigers op het perron van het station. In het volgend YouTube filmpje kunt u zien hoe één en ander toen aan toe ging.
Het
eigenlijke bestuur van de stad werd voor het eerst in januari 1478 vastgelegd
door Maria van Bourgondië en haar gemaal Maximiliaan van Oostenrijk. Dit
charter geeft ons voor het eerst een gedetailleerd overzicht van de
samenstelling en de organisatie van het Tiense stadsbestuur tijdens de
Middeleeuwen.
Twee
stadsraden verzekerden het bestuur. De binnenraad of magistraat
bestond uit twee burgemeesters, zeven schepenen en acht raadsleden. De buitenraad
was eveneens samengesteld uit acht afgevaardigden die rechtstreeks uit de
ambachten gerekruteerd werden. De leden van de binnenraad of magistraat bezaten
zowel de wetgevende, de uitvoerende als de rechterlijke macht. Voor het treffen
van buitengewone maatregelen diende de magistraat steeds de buitenraad te
raadplegen. De magistraat benoemde tevens het stadspersoneel. De pensionaris en
de secretaris waren de belangrijkste stadsambtenaren. Zij werden voor het leven
aangesteld.
Wat de
aanstelling van het stadsbestuur betreft speelden de ambachten, die verenigd
waren in de Acht Naties, een toonaangevende rol. Elk jaar, acht dagen voor
het feest van St. Jan de Doper, duidde elke natie zijn afgevaardigde aan. De
acht gekozenen verenigden zich op het stadhuis en stelden een dubbele lijst van
kandidaten samen. Uit deze lijst werd uiteindelijk de magistraat gekozen. De
acht afgevaardigden der ambachten stonden ook rechtstreeks in voor de benoeming
van de raadsleden van de binnenraad. Ondanks het feit dat het belang van de
lakennijverheid in de loop van de 15de eeuw wegkwijnde, wist de
gilde van de draperie zich op politiek vlak te handhaven. Samen met de
kruisboogschutters, de handboogschutters en de kolveniers vormde zij de Vier
Leden van Tienen, die in de loop van de Nieuwe Tijd de bevoegdheden van de
middeleeuwse Acht Naties overnamen. Tot aan de Franse revolutie zouden deze
instellingen de plaatselijke politiek blijven domineren.
Om de
belangen van de vorst te verdedigen werden in de belangrijkste steden ook
hertogelijke instellingen in het leven geroepen. Zij stonden voornamelijk in
voor het innen van de belastingen en het instellen van gerechtelijke vervolging
bij misdrijven. In Tienen waren dit dehoofdmeierij en de
tolkamer.
In de
12de en het begin van de 13de eeuw werd het hertogdom Brabant opgesplitst in
zes districten. Hertog Hendrik I lag grotendeels aan de basis van deze
indeling. Aan het hoofd van elke entiteit stond een ambtenaar die
oorspronkelijk gerekruteerd werd uit de directe omgeving van de hertog. Later
werd hij gekozen uit de plaatselijke adel of het stadspatriciaat. In Vlaanderen
werd de vorstelijke vertegenwoordiger algemeen aangeduid als baljuw. In Brabant
had deze naam weinig bijval. Alleen Nijvel kende een baljuw, de overige
districten werden geleid door een amman (Brussel), een meier (Leuven, Tienen,
's Hertogenbosch) of een schout (Antwerpen). De zes districten of hoofdomschrijvingen
bestonden uit een aantal dorpen dat gegroepeerd was rond een hoofdstad. De
hoofdmeierij Tienen was op haar beurt onderverdeeld in vier ondergeschikte
entiteiten die men eveneens met de benaming meierij aanduidde. Dit waren
Zoutleeuw, Halen, Kumtich en de meierij van de Gete.
De
middeleeuwse meier of hoofdmeier was de plaatsvervanger van de landsheer
in het hem toegewezen territorium. Hij oefende de vorstelijke macht uit op
regionaal gebied en bezat administratieve, militaire en rechterlijke functies.
Bij alle publieke ceremonies ging hij de stadsmagistraat vooraf. Als
rechtstreekse vertegenwoordiger van de vorst zorgde hij voor de doorstroming
van de verordeningen van het centrale naar het plaatselijke niveau. Op
rechterlijk gebied was hij de maner van de schepenbank. Hij zat de schepenbank
voor en spoorde de plaatselijke gerechtsdienaren aan om recht te spreken. De
hoofdmeier stond ook in voor de arrestatie van de beschuldigden en de
uitvoering van het vonnis. De militaire opdracht van de hoofdmeier was vrij
belangrijk. Hij voerde niet alleen de plaatselijke legerbenden en stadsmilities
aan, hij was ook verantwoordelijk voor de openbare orde en de veiligheid.
Daarnaast stond hij in voor de wapen- en heerschouwingen en verleende af en toe
assistentie bij belastingsinning.
De luitenant-meier
was de adjunct van de hoofdmeier. Hij werd op zijn beurt bijgestaan door de vorsters
of praters. Zij werden net als de hoofdmeier rechtstreeks door de
vorst benoemd en moesten toezicht houden op de uitvoering van de bevelen van de
hoofdmeier. De handhaving van de openbare orde rustte in hun handen.
De
tolkamer was de tweede hertogelijke instelling. Zij speelde een zeer
belangrijke rol in het hertogelijke bestuur. Haar bevoegdheid strekte zich
naast de stad Tienen ook uit over de steden en gebieden van Aarschot, Zichem,
Diest en Jodoigne. Aan het hoofd van de tolkamer stond de rentmeester van de
domeinen. Hij werd in zijn functie bijgestaan door de gesworen erflaeten
of gesworen coopluyden. De tolkamer inde de tollen en accijnzen op
koopwaren en goederen en regelde, als tegenprestatie, het onderhoud van
openbare wegen, rivieren, bruggen enz. De rentmeester hield ook toezicht op de
betaling van de vorstelijke renten en cijnzen. Als rechtbank was de tolkamer
bevoegd in handelsgeschillen. Het tribunaal van de tolkamer had als taak het
vorstelijke domein te behoeden van alle mogelijke inbreuken en verdedigde de domaniale
rechten van de vorst op regionaal vlak.
Nadat we geschiedenis van Tienen door de eeuwen heen als feiten op een rijtje gezet hebben, gaan we het nu even hebben hoe de stad vroeger en nu bestuurd werd.
Door het
ontstaan van de stad als nieuw concept groeide in de Middeleeuwen ook de vraag
naar een eigen bestuur en een aangepaste rechtspraak. Rond 1150 beschikten alle
Brabantse steden over een eigen schepenbank waarin burgers zetelden die
instonden voor de rechtspraak. Voor het bestuur duidden zij zelf een raad van
gezworenen aan. Tijdens het ancien regime bestond er geen scheiding van
machten. De vertegenwoordigers van de bestuurlijke instellingen
vertegenwoordigden zowel de wetgevende, de uitvoerende als de rechterlijke
macht. Het kluwen van bevoegdheden waarover de plaatselijke machthebbers
beschikten leek dan ook vaak onontwarbaar.
Nog een straatoptreden van "De Tiense Straatmuzikanten" als tussendoortje. Het liedje heeft als titel
"
Ich hem hower in men oewer" wat zoveel betekent als: "Ik heb haar in mijn oor".
Het mandaat van Goossens vormde
de aanzet tot meer dan 150 jaar liberaal bewind. Het liberale overwicht werd
pas doorbroken met de aanstelling van de socialist Rik Boel in 1965. Deze
sterke politieke tendens had zonder twijfel te maken met het ontstaan van de
Tiense Suikerraffinaderij, waarvan de directeurs, beheerders en commissarissen
een uitgesproken liberale voorkeur hadden. Deze figuren speelden bovendien een
vooraanstaande rol op gemeentelijk vlak. De belangrijkste vertegenwoordiger van
dit fenomeen was Victor Beauduin (foto links). Hij werd op 14 april
1845 geboren te Rosoux-Crenwich in de provincie Luik en overleed te Elsene op 9
november 1904. Van opleiding was hij doctor in de rechten. In zijn geboortedorp
was hij tevens landbouwer en oprichter van de Sucrerie de Rosoux. Na de
dood van Henri-Antoine Vinckenbosch in 1874 kwam hij samen met
Louis-Joseph-Henri Vinckenbosch aan het hoofd van de Société en nom
collectif Vinckenbosch et Cie. In 1887 werd Beauduin afgevaardigd-beheerder
van de nieuw opgerichte N.V. Tiense Suikerraffinaderijen. Hij zou dit trouwens
tot aan zijn dood in 1904 blijven.
Victor
Beauduin was een zeer verdienstelijk politicus. Op 29 oktober 1878 werd hij
voor de eerste maal tot gemeenteraadslid van de stad Tienen gekozen. Toen Louis
Vinckenbosch in 1892, na een mandaat van amper één jaar kwam te overlijden,
werd hij bij Koninklijk Besluit als plaatsvervangend burgemeester aangeduid.
Bij de volgende verkiezingen werd hij herverkozen. Hij zou de
burgemeesterssjerp tot aan zijn dood dragen. Binnen het stadsbestuur genoot
Beauduin de steun van de volledige liberale achterban. Door zijn toedoen werd
de stad zowel op sociaal-economisch, als op cultureel vlak volledig
gemoderniseerd. De waterleiding werd aangelegd, het wegennet werd uitgebreid,
de straten werden gesaneerd en er werd aan woningbeleid gedaan. Daarnaast
stimuleerde hij het culturele leven door de oprichting van een stadsbibliotheek
en een stadsmuseum. Tevens stond hij in voor de wederopbouw van de afgebrande
stadsschouwburg.
Via de
imposante persoonlijkheid van Beauduin kende het liberale gedachtegoed ook
weerklank op nationaal en internationaal vlak. Van 27 mei 1900 tot 9 november
1904 was Beauduin volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Leuven. Zijn
tussenkomsten en redevoeringen in de kamer waren legio. Zij hadden vooral
betrekking op het landbouwvraagstuk en droegen bij tot de oprichting en vorming
van landbouwcommissies. Hij was tevens voorzitter van het Beschermcomité voor
werkmanswoningen van Tienen, Glabbeek, Zoutleeuw en Diest, ondervoorzitter van
de provinciale landbouwcommissie, voorzitter van de Provinciale kas tegen
veesterfte en voorzitter van de Volksbank van Tienen. Gedurende beperkte
tijd maakte hij ook deel uit van de
provincieraad van Brabant.
Het
vroegere hotel de Tinnen Schotel op de Grote Markt, waar tegenwoordig de
muziekacademie en de dienst Cultuur van de stad zijn ondergebracht, was een
tijd lang de woning van burgemeester Victor Beauduin .
Toen hij zich in 1875 met zijn gezin te Tienen vestigde, bewoonde hij
oorspronkelijk de directeurswoning van de Tiense Suikerraffinaderij. In 1894
kocht hij het prachtige herenhuis op de Grote Markt. Zijn erfgenamen zouden het
goed in 1909 aan de stad verkopen. Later werd hier een nijverheidsschool
gevestigd die een tijd lang zijn naam zou dragen.
Op 23 september wist de
plaatselijke burgerwacht bovendien de terugtrekkende Hollandse troepen
uit de stad te weren door de Leuvensepoort met man en macht te verdedigen Op 28 september sloegen vrijwilligers de Hollanders opnieuw af aan
de Maastrichtsepoort. Het Tiense vrijwilligerskorps onderscheidde zich eveneens bij de gevechten aan de
brug bij Walem in de provincie Antwerpen.
Het jaar daarop vonden in Tienen opnieuw schermutselingen plaats. In augustus
1831 rukten de troepen van Willem op voor de Maastrichtsepoort. De
Tienenaars probeerden zich te weren, maar moesten zwichten voor de overmacht.
Uiteindelijk
werd België onafhankelijk verklaard. Op 22 oktober 1830 werd Francois Van
Dormael (foto links) de eerste burgemeester van de stad onder
onafhankelijk bewind. Hij was een politieke nieuwkomer en werd voor de eerste
maal in de beraadslagingen van de gemeenteraad vermeld bij zijn benoeming tot
tweede luitenant van de schutterij op 10 juli 1829. Volgens bepaalde
bronnen geraakte Van Dormael als katholiek mandataris in opspraak wegens een
dubieuze verhouding met zijn jonge huishoudster. De deken van St.-Germanus zou
door middel van zijn persoonlijke tussenkomst zijn herverkiezing hebben
beïnvloed. Hierdoor werd de liberaal Louis Goossens op
18 september 1848 de nieuwe burgemeester van de stad. In 1860 werd Van Dormael
echter wel verkozen tot katholiek afgevaardigde voor het arrondissement Leuven,
wat er op wijst dat hij binnen katholieke kringen zeker niet persona non
grata was. Een meer genuanceerde uitleg voor het verkiezingsdébacle
van 1848 dringt zich bijgevolg op. Toen Willem I vrede sloot met de opstandige
provinciën en de gezamenlijke vijand wegviel, was het monsterverbond tussen
katholieken en liberalen tot sterven gedoemd. Tegenstrijdige belangen dreven
beide partijen uit elkaar. Uiteindelijk verenigden de liberale krachten zich in
1840 in de eerste politieke partij van België, wat hen meteen ook een
overwinning bij de parlementaire verkiezingen opleverde. Waarschijnlijk had de
betere organisatie van de liberale krachten ook in Tienen gevolgen.
De straat waarin wij nu wonen in de Van Dormaelstraat zo genoemd naar de eerste burgemeester van Tienen sinds het Ancien Regime, Francois Van
Dormael(foto links).
De eerste
decennia van de 19de eeuw vormden een duidelijke mijlpaal in de geschiedenis
van de stad. Van een wegkwijnend 18de-eeuws provincieplaatsje evolueerde Tienen
naar een welvarende 19de-eeuwse industriestad. In tegenstelling met wat algemeen
gedacht wordt, kwam de aanzet hiervan niet van de liberale burgerij die vanaf
het midden van de eeuw de lakens uitdeelde. Het startschot werd veel eerder
gegeven, toen in de Zuidelijke Provinciën van het Verenigd Koninkrijk der
Nederlanden de industriële revolutie op gang kwam.
Toen in
1814 de Franse overheersing een einde nam, werd koning Willem I Frederik
(1814-1830), prins van Oranje-Nassau (foto links) uitgeroepen
tot de eerste vorst van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Willem I
bezocht de stad drie maal. Op 23 september 1814 deed hij zijn intrede als nieuw
gezagdrager der Nederlanden. Hij werd op het stadhuis ontvangen door de
gemeenteraad en nam naar gewoonte zijn intrek in de herberg de Tinnen
Schotel. Op 3 juni 1815, vijftien dagen voor de beslissende slag bij Waterloo,
was hij er weer. Hij overnachtte opnieuw in de Tinnen Schotel, om zich de dag
daarna richting St.-Truiden en Luik te begeven. Toen Willem I op 22 juni 1829 in
zijne omreis door de verscheidene Provincien de stad Tienen voor de derde
maal aandeed, wachtte hem een warm onthaal. Een deel van de bevolking voelde
zich echter niet thuis binnen de nieuwe natie. Liberalen en katholieken
bundelden de krachten in een monsterverbond. Dit resulteerde in een nieuwe
opstand. In Brussel en Leuven braken de eerste onlusten uit. Om de
orde binnen de eigen stad te handhaven werd naast de bestaande schutterij een
burgerwacht opgericht. Alle inwoners welke als eygenaars of handel of
neringdryvers in het handhaven der publieke rust belang hebben, werden op
28 augustus 1830 opgeroepen om de klus te klaren. De meeste burgers begonnen
zich in paniek te bewapenen waardoor de situatie dreigde te ontaarden. Om
onlusten te voorkomen werd op 24 september een stedelijke veiligheidsraad of Commissie
van sureteit opgericht. Dagelijks zouden twee leden van deze raad in het
stadhuis permanentie houden. Verder toonde Tienen zich een toegewijde aanhanger
van de nieuwe revolutionaire gedachten. Tiense vrijwilligers namen deel aan de
gevechten in het Warandepark te Brussel .
Als muzikaal intermezzo nog een nummertje van "De Tiense Straatmuzikanten" met als titel "As ich tàchetig zèn". Met als boodschap dat je zo oud bent als je je voelt.
De regering van Napoleon I
(1804-1815) (foto links) luidde voor Tienen een zeker herstel in. Na een bliksemcarrière als
veldheer werd de Corsicaan Napoleon Bonaparte tot consul van de Franse
Republiek benoemd. Later greep hij de macht en werd alleenheerser. Op 2
december 1804 kroonde hij zichzelf in de Parijse Notre-Dame tot keizer. Onder
zijn regime werd het land verregaand gemoderniseerd. De cultus werd
heringevoerd, de openbare diensten werden gereorganiseerd en de nijverheid
herleefde. Napoleon I bracht twee maal een bezoek aan Tienen. Op 23 april 1803
deed hij de stad aan in het gezelschap van zijn eerste echtgenote Joséphine de
Beauharnais. Bij zijn tweede bezoek op 1 september 1804 had hij zich al tot
keizer uitgeroepen, maar was hij nog niet gekroond. Op 25 maart 1813 schonk hij
de stad een nieuw wapenschild Dit wapen staat nog
steeds afgebeeld op de vier hoeken van het plafond van het kabinet van de
burgemeester. Deze ruimte is trouwens volledig ingericht in empirestijl,
de heersende kunststijl uit de napoleontische periode. Op de schouw prijkt nog
steeds een mooi borstbeeld van de Franse keizer uit 1811, uitgevoerd in Carraramarmer
.
Napoleons veroveringspolitiek en
zijn herhaalde conflicten met de andere Europese mogendheden zouden hem fataal
worden. De Britse veldheer Arthur Wellesley wist hem in 1814 te Toulouse te
verslaan. Na de vrede van Parijs werd Napoleon tot troonsafstand gedwongen en
verbannen naar het eiland Elba. Dit feit leverde de Britse
generaal de titel van hertog van Wellington op. Toen Napoleon vanuit zijn
ballingsoord naar Parijs terugkeerde, werd Wellington aangesteld als
opperbevelhebber van de geallieerde troepen. Zijn hoofkwartier bevond zich te
Brussel. Op 3 mei 1815 ontmoette hij de bevelhebber van het Pruisische leger,
veldmaarschalk Blücher, in de herberg de 'Tinnen Schotel' op de Grote Markt .Volgens de toenmalige stadssecretaris Jean Lambert de Wouters
werden hier de voorbereidende gesprekken gevoerd voor de beslissende slag.
Uiteindelijk werd Napoleon definitief verslagen te Waterloo. Hij stierf in 1821
in zijn ballingsoord op het eiland
St.-Helena.
De liefhebbers van het Tiense dialect kunnen hun hartje ophalen bij de verhalen rond Pikke Stijkès die gebasseerd zijn op de gelijknamige roman van Leon Rubbens.
De idee voor de hoofdfiguur van het boek
ontstond tijdens het leraarschap van Rubbens. Een negenjarig jongetje woonde in
de Vollongang, in het Tiens van 50 jaar geleden "Impasse Vollon",
tegenover de Katholieke Normaalschool op de Waaiberg.
Rubbens liet hem allerlei
fratsen uithalen, die hem verteld werden door een aantal vrienden, zoals de
tandarts Kamiel Moens en dokter Jean Smeesters. Hij noemde de sympathieke
bengel Pikke Staikès. In het Tiensis "staikès" een stekelbaarsje. In
zijn werk spelde Rubbens de naam minder fonlogisch met ij: "Pikke
Stijkès".
Wil je wat belevenissen van deze volksjongen horen in het Tiense dialect, surf dan naar de volgende internetsite :
Omdat alle gebruikte uitdrukkingen niet altijd goed verstaanbaar zullen zijn voor een niet Tienenaar werd er bij ieder geluidsfragment een verklarende woordenlijst toegevoegd.
Voor Tienen verliep de terugtocht
van de Fransen bijzonder tragisch. In de vergadering van de gemeenteraad van 10
maart 1793 wordt melding gemaakt van de ontploffing van het munitiedepot dat de
Fransen in de houtopslagplaats van het minderbroederklooster hadden
ondergebracht. De helft van de gebouwen werd bij de explosie vernield of zwaar
beschadigd. Deuren, vensters en zelfs muren gingen hierbij aan flarden. Ook de
kamer van de St.-Jorisgilde ondervond aanzienlijke schade. In het
overlijdensregister van de St.-Germanusparochie werden op 10 maart 1793
drieëntwintig overledenen genoteerd, die nog dezelfde dag begraven werden. Bij
de slachtoffers waren de drieëndertigjarige lokaalhouder van de St.-Jorisgilde,
Jacques Verdyen, en zijn zoontjes Jacques, tien jaar, en Antoine, zes jaar oud.
Zij kwamen terecht onder het puin van de gildenkamer. De rest van de stad had
het eveneens zwaar te verduren. In het verslag van de gemeenteraad werd zelfs
gewag gemaakt van tachtig dodelijke slachtoffers. Toch waren de Tienenaars maar
al te blij dat de strijdende legers de stad voor de rest ongemoeid lieten. Uit
dank voor la libération miraculeuse de notre ville lieten zij in
1793 een zilveren ex-voto vervaardigen die zij aan de St.-Germanuskerk schonken
(foto links).
Het
Oostenrijkse herstel was van korte duur. Op 26 juni 1794 behaalden de Fransen
een beslissende overwinning in de slag bij Fleurus. Op 19 juli 1794 verschenen
de revolutionairen definitief in de stad. In 1795 werden onze gewesten bij
Frankrijk gevoegd. De Fransen troffen een reeks maatregelen die bij de
plaatselijke bevolking niet in goede aarde viel. Het invoeren van de conscriptie
gaf een impuls aan het ontstaan van de Boerenkrijg. Terwijl Limburg in opstand
kwam, bleef in Tienen alles betrekkelijk rustig.