Welkom op 9 december 2010 in de zoetste stad van het ganse land.
21-11-2010
Eufrazie
Als ludiek intermezzo, na al deze zware geschiedkundige kost, weer een liedje van "De Tiense Straatmuzikanten genaamd "Eufrazie".(zie bijlage)
Het is een parodie op de bekende nummer "Nathalie" van de Franse zanger Gilbert Becaud . De zanger van "De Tiense Straatmuzikanten" bezingt zijn eerste ontmoeting met zijn jeugdliefje "Eurafzie" niet op het Rode Plein van Moskou zoals in het chanson van Becaud, doch aan de fontein op de Grote Markt van Tienen.
De vergelijking van de Tiense Grote Markt met het Rode Plein te Moskou moet natuurlijk met een hele dikke korrel zout genomen worden.
De Sint-Lambertuskerk is één van de oudste
romaanse kerkjes uit het land. Zij werd opgetrokken in Gobertangestijl
en kwartsiet. Het kerkje bevat een preromaanse rechthoekige beuk uit de
10de eeuw, een romaans koor uit de 12de eeuw, een vierkante westtoren
uit de 13de eeuw en een traptoren uit de 16de eeuw. De restauratie van
het 19de-eeuwse orgel, gebouwd door de Tiense orgelbouwer P.A. Van
Dinter, werd voltooid in 1990.
Overlaar is één van de kleinste deelgemeenten van Tienen en ligt te zuiden van de stadskern (zie bijlage). De Sin-lambertuskerk wordt niet meer gebruikt voor de eredienst en is vervangen door een nieuw modern kerkje in Nieuw-Overlaar dichter gelegen bij de stadskern
De voormalige bedevaartskerk in gotische stijl
kwam grotendeels tot stand in de 14de eeuw. De kerk is voorzien van een
ingebouwde westertoren in overgangsstijl van rond 1200, een driebeukig
schip uit de 14de eeuw, geflankeerd door twee portalen, twee
pseudo-kruisarmen en een koor met ruime zijkapellen. De bouw, waarvan
een gedeelte wordt toegeschreven aan Franco de Lintris, werd beëindigd
in 1425. De toren werd verbouwd in de 16de eeuw en in 1720 van een spits
voorzien. Het Romaans triomfkruis dateert uit de 13de eeuw. Ten oosten
van de kerk bevindt zich de pastorie die dateert uit 1741.
In bijlage een kaartje van het ganse grondgebied van Tienen omringt door zijn deelgemeenten. Oplinter is ten noordoosten van het stadscentrum gelegen.
6.4 Kerk van de Goddelijke Zaligmaker te Hakendover
Het overwegend gotisch gebouw werd in
verschillende periodes, van de 13de tot de 16de eeuw, opgericht. De
westertoren met romaanse kern uit het begin van de 13de eeuw werd na een
brand in 1860 voorzien van steunberen. De kerk bestaat uit een
driebeukig schip, een uitspringend transept met oostkapellen en een lang
koor. Eén van de kerkelijke kunstschatten is het gotische retabel uit
1400-1404. Aan de stichting van deze kerk is een legende verbonden die
aan de basis ligt van de jaarlijkse paardenprocessie op paasmaandag.
Deze kerk was en is nog steeds een belangrijk bedevaartsoord.
Meer
informatie over Hakendover en de beroemde paardenprocessie vind je ook op de volgende internet links.
www.hakendover.be en www.pp-h.be. Hakendover is één van de deelgemeenten van Tienen, gelegen ten zuidoosten van de stad. zoals u op het plannetje in bijlage kunt zien. Hakendover wordt de poort van Haspengouw genoemd.
Als tussendoortje bezingen "De Tiense Straatmuzikanten" twee klontjes suiker in het Tiense dialect. In het Tiens klinkt dit "Twiee klaînkes saaîker" (zie eerste bijlage)
In bijlage een luchtfoto van het centrum met de aanduiding van de locatie waar de drie besproken middeleeuwse kerken van Tienen zijn gelegen. (zie tweede bijlage)
De eerste Begijnhofkerk in België werd in 1240
gebouwd te Luik. Als tweede oudste begijnhof wordt vaak Tienen vermeld,
waar in 1245 met de bouw van de vroeggotische Begijnhofkerk werd
gestart. De vlakke voorgevel bevatte geen klokkentoren. De plattegrond
bestond uit drie beuken en een niet uitspringende pseudo-transept uit de
13de eeuw. Het koor en de zijkapellen dateren uit de 14de eeuw. Van het
schip zijn enkel de spitsbooggewelven tegen de voorgevel bewaard
gebleven. Die tonen duidelijk aan dat alle bogen op eenvoudige vierkante
zuilen rustten. De kerk bezat een gelambrizeerd houten tongewelf.
In 1843 verkocht de Commissie der Burgerlijke Godshuizen (een
voorloper van het huidige OCMW) de Begijnhofkerk en de aanpalende
gebouwen aan de paters Dominicanen, die het geheel omvormden tot een
klooster. Dat de paters erg geliefd waren, merken we aan het feit dat de
Begijnhofkerk bij de Tienenaars nog altijd bekend staat als de
Paterskerk.
Op 22 september 1976 werd de kerk door een hevige brand grotendeels
vernield. Na restauratie werd de ruïne (foto links) in 1997 ingericht als wandelpark
met een historisch en toeristisch karakter.
De O.L.V.-ten-Poelkerk (foto links) wordt beschouwd als de wieg van de Brabantse hooggotiek. Het koor dateert van 1358-1359, het grondplan en de portalen, die in 1913 werden gerestaureerd, zijn van de hand van Jan van Osy uit Valencienne. De drie portalen in de westgevel zijn versierd met nissen, waarvan de sokkels gebeeldhouwde taferelen voorstellen uit het Oude en het Nieuwe Testament en vermoedelijk ook uit de bouwgeschiedenis van de kerk. De zijbeuken werden gebouwd naar de plannen van Jacob van Gobertingen (ook van Tienen genoemd) en Botso van Raetshoven (1383-1410). Het transept en de toren (1410-1438) zijn van de hand van Sulpitius van Vorst, die op het einde van de 15de eeuw werd opgevolgd door Mathias de Layens.
Na een brand werd de 70 meter hoge toren in 1654 bekroond met een barokke spits. In de eerste helft van de 19de eeuw vonden enkele verbouwingen plaats en werd de kerk uitgebreid met twee zijkoren en een sacristie. Het meubilair (altaren en biechtstoelen) zijn overwegend barok.
Oorspronkelijk was deze kerk een bedevaartskapel, gebouwd ter ere van Onze Lieve Vrouw ten Poel. Het miraculeuze beeld, van de hand van Walter Pans, bevindt zich nu boven het hoogaltaar. Aan de bouw is trouwens een legende verbonden waarin de Heilige Maagd en de inmiddels gedempte poel een hoofdrol spelen. Slechts in 1802 werd deze kapel een volwaardige parochiekerk. In 2002 werden het kruis en de haan, die enkele decennia van de toren verdwenen waren, teruggeplaatst.
Op de Veemarkt, het eerste middeleeuwse marktplein van Tienen, staat de Sint-Germanuskerk (foto links). De opeenvolgende vergrotingen, verbouwingen en restauraties, van oorspronkelijke klein abdijkerkje uit de 9de eeuw naar parochiekerk, leverden een samenvoeging van verschillende stijlen op, gaande van Romaans naar hooggotisch. Van de Romaanse viertorenbasiliek, met Maas- en Rijnlandse invloeden, bleef alleen de vroeg 13de-eeuwse westbouw bewaard. In het midden van de 16de eeuw werd de kerk voorzien van een hoog vooruitspringend transept en van een toren, die in 1713 op zijn beurt bekroond werd met een barokke spits. Het koor is gotisch en dateert uit 1310-1320. In de kerktoren hangt de originele beiaard van Willem Witlockx (1723). In haar huidige versie is deze beiaard met haar 54 klokken één van de grootste van het land. In juli en augustus kan men elke woensdagavond het klokkenspel komen beluisteren. Daarvoor werd in het Apostelenhof een luisterplaats ingericht.
Naast tal van andere waardevolle kunstwerken vestigen we vooral de aandacht op het prachtige orgel dat in 1988 volledig werd gerestaureerd. Van de laatgotische orgelkast (15de eeuw), gebouwd door R. Cockx, zijn nog een paar fragmenten aanwezig. Het orgel zelf werd gebouwd door D. Van der Distelen, maar in de 17de eeuw door J. Deeckens vervangen door een nieuw instrument, vandaar de naam "Deeckens-orgel". In de 19de eeuw neogotiseerde Ch. Anneessens de orgelkast. De heilige boven in de kast is de H. Gregorius.
De Collegiale Sint-Germanuskerk is oudste kerk en ook grootste kerk van de stad. Ze is tevens de zetel van de Dekenij Tienen - Hoegaarden.
Het Vrijthof is het huidige voorhof van de Sint-Germanuskerk, gelegen opzij van het hoofdkoor van de kerk. Deze plaats maakte deel uit van het oorspronkelijke kerkhof, dat na de vergroting van de kruisbeuk in de 16de eeuw in drieën verdeeld werd. De drie ongelijke delen kregen elk een eigen naam. Het Apostelenhof, gelegen tussen de zuidelijke transeptarm en de zuidelijke zijbeuk, was het gedeelte waar de leden van het broederschap der Twaalf Apostelen begraven werden. Het "Hooge Kerkhof" of het kerkhof van Sint-Germanus was gelegen aan de kant van de Wolmarkt.
Het derde deel, dat aangeduid wordt als het Vrijthof, is door de verbouwing in de 16de eeuw van functie veranderd. Het was niet langer een begraafplaats. Het werd een besloten hof, gesitueerd tussen de sacristie en het vroegere kappitelhuis. Hier bevindt zich een opmerkelijke ingemetselde steen met een afbeelding van Christus onder een wijnpers. Dit bas-reliëf, dat vervaardigd is uit witte kalkzandsteen van Gobertange, toont ons de Christusfiguur met lendendoek en doornenkroon, met de linkerhand hangend aan de bovenste balk van een wijnpers. Met de rechterhand toont hij de wonde, die zich hier opmerkelijk aan de rechterzijde bevindt. Op deze plaats is de steen ook doorboord. Dit gat stond waarschijnlijk in verbinding met de lavabo binnen in de sacristie. Onderaan de voorstelling bevinden zich zes werktuigen. Duidelijk herkenbaar zijn de hamer, een aantal steenbeitels en een winkelhaak. Dit materiaal is afkomstig uit het bouwbedrijf en verwijst naar de activiteiten van de steenhouwer. In deze gevel is ook een tweede steen ingemetseld. Het betreft hier een fragment van de 17de-eeuwse grafsteen van Guilam Van Blitterwyck.
Tijdens de beraadslaging van het Weldadigheidsbureel van 15 november 1826 werd de beslissing genomen om een schuylplaets voor arme oude en gebrekkige lieden op te richten. De instelling zou zowel voor mannen als voor vrouwen toegankelijk zijn, onder de strikte voorwaarde dat beide seksen gescheiden ondergebracht werden. Voor dit doel werd een nieuw gebouw opgetrokken. Nadat de stad afgezien had van de bouw van een nieuw gemeentecollege, gaf zij op 2 september 1828 de toestemming aan het armenbestuur om een 'Oudemannenhuis' te bouwen
Omdat het klooster van de cellenbroeders veel te krap werd voor het huisvesten van de weeskinderen, kreeg de Commissie voor Burgerlijke Godshuizen op 27 maart 1830 de toelating om een nieuw weeshuis te bouwen. Voor dit doel werden twee stukken grond aangekocht uit het voormalige bezit van de paters kapucijnen. Op 12 november 1834 werd de bouw goedgekeurd. De fundamenten werden gelegd in februari 1835. Pas in 1838 werd het nieuwe Weeshuis in gebruik genomen (foto links). De linkerzijde was oorspronkelijk bedoeld voor de huisvesting van de grauwzusters. Omdat er uiteindelijk geen overeenkomst bereikt werd en men dringend nieuwe accommodaties voor het gemeentecollege zocht, kwamen de middelbare scholieren hier ook terecht.
In zijn rapport van de stadszaken voor de periode van 1831 tot 1836, sprak burgemeester Van Dormael met fierheid over de realisatie van enkele opmerkelijke bouwprojecten. Het nieuwe Gasthuis uit 1825, het 'Oudemannenhuis' uit 1829 en het nog in aanbouw zijnde Weeshuis vormden de spil van de uitbouw van een netwerk van uitgebreide sociale voorzieningen.
Tijdens haar zitting van 9 januari 1822 stelde de Commissie der Burgerlijke Godshuizen de verregaande verloedering van het oude St.-Janshospitaal aan de orde. De 17de-eeuwse gebouwen voldeden niet langer aan de eisen van een modern ziekenhuis.Op 22 juli 1822 besloot het bestuur om in de boomgaard van het vroegere begijnhof een nieuw hospitaal op te trekken (foto links). De oude gebouwen zouden in loten verkocht worden. Dit voorstel werd door de gemeenteraad goedgekeurd op 23 juli 1823. De eerstesteenlegging vond plaats op 7 oktober van datzelfde jaar. Op 30 december 1825 namen de gasthuiszusters hun intrek.
Om de last van de inkwartiering van troepen bij particulieren te verminderen, drong het Tiense stadsbestuur er bij de nieuwe Belgische overheid op aan om een kazerne op te richten. Grote pleitbezorger van dit initiatief was burgemeester François Van Dormael. In oktober 1834 bezocht een speciale gemeentelijke commissie voor dit doel leegstaande kloosterpanden. Twee locaties werden weerhouden: het grauwzusterklooster achter de O.-L.-Vrouw-ten-Poelkerk en het voormalige minderbroederklooster, dat eigendom was van het Tiense Weldadigheidsbureel. De onderhandelingen sprongen echter af, om in 1836 met succes hernomen te worden. Toen het Ministerie van Oorlog resoluut het minderbroederklooster als de meest geschikte locatie aanduidde, stuurde de gemeenteraad op 25 april 1837 een delegatie onder leiding van raadslid Dewilde naar de minister om het tegendeel te bepleiten. De keuze van het ministerie bleef echter onveranderd. De centrale overheid zou als tegemoetkoming een subsidie van 110.000 tot 120.000 frank uittrekken voor het uitvoeren van de nodige aanpassingswerken. De stad zou de rest van de kosten moeten bijpassen (foto links). Deze voorwaarden waren te nemen of te laten. Toen het Weldadigheidsbureel na wat strubbelingen akkoord ging om de gebouwen te verkopen, konden de werken van start gaan. Het plan voor de verbouwing van het hoofdgebouw dateert van 18 september 1837. Op 25 november 1838 werd de kazerne in dienst genomen. De eer viel te beurt aan de 16de batterij van het 3de artillerieregiment. Vanaf 1847 werd een gedeelte van de kazernegebouwen als rijkswachtkazerne ingericht.
Tijdens de gemeenteraadszitting van 2 december 1873 werd besloten om de kazernegebouwen aan de staat over te dragen. De overdracht zou twee jaar later plaatsvinden.16de batterij van het 3de artillerieregiment. vonden als eerste onderdak in de Tiense kazernegebouwen. In de loop van de volgende eeuw zouden verschillende regimenten volgen.
Na de Tweede Wereldoorlog verloor de 'Minderbroederkazerne' aan belang. Uiteindelijk werd door de legeroverheid besloten om Tienen te verlaten. Dit gebeurde bij het begin van de jaren zestig van de twintigste eeuw. Nadat de kazerne in 1962 volledig gedemilitariseerd werd, kregen de gebouwen andere bestemmingen. Het in woningnood verkerende Provinciaal Instituut voor Technisch Onderwijs vond hier een tijdelijk onderkomen, de vroegere manege werd omgebouwd tot sporthal en ook de stedelijke tekenacademie installeerde er haar klassen. In 1992 werden de gebouwen aan de straatzijde gesloopt waardoor de Minderbroederstraat definitief van uitzicht veranderde. Op deze plaats werd overgegaan tot de bouw van het appartementencomplex 'Menegaard'. Andere gebouwen vielen in 2002 onder de sloophamer.
Als bijlage nog een liedje van Marlene Dietrich "Sag mir wo die blumen sind" Het lied heeft totaal niets met Tienen of de Tiense kazerne te maken. Ik voeg het enkel toe omdat ik het lied zelf zo mooi vind met een bekijvende tekst die misschien wel kan passen bij dit militair onderwerp.
Na al deze zware historische kost nog een liedje van "De Tiense Straatmuzikanten" getiteld "Piercings" Intussen zullen jullie het Tiens dialect wel al voldoende onder de knie hebben om de inhoud van de tekst te kunnen verstaan.
Naast
maatregelen ter verfraaiing en ontsluiting nam het stadsbestuur in de 19de
eeuw ook de sanering ter harte. Een lange reeks politieordonnanties schetst ons
een stad waarvan de meeste huizen nog uit hout, leem en stro waren opgetrokken
en die nauwelijks over sanitaire voorzieningen beschikten.
Omdat de
Gete en de Mene een constant gevaar voor wateroverlast inhielden, vormde ook
het onderhoud van de waterwegen een permanente zorg. Een ander heikel
punt was de brandbestrijding. Na herhaald aandringen van de gouverneur van de
provincie Zuid-Brabant werd op 23 augustus 1823 een politiereglement
uitgevaardigd met hierin de dwingende eis dat geene woonhuizen, schueren,
loodsen of andere gebouwen zullen andere gevels mogenhebben dan
gemetseld van steen kalk en tras en niet mogen gedekt worden dan met lyen,
pannen, tegels of ander hard dak.
Openbare
hygiëne bleef nog geruime tijd een ijdel begrip. Huizen beschikten nauwelijks
over latrines en als ze er al hadden, gaven ze vaak uit op de openbare weg. Ook
het opruimen van dierlijke kadavers vormde een wezenlijk probleem. Een gezonde
watervoorziening was eveneens aan de orde. In de periode tussen 1831 en 8
oktober 1836 werd een aantal proefboringen uitgevoerd met de bedoeling
artesische putten te graven. Zo wou men de kwaliteit van het drinkwater
verhogen en de kans op besmettelijke ziekten terugdrijven.
In de
strijd tegen epidemische aandoeningen scoorde het stadsbestuur dan weer
voortreffelijk. Vooral de vaccinatiecampagne tegen pokken wierp vruchten af.
Een jaar na het aantreden van het nieuwe bestuur kreeg de Tiense stadsraad af
te rekenen met een andere dodelijke epidemie, de cholera morbus. Om
hieraan het hoofd te bieden werden maar liefst zes nieuwe stadsdokters
aangesteld. In 1832 veroorzaakte het uitbreken van deze uiterst besmettelijke
aandoening trouwens een meeruitgave in de godshuizen en werd in het Gasthuis (foto links)
een speciale vleugel voor de opvang van besmette zieken voorzien. De stedelijke
overheid propageerde daarnaast een aantal preventieve maatregelen. Het witten
van het interieur van openbare gebouwen en particuliere woningen was er één
van. Deze maatregel werd toegepast in het Gasthuis en in het Weeshuis.
Groot was het contrast met de directeurswoningenen de verblijven van het kaderpersoneel. In de beginfase was de binding tussen het bedrijf en de bedrijfsleider zo hecht dat hij ervoor koos om in zijn fabriek te verblijven. De functies wonen en werken werden, zoals dat binnen de ambachtelijke middens van het ancien régime gebruikelijk was, met mekaar verenigd. Zo woonde de familie Vinckenbosch in de fabriek (foto links). Vorig jaar is wat wij Tienenaars, "de villa" noemden afgebroken en vervangen door een groot embleem (witte "T" op een blauw veld) van de Tiense Suikerraffinaderij.
Anderen resideerden in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. De familie Beauduin en later ook de familie Delacroix woonde in de directeurswoning, die ondergebracht werd in de voormalige verblijven van het Wittevrouwenklooster .Rond de vorige eeuwwisseling verhuisde Victor Beauduin naar het vroegere hotel de 'Tinnen Schotel' gelegen op de Grote Markt.
Toen Vinckenbosch het bedrijf van J. Van den Berghe de Binkom opslorpte, vestigde hij zich op de site in Aandoren, gelegen tussen de Borggracht en de overblijfselen van de Tiense omheining. Op dezelfde plaats bevindt zich nog steeds het complex van de Tiense Suikerraffinaderij. Het bedrijf is zodanig gemoderniseerd dat er nog maar weinig van de oorspronkelijke 19de -eeuwse fabrieksgebouwen overblijft. Voor de aanvoer van de grondstoffen naar de fabriek werden twee spoorlijnen aangelegd die het station van Tienen met dat van Grimde (foto links) en het bietenplein van de Suikerraffinaderij verbonden. Deze lijnen zijn niet meer in gebruik.
Ons industrieel patrimonium omvat meer dan alleen de overblijfselen van de ambachtelijke en industriële activiteiten. Ook het aspect huisvesting speelde in de 19de eeuw een niet onbelangrijke rol. Meestal zorgden de bedrijven zelf voor de behuizing van de arbeiders. Het fenomeen van de gangetjes of impasses, waarbij de eigenaar een pand verkavelde om er arbeiderswoningen op te bouwen, was in Tienen zeker niet onbekend. Bij het ontstaan van de industriële ontwikkeling gingen bepaalde nijveraars over tot een eerste vorm van sociale woningbouw. Hierbij denken wij vooral aan Eugène Vanden Bossche, directeur en beheerder van de suikerfabriek Vanden Bossche et Janssens, die in 1867 in de nabijheid van zijn fabriek de Werkmanssteegliet bouwen. De Tiense Suikerraffinaderij en de Citrique Belge zetten deze huisvestingspolitiek tijdens de eerste helft van de 20steeeuw verder. De arbeiderswoningen van de Molenstraat, de Fabrieksstraat, de Kerkstraat, de Wulmersumsesteenweg en de Pastorijstraat in Grimde getuigen van een karakteristieke woningbouw in typische bruine baksteen. In 1948 diende de Tiense Suikerraffinaderij nog een aanvraag in voor de bouw van dertig woningen in de Slachthuisstraat. Tijdens de verkiezingstrijd van 1952 werd dit als één van de sociale verwezenlijkingen van het liberale stadsbestuur naar voren geschoven.
Met de trein Tienen ligt aan de spoorlijn Luik - Leuven - Brussel - Oostende. Er zijn drie treinen per uur naar Leuven, Brussel en verder. Tijdens de spitsuren komen er per uur nog een paar extra treinen bij
Met de auto Tienen is ook aan de E40 gelegen en is dus vlot met de auto te bereiken Vanaf de afrit nr. 25 van de E40 tot aan de grote parking achter het station is het nog ongeveer 5 km rijden.
Het kan natuurlijk ook te voet doch dat zal voor de meesten wel wat te ver zijn zeker.
Voor de vroege vogels is er in het stationsgebouw een cafetaria waar aan democratische prijzen een bakje troost of iets anders lekkers te verkrijgen is. Als jullie van de trein stappen ligt de cafetaria rechts van de lokettenzaal.
Uiteraard diende het nieuwe
station en het voorliggende plein met het stadscentrum verbonden te worden. Op
1 maart 1839 besloot het stadsbestuur om een nieuwe straat aan te leggen die de
verbinding met de Nieuwe Leuvensepoort en de Leuvenselaan tot stand zou
brengen. Het oorspronkelijke ontwerp van deze straatwas van directeur
Masui van de spoorwegen in exploitatie en voorzag een weg van 300 meter lang en
20 meter breed. De uiteindelijke weg zou slechts 12 meter breed worden. Aan
weerszijde werd de straat volgebouwd met statige herenwoningen, merendeels
opgetrokken in neoklassieke stijl. De nieuwe straat en het stationsplein werden
door de stad gekasseid. Door de aanleg van dit plein en de nodige verbindingen
vanuit de stad was er een nieuwe wijk ontstaan. Hetzelfde fenomeen deed zich
ook voor in de Leuvenselaan. Hoewel deze verbindingsweg
uit 1715 dateert, werd hij pas in de loop van de 19de eeuw verder bebouwd met
een reeks riante woningen.
In 1840 ging men van start met de
bouw van een neoclassicistisch stationsgebouw, te midden van de locatie van de
verdwenen Gallo-Romeinse vicus (foto links).Het
reizigersgebouw van het station bestaat uit een verhoogd middendeel, aan
weerskanten geflankeerd door lagere zijvleugels. Het geheel werd versierd met
een fronton en voorzien van een torentje met uurwerk. Dit gebouw staat er nog
steeds, zodat Tienen een van de weinige stationsgebouwen bezit dat in de loop
der tijden niet door een modern vervangen werd.
De aanleg
van een lijn tussen de steden Brussel en Luik impliceerde ook de bouw van een
aantal stations. De eerste locomotieven konden immers zonder halte niet meer
dan 50 à 60 km afleggen. Al in 1836 vormde de inplanting van het stationsgebouw
een van de belangrijkste zorgen van de Tiense gemeenteraad. Aanvankelijk werd
geopteerd voor een ligging dicht bij de Bostsepoort. De uiteindelijke
beslissing werd een tijdje uitgesteld, zodat de stad bij de officiële opening
van de spoorlijn slechts over een voorlopig houten gebouwtje beschikte. In 1839
werd geopteerd voor de huidige locatie.
Door de bouw van het station
veranderde de oude wijk Avendoren drastisch van uitzicht. Wegens haar functie
als tussenstation werd Tienen van bij de aanvang uitgerust met een
locomotiefdepot en werden ateliers en slaap- en wasplaatsen voor de machinisten
en de stokers voorzien. Nieuwe hotels en herbergen voorzagen in de opvang van
gestrande reizigers. Hierdoor kreeg een nieuw plein vorm (foto links) dat tot op de dag van vandaag nog nagenoeg hetzelfde is gebleven.
Op
10 augustus 1839 was tussen de Belgische staat en het stadsbestuur
overeengekomen om het station buiten het stedelijke tolsysteem te houden. Om de
aanvoer van goederen naar het stadscentrum mogelijk te maken, werd op de hoek
van het plein een tolhuis gebouwd. Het bureau heeft slechts tot in 1860 dienst
gedaan, want in datzelfde jaar werden de stadsoctrooien afgeschaft. Daarna werd
het gebouw omgevormd tot Hôtel de lIndustrie.
De
belangrijkste acceleratie van de nieuwe industriële groei tijdens de eerste
helft van de 19de eeuw was de aanleg van de spoorlijn Leuven-Tienen. De jonge
Belgische natie toonde al van bij de aanvang interesse voor de uitbouw van een
spoorwegennet. Uit economisch oogpunt wou men namelijk een verbinding tussen
Schelde, Maas en Rijn tot stand brengen die over het eigen grondgebied liep. De
trein, het uit Engeland afkomstige nieuwe transportmiddel, leek hiervoor een
ideaal alternatief. Het project dat deze verbinding over Leuven en Tienen liet
lopen, won geleidelijk meer aan steun. Hierdoor werden immers de meest
geïndustrialiseerde en de dichtst bevolkte gebieden betrokken. Op 1 mei 1834
bekrachtigde Leopold I de wet op de spoorwegen. Hierbij werd de aanleg van een
uitgebreid spoorwegennet voorzien waarbij alle grote Belgische centra met
elkaar en met de belangrijkste buitenlandse handelspartners verbonden werden.
Binnen het jaar werd met de werkzaamheden van start gegaan en op 5 mei 1835
spoorde de eerste trein tussen Mechelen en Brussel.
Op 21 september 1837 werd de
nieuwe spoorlijn Leuven-Tienen ingereden. Op 2 april 1838 nam men de lijn
Tienen-Waremme in gebruik (foto links). In de loop van de 19de eeuw
werden ook de lijnen Tienen-Hoegaarden-Geldenaken-Namen en Tienen-Diest-Mol tot
stand gebracht. Voor de opkomende Tiense industrie had het spoorverkeer een
aantal belangrijke voordelen. De reisduur werd immers aanzienlijk ingekort, de
transportonkosten werden gedrukt en voor de eerste maal in de geschiedenis kon
men op een vrij gemakkelijke manier grote hoeveelheden goederen vervoeren.