De
belangrijkste acceleratie van de nieuwe industriële groei tijdens de eerste
helft van de 19de eeuw was de aanleg van de spoorlijn Leuven-Tienen. De jonge
Belgische natie toonde al van bij de aanvang interesse voor de uitbouw van een
spoorwegennet. Uit economisch oogpunt wou men namelijk een verbinding tussen
Schelde, Maas en Rijn tot stand brengen die over het eigen grondgebied liep. De
trein, het uit Engeland afkomstige nieuwe transportmiddel, leek hiervoor een
ideaal alternatief. Het project dat deze verbinding over Leuven en Tienen liet
lopen, won geleidelijk meer aan steun. Hierdoor werden immers de meest
geïndustrialiseerde en de dichtst bevolkte gebieden betrokken. Op 1 mei 1834
bekrachtigde Leopold I de wet op de spoorwegen. Hierbij werd de aanleg van een
uitgebreid spoorwegennet voorzien waarbij alle grote Belgische centra met
elkaar en met de belangrijkste buitenlandse handelspartners verbonden werden.
Binnen het jaar werd met de werkzaamheden van start gegaan en op 5 mei 1835
spoorde de eerste trein tussen Mechelen en Brussel.
Op 21 september 1837 werd de
nieuwe spoorlijn Leuven-Tienen ingereden. Op 2 april 1838 nam men de lijn
Tienen-Waremme in gebruik (foto links). In de loop van de 19de eeuw
werden ook de lijnen Tienen-Hoegaarden-Geldenaken-Namen en Tienen-Diest-Mol tot
stand gebracht. Voor de opkomende Tiense industrie had het spoorverkeer een
aantal belangrijke voordelen. De reisduur werd immers aanzienlijk ingekort, de
transportonkosten werden gedrukt en voor de eerste maal in de geschiedenis kon
men op een vrij gemakkelijke manier grote hoeveelheden goederen vervoeren.
|