Welkom op 9 december 2010 in de zoetste stad van het ganse land.
13-11-2010
Sint Germà à nestoure (Sint-Germanustoren)
Als tussendoortje nog een liedje van "De Tiense Straatmuzikanten met als titel "Sint Germàànestoure". De Sint-Germanustoren is de toren van de hoofdkerk die de stad en de omgeving domineert.
De leemstreek rond Tienen leent
zich uitstekend tot de teelt van graangewassen, granen die verwerkt werden tot
meel en brood, maar ook tot bier en jenever. In de kadastrale atlas van Popp
uit het midden van de 19de eeuw werden nog zes brouwerijen en acht
jeneverstokerijen opgenomen. Van de 19de-eeuwse Tiense brouwerijen
zijn er nog wat relicten bewaard. De acht Tiense stokerijen overleefden de
Duitse koperopeisingen tijdens de Eerste Wereldoorlog en de wetten tegen het
alcoholisme niet. Vooral de wet Vandervelde (1919) ter beteugeling van de
openbare dronkenschap, betekende de doodsteek voor deze bedrijven.
De
brouwerij Den Anker was oorspronkelijk gelegen op de hoek van het Torsinplein
en de Hoegaardenstraat en werd later geïncorporeerd in de brouwerij Pieraerts.
Deze brouwerij werd in de volksmond ook wel de Brouwerij der Dokters genoemd
en brouwde het populaire Zoegbier. De sluitsteen van de inrijpoort van de
oude brouwerijgebouwen bevindt zich nu in de St.-Katharinastraat. Hoe deze
steen hier terecht kwam, is tot op heden een raadsel. Vermoedelijk werd hij in
de gebouwen van de brouwerij Vandenschrieck ingemetseld na de overname van het
bedrijf door Theophile Pieraerts in 1926.
De
oorspronkelijke gebouwen van de brouwerij Vandenschrieck dateren uit de
zeventiger jaren van de 19de eeuw. Brouwer Eugène Janssens liet hier
tussen 1870 en 1873 een biermagazijn optrekken in de typische 19de-eeuwse
Rundbogenstil (foto links). In het vroegere biermagazijn werd
later het bedrijf van de gebroeders Vandenschrieck gevestigd. Deze brouwerij
bezat bij het begin van de 20steeeuw depots in Brussel, Antwerpen
en Luik. Omstreeks 1928 werd de Tiense vestiging opgeslorpt door het Leuvense
Artois.
In de loop van de 18de eeuw
kantelde de conjunctuur. Een gunstige demografische evolutie was vrijwel overal
merkbaar. Tegen de achtergrond van deze evolutie was het pauperisme echter niet
weg te denken. Algemeen wordt aangenomen dat 40 % van de huisgezinnen het
totaal niet breed had. Ongeveer de helft hiervan was nu en dan aangewezen op
steun van de Tafel van de Heilige Geest of van andere liefdadige instellingen.
8 % van de gezinnen werd als werkelijk arm beschouwd. Enkele jaren later was
deze situatie enigszins gewijzigd en hadden ondernemende zelfstandigen nieuwe
bedrijven gestart. Op 12 april 1762 kregen François de Haert en Louis Verlat
vrijstelling van taksen voor het invoeren van grondstoffen. De stad verleende
hen daarbij de toelating om hun stoffen te loden met het stadswapen (foto links).Ook andere meesters en corporaties leken mee te genieten van
de verbeterde conjunctuur. Vooral de succesrijke activiteiten van de
plaatselijke tingieters en beeldsnijders springen hierbij in het oog. Tot in de
19de eeuw vonden zij in de stad en de omgeving voldoende opdrachtgevers en
afnemers voor hun koopwaren.
Dat de
industriële ontwikkeling te Tienen zeer nauw verbonden is met de bloei en de
evolutie van de landbouw in Hageland en Haspengouw staat volledig buiten
discussie. De Brabantse leemstreek, een vanouds zeer vruchtbaar gebied, vormde
de ideale groeibodem voor agrarische experimenten met ontginningsmethoden en de
introductie van nieuwe teelten die de plaatselijke ambachtelijke verwerking
stimuleerden. De ligging op de grens van twee bodemgesteldheden bepaalde tevens
de oriëntatie van de landbouw. Ten noorden van de stad, in het minder rijke
Hageland, primeerde de veeteelt. Ten zuiden legde men zich al vroeg toe op
gewassen voor industriële verwerking.
Een tijdelijke opflakkering kwam er bij het begin
van de 16de eeuw toen een octrooi van Karel V uit 1517 Tienen de toelating
verleende om de Gete bevaarbaar te maken (foto 2).Het
plan dateerde van het einde van de 15de eeuw, maar was wegens de
oorlog met Gelderland uitgesteld. De Gete werd uitgediept en van sluizen
voorzien, zodat eind 1525 met een beperkte binnenscheepvaart gestart werd. De
stad wist op deze manier een nieuwe vorm van welvaart te verwerven. De
Tachtigjarige Oorlog stelde hier een abrupt einde aan. De Gete verzandde en de
sluizen en bruggen werden weinig of niet onderhouden. Van scheepvaart was er
bijgevolg geen sprake meer. Op economisch vlak kende de stad een absoluut
dieptepunt dat door het débacle van 1635 verergerde. Tot 1660 zou de stad gebukt
gaan onder de gevolgen van de verwoesting. Het herstel werd bijkomend vertraagd
door de algemeen ongunstige conjunctuur waarin de streek zich bevond. Dorpen
lagen er verlaten bij en de velden werden gezien de constante oorlogstoestand
weinig of niet bewerkt. Tot aan het verdrag van Munster in 1648 was er zeker
geen sprake van enige economische heropleving. In 1650 gaf Filips IV aan Tienen
de toestemming om de Gete andermaal uit te baggeren. De Frans-Spaanse oorlogen
en de Spaanse Successieoorlog bleven een heropbloei echter in de weg staan.
Tijdens de voogdij van don Juan van Oostenrijk viel de scheepvaart in Tienen
voorgoed stil.
Op
het einde van de 17de eeuw was Tienen nog een schim van de welvarende
middeleeuwse stad die het ooit geweest was. In 1693 werden 740 gezinnen geteld,
wat overeenkwam met 4.143 inwoners. Zoals in de meeste andere steden van de
Zuidelijke Nederlanden kende het traditionele ambachtswezen gedurende deze
periode een sterk verval. Zeker na de verwoesting van 1635 was de invloed van de
ambachten sterk teruggelopen. Op economisch vlak won het brouwersambacht
steeds meer aan invloed ten koste van de traditionele lakenindustrie.
Nadat we de geschiedkundige feiten op een rijtje gezet hebben en hoe de
stad door de eeuwen heen bestuurd werd bekeken hebben gaan we nu is zien
hoe de Nijverheid in Tienen ontstond en zich verder ontwikklelde tot
in de huidige tijd.
De
economische groei van het middeleeuwse Tienen hing zeer sterk samen met de
speciale aandacht van de Brabantse hertogen voor deze stad. Ook de commercieel
gunstige ligging op de belangrijke oost-westelijke handelsroute was hier zeker
niet vreemd aan. Vrij snel ontwikkelde zich dan ook een bloeiend gilden- en
ambachtswezen.
In de 12de eeuw ontstond de gilde
van de draperie(foto links) die de belangrijkste patriciërs
van de stad groepeerde. Hierdoor genoot zij een uitgebreid aantal privileges en
voorrechten, die haar tot een essentieel onderdeel van het politieke en sociale
leven maakte. Via haar vertegenwoordiging in de naties van de stad oefende de
lakengilde een rechtstreekse controle uit op de samenstelling van de
stadsmagistraat. Anderzijds werden de voorzitter, de oud-meier en de zeven
bestuursleden of gildedekens rechtstreeks door het stadsbestuur gekozen en
benoemd. In praktijk kwam het erop neer dat zowel de leden van de magistraat
als de vertegenwoordigers van de lakengilde uit dezelfde sociale klasse kwamen.
In de tweede helft van de 13de en het begin van de 14de eeuw waren zij steevast
afkomstig uit de Tiense geldaristocratie. Door belangrijke investeringen
baanden zij de weg voor de interregionale en internationale handel. Al in
1337-1338 importeerden visionaire Tienenaars wol uit Engeland. Dit initiatief
zou de basis vormen van een bloeiende textielindustrie. In de 14de eeuw kende
Tienen zijn economisch hoogtepunt. Via de jaarmarkten van Frankfort am Main en
de Noord-Duitse Hanze verwierf de Tiense lakennijverheid internationale
bekendheid. Het standaardlaken werd verhandeld in Midden- en Zuid-Duitsland.
Door tussenkomst van de Hanze werd het Tiense laken ook in Pruisen, Silezië,
Polen en Hongarije op de markt gebracht.
Op het
einde van de 15de eeuw verloor de Tiense lakennijverheid zijn internationale
betekenis. De moeilijke politieke situatie tijdens de jaren tachtig en de hardhandige
aanpak van Albrecht van Saksen in 1507 waren hier zeker niet vreemd aan.
Bovendien ontbrak het de stad aan de nodige slagkracht om het vroegere
welvaartspeil te herstellen. De vertegenwoordigers van de lakennijverheid
bleven echter in zeer sterke mate de stadseconomie controleren zodat de
stedelijke overheid zich voor de instandhouding van de textielindustrie bleef
inzetten. Dit gebeurde onder meer door het verlenen van belastingsvermindering
en het aantrekken van vreemde ambachtslieden.